De Gids. Jaargang 141
(1978)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |||||||||
Erika de Poorter
| |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
Uit de Manyôshû
Heimwee tijdens een reis in China:
Kom, mannen,
vlug naar YamatoGa naar voetnoot*!
De dennen van het strand
van Mitsu in Ōtomo
wachten vol verlangen.
(Yamanoue no Okura)
Liefdesgedicht van Prins Ōtsu aan Vrouwe Ishikawa (zevende eeuw):
In de druppels van de bergen
wachtend op mijn geliefde
stond ik nat te worden
in de druppels van de bergen.
Antwoord van Vrouwe Ishikawa aan Prins Ōtsu:
Wachtend op mij
schijnt gij nat geworden te zijn -
die druppels van de bergen
had ik willen zijn.
Liefdesgedicht:
De bladeren van het riet
ruisen en ritselen
ook diep in de bergen,
maar ik verlang naar mijn geliefde
omdat ik afscheid genomen heb.
(Kakinomoto no Hitomaro)
De berg Fuji:
Als ik uit de baai
van Tago kom en kijk:
prachtig wit
heeft het gesneeuwd
op de verheven top van de Fuji.
(Yamabe no Akahito)
| |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
Drinklied:
Liever dan onvolmaakt
een mens te zijn:
een rijstwijnkruik
zou ik willen worden -
dan pas zou ik vol zijn met rijstwijn.
(Ōtomo no Tabito)
Het leven:
Het leven
waarmee moeten we het vergelijken?
Het is als een boot
die uitvaart in de ochtend
en wegroeit zonder sporen.
(Sami Mansei, 8e eeuw)
Lente:
In de lentevelden
was ik gekomen
om viooltjes te plukken,
maar hoe dierbaar waren die velden
een hele nacht heb ik er geslapen.
(Yamabe no Akahito)
Herfst:
Het hert dat slaapt
in de Ogura bergen
als de avond valt
vannacht roept het niet
zou het aan het slapen zijn?
(Keizer Jomei, 593-641)
| |||||||||
[pagina 300]
| |||||||||
Eenzaamheid:
De lange lange nacht,
lang als de slepende staart
van de wilde fazant,
zou ik alleen moeten slapen?
(Kakinomoto no Hitomaro)
De avonden dat koud weerklinkt
het geroep van wilde eenden
en op de bladeren van het riet
avondnevels opstijgen
zal ik naar je verlangen.
(anoniem)
Lente:
Vallen de bloesems
van de pruimelaar
in mijn tuin?
Of zijn er nog sneeuwvlekken
overgebleven?
(Ōtomo no Yakamochi)
Elegie bij de dood van zijn vrouw:
In de tijd dat zij
nog van deze wereld was
hand in hand
hebben wij samen gekeken
naar de tsukiGa naar voetnoot* boom
die op de dijk stond
voor onze deur.
Even weelderig als zijn bladeren
in het voorjaar
op zijn takken her en der
hield ik
van mijn lieve vrouw
steunde ik
op mijn geliefde.
| |||||||||
[pagina 301]
| |||||||||
Maar aan de wetten van het leven
kon zij niet ontkomen
en in de brandende velden
waar de warme lucht trilt
verborgen
in spierwitte wolkenslierten
als een vogel
is zij in de ochtend heengegaan
en als de ondergaande zon
heeft zij zich verborgen.
Telkens als het kindje
dat mijn vrouw
als aandenken achterliet
om iets huilt
heb ik niets
om het te geven
en als een man
druk ik het tegen mij aan.
In de slaapkamer
met onze hoof dkussens naast elkaar
waar ik met haar,
mijn lieve vrouw, sliep
leef ik in eenzaamheid
overdag
en zucht ik
heel de nacht.
Ik klaag
maar weet niet wat te doen
verlang naar haar
maar kan haar niet ontmoeten.
