De Gids. Jaargang 141
(1978)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 595]
| |
Meerten ter Borg
| |
1. Een verbrokkelde eenheidswetenschapOm te kunnen begrijpen waar het Nietzsche om te doen is bij het overwinnen van het schuldbesef - en daarmee van de schuld - moet men iets weten van zijn wereldbeeld. De wereld is strijd, volgens Nietzsche. Alles streeft naar ontplooiing van zichzelf, ten koste van het andere. Anders gezegd: alles wat is, alles wat leeft, streeft naar vergroting van zijn macht. Vanuit deze wil tot macht, Wille zur Macht probeert Nietzsche de werkelijkheid te begrijpen. Hij probeert de wil tot macht terug te vinden op alle gebieden en alle niveau's van de werkelijkheid en bekommert zich daarbij niet om de grenzen die ook in zijn tijd al tussen de verschillende vakwetenschappen waren getrokken. Voor hem bestaan er geen grenzen tussen fysica, fysiologie, psychologie en sociologie, want overal is hetzelfde principe werkzaam: de wil tot macht en de daaruit voortvloeiende strijd van alles tegen alles. Het enige verschil tussen een virus en een samenleving is een kwantitatief verschil: in een virus is minder macht verzameld dan in een samenleving. Hetzelfde geldt voor het verschil tussen een ziekte van een individu en een burgeroorlog: in beide gevallen gaat het om een machtstrijd, het verschil zit hem in de schaal waarop hij wordt uitgevochten. Dit principe van de wil tot macht maakt Nietzsche's werk tot een eenheidswetenschap: de kunstmatige grenzen tussen de specialisaties zijn overwonnen. Betekent dit nu ook dat Nietzsche's filosofie een fraai systeem is, waarin elk aspect van het zijnde - of beter: het wordende - zijn vaste plaats heeft? De vraag zelf impliceert al het ontkennende antwoord: iets wat wordt laat zich niet vastleggen. De werkelijkheid is voortdurende strijd, beweging, opgang, neergang. En dit wordende, bewegende geheel is niet in een systeem onder te brengen, zonder het wezen ervan, de beweging, te elimineren. Het is daarom dat Nietzsche's werk bestaat uit aforismen, korte stukjes. Het zijn fragmentarische kijkjes op de werkelijkheid, snapshots. Zijn boeken zijn albums met momentopnames van de meest uiteenlopende onderwerpen. Nietzsche lezen is een heen en weer flitsen tussen brokstukjes van een ongrijpbare werkelijkheid. Maar schrijven blijft natuurlijk vastleggen, en het beste wat Nietzsche met zijn aforistische schrijfwijze bereikt is de suggestie van beweging. | |
[pagina 596]
| |
Verder is het resultaat verbrokkeling, die later door interpretatoren - zoals ik - toch weer ongedaan wordt gemaakt. Boze tongen beweren dan ook dat Nietzsche's fragmentarische schrijfwijze voortkomt uit zijn compositorische onmacht. Hij zou niet in staat zijn tot het schrijven van een boek met een kop en een staart. Het is niet onmogelijk. Maar het één sluit het ander natuurlijk niet uit. Laten we het erop houden dat Nietzsche gepoogd heeft van de nood een deugd te maken. In ieder geval kunnen we Nietzsche's werk karakteriseren als een verbrokkelde eenheidswetenschap. | |
2. Filosoferen met de hamerDe wil tot macht, anders gezegd, het streven naar optimale ontplooiing van alles ten koste van alles, de grote strijd die het leven is en die in Nietzsche's denken centraal staat, kan zich op zeer uiteenlopende wijzen manifesteren. En deze bijna onuitputtelijke veelvormigheid verleent het leven zijn onzegbare pracht. Maar deze pracht is strijd en bestaat bij de gratie van strijd, dat wil zeggen bij de gratie van wat wij wreed en hard noemen. Een parasiet ontplooit zich ten koste van een ander levend wezen, en hoeveel prachtige parasieten zijn er niet? De leeuw, door ons de koning der dieren genoemd, leeft ten koste van de vele onschuldige lammeren die hij verslindt. Ook mensen leven ten koste van andere levende wezens, en als ze de kans krijgen, ten koste van andere mensen. Zo is het leven, en zo is het goed, volgens Nietzsche. Niemand kan ontkennen