Als een grote vogel
op de Hagai berg
verblijft de vrouw
van wie ik houd
vertelde iemand mij
en mij een weg banend door de rotsen
ben ik moeizaam daarheen gegaan
maar het was vergeefs
want de vrouw
waarvan ik even dacht
dat zij nog van deze wereld was
is zelfs vaag stralend
niet meer te zien.
(Kakinomoto no Hitomaro) | |||||||||
[pagina 302]
| |||||||||
De afspraak voor het chrysantenfeest‘De afspraak voor het chrysantenfeest’ (Kikka no chigiri) wordt in Japan beschouwd als het beste verhaal van de Ugetsu monogatari (Verhalen van regen en maan, eerste uitgave in 1776), een bundel met negen spookverhalen van Ueda Akinari (1734-1809). | |||||||||
De afspraak voor het chrysantenfeestGa naar eind1.Plant geen frisgroene lentewilgen in de tuin van uw huis! Sluit geen vriendschap met onoprechte mensen! Wilgen groeien snel tot weelderige wasdom, maar zouden ze wel weerstand bieden aan de eerste windstoten in de herfst? Onoprechte mensen sluiten gemakkelijk vriendschap, maar ook vlug maken ze er een eind aan. Wilgen kleuren hun bladeren iedere keer in de lente, maar onoprechte mensen komen nooit meer op bezoek.
In de pleisterplaats Kako in de provincie Harima woonde een geleerde genaamd Hasebe Samon. Hij was tevreden met een fatsoenlijke armoede, en afgezien van de boeken die hij als zijn vrienden beschouwde, had hij een hekel aan alle lastige rompslomp van gebruiksvoorwerpen. Hij had een oude moeder. Haar deugd deed niet onder voor die van de moeder van de Chinese filosoof Mencius. Voortdurend hield zij zich bezig met spinnen, en ze stimuleerde Samon in zijn idealen. Samon's jongere zuster werd opgevoed bij de familie Sayo in hetzelfde dorp. Deze Sayo waren erg rijk en welgesteld, maar ze hadden ontzag voor de wijsheid van moeder en zoon Hasebe, ontvingen de dochter als bruid en werden familie. Herhaaldelijk stuurden zij wat onder het een of ander voorwendsel, maar Samon wilde het nooit aannemen en zei: ‘Mag men mensen lastig vallen omwille van zijn dagelijkse behoeften?’ Op zekere dag ging Samon op bezoek bij iemand uit hetzelfde dorp. Net toen zij vrolijk aan het vertellen waren over vroeger en nu, weerklonk heel zielig aan de andere kant van de muur geweeklaag van iemand die pijn leed. Toen Samon zijn gastheer hierover ondervroeg, antwoordde deze: ‘Het schijnt iemand te zijn uit de provincies ten westen van hier. Hij vertelde dat hij achtergeraakt was op zijn metgezellen en vroeg om onderdak voor een nacht. Omdat ik vond dat hij het voorkomen van een krijger had en niet vulgair was, liet ik hem bij ons overnachten. Maar die nacht kreeg hij hevige koorts en hij was niet in staat zelf op te staan of te gaan liggen. Dat vonden we zielig en we lieten hem drie vier dagen hier doorbrengen. Maar het is niet duidelijk waar hij eigenlijk vandaan komt, en daarom ben ik bang dat ik zonder het te beseffen een stommiteit heb begaan.’ Samon hoorde dit en zei: ‘Wat een droevig | |||||||||
[pagina 303]
| |||||||||