dat juist dankzij roof en uitbuiting de hoogtepunten van het leven zijn ontstaan. Zo kon, om maar één voorbeeld te noemen, de Griekse cultuur, die we nog altijd zo bewonderen, alleen ontstaan dankzij wrede uitbuiting van onnoemelijk veel slaven. Wij, hypergeciviliseerde westerlingen horen dit niet graag. Wij worden liever niet met de waarheid geconfronteerd. Als wij genieten van de schoonheid van de Amsterdamse Westertoren houden we daarbij de wetenschap dat zij uit de slavenhandel werd gefinancierd zorgvuldig beneden de bewustzijnsgrens. De gedachte daaraan zou ons genot bederven. Dat ze ons genot ook zou kunnen vergroten, is een affront. En dat komt, meent Nietzsche, omdat we te weekhartig, te laf, te ziek geworden zijn om met volle teugen van de strijd die het leven is te genieten, of zelfs maar de waarheid ervan onder ogen te zien. Met graagte trakteert hij zijn lezers op de gruwelijke details, die direct samenhangen met dat wat zij zo waarderen. Tegengif tegen de civilisatie. Alles is strijd, en de middelen waarmee gestreden wordt lopen zeer uiteen. Alles kan strijdmiddel zijn. Zo is filosofie altijd een strijdmiddel. Dat kan ook niet anders, want zij hoort bij het leven. En zij kan, evenals religie trouwens, heel wat doeltreffender zijn dan fysieke wapens. Nietzsche's filosofie is heel uitdrukkelijk óók zijn wapen. Het is een agressieve filosofie, die vijanden nodig heeft. Nietzsche zoekt zijn vijanden onder zijn gelijken of zijn meerderen, want tegen minderen kun je je kracht niet ontplooien. In een strijd tegen iemand die zwakker is dan jij, kun je niet laten zien hoe sterk je bent. De overwinning op een gelijke of een meerdere maakt je machtiger. Het risico neemt natuurlijk toe, naarmate je vijand sterker wordt, maar het is niet voornaam daarop te letten. Het is daarom een grote eer door Nietzsche bestreden te worden. In dit licht moeten we zijn vaak onsmakelijke aanvallen op de joden, de christenen, Socrates en Voltaire zien, om maar enkele slachtoffers te noemen van Nietzsche's vlijmscherpe polemiek. Ze zijn gewogen en zwaar genoeg bevonden. Nietzsche pakt ze ook niet aan zonder en passant te wijzen op zijn grote verwantschap met hen, zijn diepe bewondering voor hen, zijn trots omdat hij één der hunnen is. Nietzsche strijdt tegen grote samenballingen van macht. Vaak zijn dat culturen of stromingen binnen een cultuur, zoals het socialisme, maar even vaak zijn het grote individuen, die een cultuur representeren en mede richting geven, zoals bij voorbeeld Richard Wagner. | |
[pagina 597]
| |
Schrijven, filosoferen, polemiseren, het is voor Nietzsche, de Tatmensch van de typemachine, strijd voeren. Filosoferen met de hamer, noemt hij het zelf. Dat betekent: zoveel mogelijk heilige huisjes aan puin slaan. Maar dan natuurlijk geen huisjes van kraakporselein; nee, ze moeten van graniet zijn. De wil om heilige huisjes te vernietigen om uit het puin iets machtigers te bouwen, is wat Nietzsche verbindt met de verlichting. Dat geldt ook voor zijn methode. Hij brengt de zaken in discrediet door er de afkomst, de genealogie van te laten zien. Is die afkomst laag en verachtelijk, dan is dat genoeg. De zaak is vernietigd. Dit is een aristocratische manier van denken, afkomstig uit een tijd waarin de adel nog de toon aangaf. Voor de adel is de stamboom van doorslaggevend belang. Voor ons moderne mensen is dit veel minder het geval, en daarom spreekt deze manier van het neerhalen van heilige huisjes ons ook minder aan. Voor ons, met onze plebejische afkomst is het heel vanzelfsprekend dat uit het lagere, onaanzienlijke, nietswaardige iets groots en moois voortkomt. Nietzsche is hier, zoals bijna overal, ambivalent. Hij identificeert zich enerzijds met de adel, en is er anderzijds trots op dat zijn vader zo'n burgerlijk beroep als het domineeschap had. In zijn geschriften brengt hij in discrediet door de genealogie te laten zien, maar hij wil alleen dàt in discrediet brengen wat hij heel hoog acht en moet dan ook erkennen dat uit het lagere het hogere kan voortkomen. Bij hem vinden we al enige malen het woord dat dit - op het vlak van de psychologie - zo prachtig aangeeft: sublimering. | |
3. De oorsprong van de schuldEén van de belangrijkste heilige huisjes is voor Nietzsche schuld en wat daarmee samenhangt. Het is voor hem zo belangrijk, dat men het als uitgangspunt zou kunnen nemen voor het uiteenzetten van zijn filosofie als geheel. Wanneer Nietzsche de herkomst van de schuld uiteenzet, dan polemiseert hij daarmee tegen zijn tijdgenoten, die het voor iets hogers houden. Nietzsche haalt het uit de hemel terug. Schuld heeft een aardse oorsprong. Het vloeit voort uit de machtstrijd, die het leven is. Schuldig zijn is oorspronkelijk iemand iets schuldig zijn. Het gaat hier om een ruilverhouding tussen mensen, om het herstellen van aangerichte schade. ‘Gedurende de langste tijd van de menselijke geschiedenis is er helemaal niet gestraft omdat men de boosdoener voor zijn daad verantwoordelijk achtte, dus niet vanuit de veronderstelling dat alleen de schuldige gestraft moet worden - veeleer werd er gestraft uit woede om de geleden schade, die zich over de boosdoener uitstort. Deze woede wordt echter in bedwang gehouden door de idee dat iedere schade op de één of andere wijze zijn equivalent heeft en afbetaald kan worden, al was het maar door pijn van de boosdoener.’Ga naar eind1. De schuld is dus niets anders dan de verplichting de aangerichte schade te vergoeden. Maar hoe kan pijn een compensatie zijn voor geleden schade? Om die vraag te beantwoorden beschrijft Nietzsche in geuren en kleuren het intense genot dat mensen beleven aan het leed van anderen, en het toebrengen ervan. Het is vooral zo heerlijk, omdat datgene waar het in het leven om gaat, machtsontplooiing, machtsverschil, er zo duidelijk mee wordt getoond. Dit is ook de zin van de idee van de equivalantie. Deze maakt dat aan de verhouding tussen misdaad en straf het machtsverschil tussen schuldige en schuldeiser kan worden afgemeten. Een machteloze die een machtige een schram toebrengt zal ter dood gebracht worden. Een schram van een machtige is dus evenveel waard als het leven van een machteloze. Alleen bij een (veronderstelde) machtsgelijkheid gaat het oog om oog, tand om tand. Dit afmeten en tonen van de machtsverschillen is een uiting van de machtswil. Deze wil tot macht is ook te herkennen wanneer het recht om te straffen aan een machteloze ten deel valt: | |
[pagina 598]
| |
‘Door middel van de “straf” aan de schuldenaar neemt de schuldeiser deel aan een herenrecht. Eindelijk valt hem eens het verheffende gevoel ten deel een wezen als een mindere te mogen verachten en mishandelen, of ten minste, als de bevoegdheid om te straffen, de strafvoltrekking reeds bij de “overheid” is gaan berusten, het veracht en mishandeld te zien.’Ga naar eind2. Straf heeft nooit ten doel gehad schuldgevoel, een slecht geweten te kweken bij (potentiële) schuldigen. Straf heeft de ontwikkeling hiervan zelfs lange tijd tegengehouden. Door de straf kon de schuldige zijn daad op zichzelf niet als slecht zien, immers, in dienst van de gerechtigheid werd hem hetzelfde aangedaan en als goed ervaren. De schuldige werd ook niet beschouwd als verantwoordelijk voor zijn daad. De daad werd gezien als iets noodlottigs, als iets dat de schuldige was overkomen, net als de straf die erop moest volgen. Schuld en straf zag men, zoals men nu nog ziekte ziet. Schuldgevoel veronderstelt dat men zich verantwoordelijk voelt voor zijn daden. En dat veronderstelt op zijn beurt weer het bestaan van een vrije wil. En deze maakt op zijn beurt schuld sterk persoonsgebonden. Het wordt een individuele aangelegenheid. Van al deze dingen was geen sprake, het moest nog uitgevonden worden. Het schuldbegrip is hier nog volledig amoreel. Wie of wat heeft de mensen moreel gemaakt, ze een schuldgevoel gegeven? Eén ding is duidelijk: het was niet de straf. Straf heeft de mensen slimmer gemaakt, ze heeft de mensen geleerd voorzichtiger te zijn, vooruit te kijken, zichzelf beter te beoordelen en zijn driften te beheersen. Ze heeft de mensen getemd, maar niet beter gemaakt. | |