verhaal! Het is volkomen redelijk dat u ongerust bent, maar iemand die aan deze ziekte lijdt op zijn lange reisweg waar hij niemand kent, moet zich nog veel ellendiger voelen. Ik wil hem zien!’ Maar zijn gastheer hield hem tegen: ‘Omdat ik hoorde dat besmettelijke ziekten andere mensen schaden, laat ik er zelfs mijn kinderen niet naartoe gaan. Ga niet naderbij en berokken uzelf geen kwaad!’ Samon lachte en zei: ‘Dood en leven zijn beschikt door de hemel. Wat voor ziekte zou overgedragen worden op andere mensen? Dat zijn allemaal bakerpraatjes. Mensen als ik geloven dat niet.’ Hij duwde de deur open, ging binnen en keek naar de man. En het was inderdaad, zoals de gastheer gezegd had, geen gewone man. Het was duidelijk dat hij zwaar ziek was: zijn gezicht was geel, zijn huid zwart en hij was vermagerd. Op oude dekens lag hij ineengekrompen van de pijn. De man keek smekend naar Samon en zei: ‘Geef me alstublieft een kom heet water!’ Samon kwam dicht bij hem en zei: ‘Maakt u zich geen zorgen. Ik zal u helpen.’ Hij overlegde met de gastheer, zocht medicijnen uit, dacht zelf een recept uit, bereidde een afkooksel en gaf het de zieke. Hij liet hem ook pap eten, en verzorgde hem alsof het zijn eigen broer was. Het was werkelijk opmerkelijk. Die krijger was ontroerd door Samon's diepe medelijden en zei: ‘Dat u zich zo ontfermt over een zwerver! Zelfs als ik doodga, zal ik u belonen voor uw goedheid.’ Samon vermaande hem: ‘Spreekt u toch niet zo'n moedeloze woorden. Over het algemeen duren besmettelijke ziekten een zeker aantal dagen. Als die periode voorbij is, brengen ze het leven niet meer in gevaar. Ik zal elke dag komen om u te dienen.’ Dit beloofde hij hem oprecht, en doordat hij hem vol toewijding hielp, genas de zieke geleidelijk. Toen deze zich beter voelde, dankte hij ook van ganser harte zijn gastheer. Hij was vol eerbied voor de verborgen deugden van Samon, stelde hem vragen over zijn beroep en vertelde ook over zichzelf: ‘Ik ben opgegroeid in het dorp Matsue in de provincie Izumo en heet Akana Sôemon. Omdat ik de boeken over krijgskunde wat had bestudeerd, nam Enya Kamonnosuke, de kasteelheer van Tomita, mij als leraar in dienst. Maar ik werd als geheim agent uitgezonden naar Sasaki Ujitsuna van Ōmi. En terwijl ik in zijn kasteel verbleef, praatte Amako Tsunehisa, de vroegere kasteelheer van Tomita, de Yamanaka om, en op oudejaarsnacht namen zij onverwachts het kasteel van Tomita in, en mijn heer Enya Kamonnosuke kwam in het gevecht om.Ga naar eind2. Omdat de provincie Izumo oorspronkelijk aan de Sasaki had toebehoord, en Enya waarnemend gouverneur was geweest, spoorde ik Sasaki Ujitsuna aan de Mizawa en de MitoyaGa naar eind3. te helpen om Amako Tsunehisa ten val te brengen. Maar Ujitsuna was een slecht aanvoeder die naar buiten uit zich moedig voordeed, maar inwendig laf was, en hij deed het niet. Integendeel, hij hield mij in zijn provincie vast. Ik wilde niet lang blijven op een plaats waar ik niets te maken had, en ging er alleen vandoor. Op de terugweg naar mijn provincie kreeg ik deze ziekte. Dat u onverwachts voor mij zoveel moeite deed, is werkelijk een weldaad die te veel voor mij is! Met de rest van mijn leven zal ik het vergoeden.’ Samon zei: ‘Een mens dien naam waardig kan geen ellende zien. Daarom kan ik uw beleefde woorden niet aanvaarden. Blijf nog wat tot u geheel hersteld bent.’ Gesterkt met dergelijke oprechte woorden, bleef Akana nog enkele dagen, en toen was hij weer helemaal de oude geworden.