4. De oorsprong van het slechte geweten‘Ik houd het slechte geweten voor een zware ziekte, waaraan de mens onder de druk van de meest ingrijpende van alle veranderingen, die hij ooit heeft doorgemaakt, ten prooi moest vallen - namelijk toen hij voorgoed in de ban van de samenleving en de vrede was geraakt.’Ga naar eind3. De mens wordt gedwongen tot vreedzaam samenleven met zijn medemens door roofdiermensen, blonde beesten, veroveraars, sterken, heren die hem onderwerpen aan hun gezag, en hem tot slaaf maken. Heren of sterken, en slaven of zwakken, dat zijn de twee mensentypes, die Nietzsche onderscheidt. Later zal daar nog een derde type bijkomen. De heren onderwerpen de mensen, pacificeren hen, monopoliseren het gebruik van geweld. De zwakkeren, die nu tot slaaf gemaakt zijn, kunnen plotseling onderling geen geweld meer gebruiken. Ze zijn veroordeeld tot vreedzaam samenleven. Maar ze blijven zitten met de behoefte om wèl geweld te gebruiken. En omdat het leven wezenlijk strijd, wil tot macht is, is dit hun meest wezenlijke behoefte. Het is een behoefte die hoe dan ook bevredigd moet worden. ‘De vijandschap, de wreedheid, de lust tot vervolging, overrompeling, afwisseling, vernietiging - dat alles keert zich tegen hem, die deze instincten bezit, en dat is de oorsprong van het “slechte geweten”. De mens, die bij gebrek aan vijanden en weerstanden van buiten, ingeklemd in de drukkende benauwdheid en regelmatigheid van de zeden, ongeduldig zichzelf verscheurde, vervolgde, opvrat, in verwarring bracht, mishandelde, dit zich aan de tralies van zijn kooi verwondende dier, dat men wilde temmen, dit ontberende en door heimwee naar de woestijn verteerde dier, kon niet anders dan van zichzelf een avontuur, een folterkamer, een onzekere en gevaarlijke wildernis maken - deze nar, deze smachtende en vertwijfelde gevangene werd de uitvinder van het slechte geweten.’Ga naar eind4.,Ga naar eind5. Het slechte geweten wordt gevormd als direct gevolg van de staatsvorming door de heren, en eigenlijk ook de ziel. Tot dit moment waren de mensen uitsluitend naar buiten gekeerd, nu zij gedwongen worden zich naar binnen te keren ontstaat daar een gedifferentieerd wonder: de ziel.Ga naar eind6. De heren vormen iets nieuws: de staat. Het is | |
[pagina 599]
| |
de grootste samenballing van macht tot dan toe. Het is een triomf, maar wel een triomf die de overwinning van zichzelf al in zich draagt. De staat dwingt de mensen zich tegen zichzelf te keren. Van nu af zijn zij niet langer tevreden met zichzelf. Ze vinden van zichzelf dat ze tekort schieten, en daarover voelen ze zich schuldig. Maar schuldig tegenover wie? Tegenover iedereen, tegenover hun voorouders, die ze niet voldoende eren, tegenover God. Zo wroeten de slaven in zichzelf. Ze lijden aan zichzelf, aan hun slechte geweten. Ze lijden aan het leven, zoals dat nu eenmaal is: strijd. Ze zijn er ziek van. Maar ook deze ziekte is het begin van iets moois: paradoxale eigenschappen als zelfverloochening, zelfopoffering en altruïsme ontstaan. Hier zien we het belang van de eenheidswetenschap. Een machtstrijd op het sociale vlak heeft een machtstrijd op het psychische vlak tot gevolg. Om dit verband te beschrijven, hoeft Nietzsche niet van de ene wetenschap (sociologie) naar de andere (psychologie) over te springen. Hij kan het naadloos beschrijven, omdat het steeds om hetzelfde gaat: wil tot macht. Macht werkt in op macht. De mensen zijn gepacificeerd en getemd, het slechte geweten kwelt hen, en maakt dat zij het leven gaan haten. Ze gaan nee tegen het leven zeggen. Ze worden uiterst levensvijandig, vanwege het ongeluk dat hen getroffen heeft. Daarbij willen ze zich trouwens niet zo