Gedurende deze dagen ging Samon, die vond dat hij een goede vriend gevonden had, dag en nacht met hem om en als hij dan praatte, begon ook Akana beetje bij beetje over de oude Chinese filosofen te spreken. Hij had ze buitengewoon goed onderzocht en begrepen, en was uitstekend op de hoogte van de principes van de krijgskunde. Zo was er zelfs niet een idee waarover ze het niet met elkaar eens waren. Vol achting en blijdschap werden ze ten slotte gezworen broeders. | |||||||||
[pagina 304]
| |||||||||
Omdat Akana vijf jaar ouder was, werd hij volgens de etiquette oudere broer en hij zei tegen Samon: ‘Het is al heel lang geleden dat ik afscheid nam van mijn vader en moeder. Omdat de oude moeder van mijn jongere broer nu ook mijn moeder is, zou ik haar willen begroeten. Maar zou uw oude moeder mij wel sympathiek vinden en mijn simpele gevoelens aanvaarden?’ Samon was dol van vreugde en zei: ‘Mijn moeder is steeds bezorgd over mijn eenzaamheid. Als ik haar uw oprechte woorden mededeel, zal dit zelfs haar leven verlengen.’ Na deze woorden nam hij hem mee naar huis. De oude moeder verwelkomde Akana vol vreugde en zei: ‘Mijn zoon is onbekwaam en wat hij studeert is niet aangepast aan de tijd. Zo miste hij de kans om carrière te maken. Ik smeek u, laat hem niet in de steek en onderwijs hem als een oudere broer.’ Akana zei vol eerbied: ‘Een heer hecht grote waarde aan de loyaliteit. Roem en rijkdom daar spreekt hij zelfs niet van. Wat zou ik nog meer wensen, nu ik de liefde van een geëerde moeder en het respect van een jongere broer ontvang?’ Verheugd en blij bleef hij nog een tijd logeren. Ook de bloesems op de bergtoppen die gisteren en vandaag nog schenen te bloeien, waren afgevallen, en uit de aanrollende golven in de frisse bries, bleek duidelijk dat het begin van de zomer aangebroken was. Akana richtte zich tot moeder en zoon en zei: ‘Het was om poolshoogte te nemen van de toestand in de provincie Izumo dat ik uit Ōmi weggevlucht ben. Daarom zal ik er eens naartoe gaan, maar ik kom spoedig terug en dan zal ik u als een slaaf die leeft van water en brood voor uw goedheid belonen! Geeft u mij nu de toestemming om weg te gaan!’ Samon vroeg: ‘Wanneer zal mijn oudere broer dan terugkomen?’ Akana zei: ‘De maanden en dagen gaan vlug voorbij. Het zal op zijn laatst niet later zijn dan dit najaar.’ Samon zei: ‘Op welke vastgestelde dag in de herfst kan ik u verwachten? Ik smeek u, doe een belofte!’ Akana zei: ‘De dag van het chrysantenfeest, de negende van de negende maand, zullen we afspreken als de dag waarop ik terugkom.’ Samon zei: ‘Oudere broer, vergis u beslist niet in dag. Ik zal dan een tak chrysanten en eenvoudige rijstwijn klaarmaken en op u wachten.’ En nadat ze elkaar hun vriendschap hadden betuigd, ging Akana terug naar het westen.
De dagen en maanden gingen vlug voorbij. De zilverbessen aan de onderste takken waren rood geworden en de kamille van de heggen bloeide in prachtige kleuren. Het was de negende maand geworden. Op de negende dag stond Samon vroeger op dan anders, veegde de matten van zijn stulpje schoon, stak twee drie gele en witte chrysanten in een vaas en tastte diep in zijn beurs om voorbereidingen te treffen voor een feestmaal. De oude moeder zei: ‘Ik hoorde dat die provincie Izumo aan het einde van de Sanin-weg ligt, honderd mijl hier vandaan. Daarom is het niet met zekerheid te zeggen of het wel vandaag is dat hij zal komen. Het zal dan ook niet te laat zijn als je pas voorbereidingen treft, zodra je ziet dat hij gekomen is.’ Samon zei: ‘Akana is een trouw krijger. Hij zal zeker niet zijn belofte breken. Als ik opgewonden zou doen wanneer ik hem zie, zou ik beschaamd zijn over wat hij dan wel van mij zou denken.’ Hij kocht goede rijstwijn, kookte verse vis en trof voorbereidingen in de keuken.