maar neerleggen. Ze willen hun leed gecompenseerd zien. Ze willen genoegdoening. Iemand moet de schuld hebben van hun lijden. En ze weten ook wel wie: de heren, de sterken. Zij die niet lijden, en niet ongelukkig zijn, die beter af zijn dan zij en nergens mee zitten, in tegenstelling tot hen die overal mee zitten. De sterken, die hen onderdrukken en hen confronteren met hun lijden, al was het alleen maar doordat zij zelf niet lijden. Deze heren moeten voor dat alles gestraft worden. Maar de zwakken zijn niet in staat de heren te straffen. Daarvoor zijn ze te zwak. Ze straffen hen hoogstens in effigie, in hun verbeelding. En zo ontstaat de wrok, het ressentiment, hier gericht tegen de heren, omdat ze gezond zijn, maar in principe te richten tegen alles. Zo is de zwakke opgesloten in zijn eigen ziekte, die hij nog verergert doordat de wrok aan hem knaagt. Dit is het slechte geweten. Het is nog betrekkelijk vormloos, het is nog ruw materiaal. Het kan nog op vele wijzen bewerkt worden. Het wachten is nu op iemand die dit doet, die het slechte geweten vormt en er consequent richting aan geeft. | |
5. Op weg naar de zondigheidHet is hier dat Nietzsche naast zijn heren en slaven nog een derde type invoert: de priesters. Zij zullen het slechte geweten vormen en de gigantische hoeveelheid haat die bij het gepeupel ligt opgeslagen zó organiseren, dat zij er de heren mee kunnen verslaan. De priesters zijn een dubbelslachtig type mensen, want ze zijn heer en slaaf tegelijk. Slaaf, omdat ze in staat zijn zich geheel met de slaven te vereenzelvigen en hen helemaal te begrijpen, wat hen in staat stelt hun slechte geweten te vormen, te sturen en te organiseren. Heer, omdat zij hierdoor in staat zijn de heren te overwinnen, zelfs zonder een directe strijd tegen hen te leveren. Ze zijn dubbelslachtig, omdat ze het nee-zeggen tegen het leven, zoals we dat bij de slaven vinden, in dienst stellen van de wil tot macht, die hierdoor zijn grootste overwinning tegemoet gaat. Ja-zeggen door middel van het nee-zeggen. Nietzsche staat zeer ambivalent tegenover de priesters. Hij haat hen omdat ze de heren, de symbolen van levenskracht en vechtlust hebben uitgeleverd aan het gepeupel, het symbool van levensvijandigheid en zwakte. Zo hebben ze alles neergehaald. Alles wat voornaam was hebben ze ‘verpöbelt, verchristelt und verjüdelt’, om even een stuitend maar representatief fragment uit Nietzsche's scheldcanonnade tegen de priesters te lichten.Ga naar eind7. Tegenover zijn haat staat de grote verwantschap die hij voelt, en zijn aan de huiver | |
[pagina 600]
| |
grenzende bewondering omdat zij erin zijn geslaagd de wereld op zijn kop te zetten: de zwakken zijn de sterken de baas geworden. Zij doen dit door nieuwe wapens te gebruiken: raffinement, achterbaksheid, spitsvondigheid, geest. Het zijn wapens die hen veel interessanter maken dan de eerlijke, ongecompliceerde heren, die er niet tegen opgewassen zijn. Dankzij deze wapens zijn ze in staat de zwakken op een effectieve manier tegen de heren te organiseren, en uit het ressentiment te halen wat erin zit. Hoe hebben ze dit kunststuk volbracht? Door het juiste antwoord te geven op de vraag die de zieken stellen. De zieken willen een bruikbaar antwoord op de vraag: wie is schuldig aan mijn lijden? En de priesters geven een bruikbaar antwoord: jijzelf bent daaraan schuldig. Het is een leugen, maar wel een leugen waarmee wonderen verricht zijn. De priester heeft het ressentiment ermee van richting veranderd. Het is niet langer gericht op de heren, tegen wie toch niets te beginnen viel. Het is van nu af gericht op de zieken zelf. Jij bent zelf schuldig aan je lijden. De schuldige moet gestraft worden, oog om oog, tand om tand. Dus: straf jezelf, breng jezelf schade toe, kastijd jezelf. De agressie die de ziekte tegen zichzelf richt, wordt daarmee verdubbeld. Maar hoe is het mogelijk dat de zieke dit gelooft? Het is heel plausibel voor iemand die zichzelf toch al haat, dat hijzelf de bron is van alle ellende. Waarom is hijzelf de bron? Omdat hij, zo zegt de priester, een vrije wil heeft. Hij heeft het zelf verkozen te zondigen tegen God. Dat is het wat hem ziek maakt. Zijn lijden is een straf van God voor zijn zondigheid. De zwaksten onder de zieken zullen de nieuwe lading agressie die nu over hen wordt uitgestort, niet kunnen verdragen. Zij zullen eronder bezwijken. Maar de sterkeren zullen zichzelf gaan kastijden. Hun slechte instincten zullen worden aangewend voor zelfdisciplinering, zelfcontrole, zelfoverwinning, en zo ontstaat ascese. Maar deze ascese is tevens zelfkwelling, de zieke voelt zich beroerder, schrijft dat toe aan zijn zondigheid en zal zichzelf nog meer willen straffen. Dat betekent nog meer ascese. En zo gaat het van kwaad tot erger. Naarmate meer straf wordt ondergaan, groeit de schuld. Zo is de slaaf nooit ascetisch genoeg. Hij wil altijd meer. Ascese wordt tot een ideaal. De priester beweert de zieke te genezen door een schuldige aan te wijzen voor zijn leed. Maar de balsem die deze heelmeester in de wonden smeert is giftig. De priester verveelvoudigt het leed, dat hij belooft weg te nemen. Hij zou zichzelf overbodig gemaakt hebben, als hij het anders had gedaan, en hij zou nooit de kans hebben gehad zijn doel te bereiken: het overwinnen van de heren. Om nu te voorkomen dat zijn schaapjes aan een overmaat aan leed te gronde zouden gaan, dempt de priester de smart door uitzicht op verlossing te bieden in de vorm van een wereld zonder smart, pijn en strijd. Ook dat willen de zieken, die de strijd, die het leven is haten, graag horen. Maar het is helaas een verlossing die toekomstmuziek moet blijven: ze is niet van deze wereld. Deze wereld is en blijft een tranendal. De verlossing komt in een andere wereld, die boven of achter de ons bekende ligt, in een ander leven.Ga naar eind8. Maar er is nog een manier om het lijden te verlichten: de machinale werkzaamheid: ‘De machinale werkzaamheid, en alles wat erbij hoort, zoals absolute regelmatigheid, punctuele, bezinningsloze gehoorzaamheid, de onveranderlijkheid van de manier van leven, het uitzitten van de tijd, het toegestaan zijn van, ja, zelfs het verlangen naar “onpersoonlijkheid”, zelfvergetelheid, “incuria sui”: hoe grondig, hoe geraffineerd heeft de ascetische priester ze in de strijd met de pijn weten te benutten.’Ga naar eind9. Hiermee verhoogt hij nog de effectiviteit van de ascese. Hij maakt van de slaaf een willoos werktuig, en daarmee heeft hij een hoogst interessant instrument geschapen. Een kuddedier, dat zijn persoonlijkheid heeft ingeleverd, en toch: een individu, een wezen dat niet hoeft te worden opgejaagd, omdat het zichzelf opjaagt | |
[pagina 601]
| |
dank zij zijn ascese en zijn ressentiment. Ze zijn gemakkelijk te organiseren, en die organisatie wordt wel kerk genoemd, of christenheid, of veel later, na de secularisatie van kudde en priester: socialisme. Met deze kudde kunnen de priesters de heren verslaan. En ze doen dat in de loop van de westerse geschiedenis vele malen. Eerst jagen ze het volk op tegen de Romeinse adel. En ze winnen. Maar de Romeinse geest was slechts schijndood, en met de renaissance bleek ze weer springlevend te zijn. Toen was er de priester Luther die het gepeupel opjoeg tegen alles wat voornaam was. Maar nog waren de heren niet verslagen. De definitieve slavenopstand noemen we ‘Franse revolutie’. De uitkomst van het hier beschreven proces is bekend: een massacultuur van mensen die aan werken verslaafd zijn. Maar het is niet onmogelijk dat hieruit iets moois te voorschijn komt: een wezen dat zichzelf meer heeft gekastijd dan de anderen, en zo sterk is dat hij de troost die de priesters hebben uitgevonden, een betere wereld en onpersoonlijkheid, niet nodig heeft. Hij zal geen kuddedier zijn, hij zal niet achter de leus ‘naar een betere wereld’ van de priesters aanlopen. Hij zal een persoonlijkheid zijn, en iets nieuws: een zelfbewust individu. En dit is dan het belangrijkste geschenk, dat de priesters ons zullen hebben gegeven. | |
6. Op weg naar de onschuldNu we doorzien hebben dat schuld zoals de priesters ons die hebben aangepraat, schuld tegenover God, de schepping en de medemensen, niets anders is dan een uitvinding, een truc in de machtstrijd die het leven is, nu we de betrekkelijkheid ervan hebben ingezien, nu moet het ook mogelijk zijn deze schuld te overwinnen. De schuld ligt niet in het leven, in het worden, in de strijd, die het leven is. Ze is erin gelegd door de priesters, om zo de heren te kunnen overwinnen. Te zeggen dat mensen schuldig of zondig zijn, is slechts een interpretatie van de strijd die het leven is. Het is een interpretatie van mensen die in die strijd partij zijn. Maar wij hoeven die interpretatie niet over te nemen. Nu wij dit doorzien hebben, kunnen we die interpretatie van ons af schudden en een eigen interpretatie van de werkelijkheid geven. Dat is dan onze interpretatie van de werkelijkheid. Wat is Nietzsche's interpretatie van de werkelijkheid? ‘Wat kan alleen onze leer zijn? Dat niemand de mens zijn eigenschappen geeft, noch God, noch de maatschappij, noch zijn ouders en voorouders, noch hijzelf... Niemand is ervoor verantwoordelijk dat hij überhaupt bestaat, dat hij is zoals hij is, dat hij onder deze omstandigheden en in deze omgeving is. De fataliteit van zijn leven is niet los te maken uit de fataliteit van alles wat was en zal zijn.’Ga naar eind11. Het leven is niets anders dan één grote blinde strijd van alles tegen alles, die zich met een onontkoombare noodzakelijkheid ontrolt. Alles heeft hierin zijn rol te spelen: de slaven, de heren, de priesters, Nietzsche. Zij strijden, omdat het leven strijden is, zonder doel en zonder schuld. En met dit inzicht ‘eerst is de onschuld van het worden in ere hersteld. ... Het begrip God was tot dusverre het grootste argument tegen het bestaan. ... Wij loochenen God, wij loochenen de verantwoordelijkheid ten aanzien van God: daarmee eerst verlossen wij de wereld.’Ga naar eind12. Hiermee maakt Nietzsche zich tot ware verlosser van de wereld. Hij neemt de schuld weg. Dit in tegenstelling tot Christus, die de straf op zich nam, en de mensen met de schuld liet zitten. En in tegenstelling tot die voornamere goden, die niet de straf, maar de schuld op zich namen. Nietzsche neemt de schuld eenvoudig weg. Hij verklaart schuld niet langer van toepassing en geeft zo de wereld zijn onschuld terug. En zo roept Nietzsche zichzelf uit tot de filosoof van de onschuld. Filosoof in de betekenis die in de Verlichting aan dat woord gegeven werd: de kenner, en daardoor de ontmaskeraar en de bevrijder van het onheil, en daardoor de brenger van het heil. Maar is Nietzsche dat werkelijk? Is Nietzsche de filosoof van de onschuld?Ga naar eind10. | |
[pagina 602]
| |
7. De consequenties van de onschuldNietzsche's genealogie van de moraal, het op semi-wetenschappelijke wijze blootleggen van de oorsprong van de moraal en van de schuld, heeft een tweeledig doel: ze moet zowel het belang als de betrekkelijkheid van de schuld laten zien. Het belang van de schuld is duidelijk geworden: het hoort bij het samenleven van mensen. De oorspronkelijkste vorm van schuld - schuld in de amorele, haast economische betekenis - hoort bij iedere wijze van samenleven, ook bij gewelddadige wijzen. De afgeleide vorm van schuld, waar ze verbonden is met schuldgevoel en een slecht geweten, hoort bij samenlevingen waarin het geweld gemonopoliseerd is door enkelen, en dat wil zeggen: bij min of meer vreedzame samenlevingen. Het slechte geweten kan men dan nog vormen en richting geven zodat de samenlevingen zeer sterk worden. Dat laatste is in de westerse wereld gebeurd. Het samenleven bestaat bij de gratie van schuld en inlossing. Dat is het belang van schuld, zoals Nietzsche ons heeft laten zien. Wil men, zoals Nietzsche, de schuld overwinnen, dan moet men ook de samenleving overwinnen. Men moet de samenleving achter zich laten. Nietzsche trekt deze consequentie ook. Het overwinnen van de schuld is alleen voor de zeer sterken, die op eigen benen kunnen staan, die eenzaam de woestijn in kunnen trekken, of het hooggebergte, met achterlating van iedereen. Het zijn mensen die op zichzelf kunnen staan, die niemand nodig hebben. Bestaan zulke mensen? Zijn het wel mensen? Misschien gaat het hier alleen om een belofte. Nietzsche zelf is niet veel meer dan de profeet van die sterke enkeling, die aan gene zijde van de schuld zal leven. Althans, dit beweert hij in zijn betere momenten. Maar vaak genoeg lijkt het of hij de verleiding niet kan weerstaan om zichzelf uit te roepen tot zo'n zeer sterke vrije geest. Nietzsche bevrijdt dus eigenlijk niets of niemand van de schuld, maar probeert aan te tonen dat er nu of later mensen kunnen ontstaan die de schuld achter zich laten. Zo lijkt de zin ik heb de wereld zijn onschuld teruggegeven niet veel meer dan een vooruitlopen op wat misschien ooit voor een enkeling mogelijk zal zijn. Zo bezien is Nietzsche's overwinning op de schuld niet veel meer dan een overwinning in de fantasie - in effigie. Het is een belofte, maar wat is die belofte waard? Kan zij ingelost worden? En wat is daarvan het resultaat? Om met de laatste vraag te beginnen: als men aan gene zijde van de samenleving leeft, wat is men dan? Een held, een misdadiger of een krankzinnige, zoals Nietzsche zelf uiteindelijk was? Of is men een dictator, die naar believen aan de mensen de meest gruwelijke eisen kan stellen en de meest stuitende normen op kan leggen? In die zin verstond Adolf Hitler het werk van Nietzsche, en ik heb nog nooit overtuigend aangetoond gezien dat een dergelijke interpretatie van Nietzsche onhoudbaarder is dan andere. En zou dit een overwinning op de samenleving zijn, of is het niet meer dan een uittreden van iemand die nee zegt tegen deze manier van leven? | |
8. De betrekkelijkheid van de schuldIs Nietzsche de filosoof van de onschuld? Ja, dat is hij ongetwijfeld. Niet als we onder filosofie van de onschuld een leer verstaan die zonder tegenspraken en ondubbelzinnig aantoont dat de onschuld hier is, en dat we haar alleen nog maar hoeven te grijpen. Wie van een filosoof verlangt dat hij het absolute brengt - of dat nu de absolute waarheid is of de absolute onschuld - zal nooit een filosoof ontmoeten. Filosofen zoeken ernaar, en vaak menen ze ten onrechte het gevonden te hebben. Zo ook Nietzsche. Maar een dergelijke misvatting is niet erg van belang, als men geïnteresseerd is in wat een filosoof tegenkomt op zijn denkweg die nergens naar toe leidt. Als de argumenten, de inzichten, de analyses, die hij op elkaar stapelt ons kunnen helpen, dan is de uiteindelijke uitkomst van een | |
[pagina 603]
| |
filosofie van minder belang. Nietzsche heeft ons het belang en de betrekkelijkheid van de onschuld laten zien. Hij heeft ons geleerd dat we schuld moeten accepteren als we samen willen leven, en schuldgevoel, als we dat vreedzaam willen doen. Maar hij toont ons ook hoe de West-europeanen in de loop der eeuwen hun schuldgevoel op hebben laten kloppen tot een pathologisch zondenbesef en een vooral destructief werkende ascese. Daarvan kan hij ons niet bevrijden. Maar het is te hopen dat we het zelf kunnen dankzij hem. Daar komt nog iets bij. Nietzsche heeft met zijn historische kritiek in ieder geval de metafysische, de bovennatuurlijke dimensie van de schuld ernstig aangetast. Schuld is sinds Nietzsche iets dat van de mensen is. Het is niet langer afkomstig van iets hogers. Daarmee heeft hij de weg geopend om ons uiteindelijk met het leven te verzoenen, ook als we niet meer kunnen geloven in een hiernamaals, waarin de goeden worden beloond en de slechten gestraft. Schuld en straf zijn maar betrekkelijke dingen, die uiteindelijk het leven niet raken. Het leven is gewoon wat het is. |
|