Die dag was de hemel helder en overal in het rond was geen wolkje te bespeuren. Groepen reizigers kwamen babbelend voorbij: ‘Vandaag is het goed voor die en die om naar de hoofdstad te gaan.’ ‘Het zal wel een voorteken zijn dat we deze keer goede zaken zullen doen.’ Een krijger van over de vijftig zei tegen een jongere van in de twintig met dezelfde kleding: ‘Het zeeoppervlak was zo kalm! Als we vanaf Akashi de boot hadden genomen, en vanmorgen vroeg waren vertrokken, waren we nu al op weg naar de haven van Ushimado. Maar jongelui zijn bang en verkwisten veel geld.’ De | |||||||||
[pagina 305]
| |||||||||
jongere suste hem met: ‘Toen mijn heer naar de hoofdstad ging, en vanaf Azukijima naar Murozu overstak, heeft hij vreselijke dingen meegemaakt. En als ik denk aan wat zijn metgezellen verteld hebben, moet de overtocht in deze buurt absoluut schrikwekkend zijn. Wees niet boos! In Uogahashi trakteer ik op boekweitnoedels.’ Een stalknecht foeterde: ‘Verdomd paard, kun je niet wat beter uit je doppen kijken!’ en duwde het pakzadel weer goed en ging verder.
De zon daalde na de middag geleidelijk maar de man die verwacht werd kwam niet. De zon ging in het westen onder. Samon bleef alleen maar naar buiten staren om te kijken naar de mensen die met haastige schreden naar een onderkomen gingen, en kreeg het gevoel wat dronken te worden. De oude moeder riep hem en zei: ‘Zijn hart is niet zo veranderlijk als de hemel in de herfst. En is het alleen vandaag dat de chrysanten diep gekleurd zijn?Ga naar eind4. Als hij maar zijn belofte houdt en terugkomt, wat kun je hem dan verwijten, zelfs als hij wat later komt en de hemel al verandert in winterse motregen? Je moet binnenkomen en slapen, en wachten op de dag van morgen.’ Het was moeilijk dit tegen te spreken. Hij suste zijn moeder en haalde haar over als eerste naar bed te gaan. Toen hij nog even naar buiten ging kijken, was het licht van de melkweg aan het verflauwen en de ijskoude maancirkel scheen op hem alleen. Het was eenzaam: overal in het rond weerklonk het geblaf van waakhonden en het geruis van de branding scheen dicht bij hem hoorbaar te zijn.
Toen ook het licht van de maan verduisterde door de rand van de bergen en Samon de deur wilde sluiten om naar binnen te gaan, zag hij plots iets: in de schemering stond een man! Verwonderd over het feit dat deze man volgens de grillen van de wind naderbij scheen te komen, keek hij wat aandachtiger. Het was Akana Sôemon! Samon maakte een sprong van plezier en zei: ‘Uw jongere broer heeft van 's morgens vroeg tot nu op u gewacht. Wat ben ik blij dat u gekomen bent zonder uw belofte te breken. Kom toch binnen!’ Akana knikte maar zei niets. Samon ging hem voor, verwelkomde hem op de ereplaats voor het raam op het zuiden en liet hem plaats nemen. ‘Omdat mijn oudere broer zo laat is gekomen, is onze oude moeder moe geworden van het wachten en al naar bed gegaan denkend dat het wel morgen zou worden. Ik zal haar gaan wakker maken,’ zei hij, maar Akana schudde weer het hoofd, hield hem tegen doch zei helemaal niets. Samon zei: ‘Daar u heel de nacht hebt gereisd, zullen uw geest en benen wel vermoeid zijn. Neemt u alstublieft een schaaltje rijstwijn en gaat u rustig zitten.’ Met deze woorden verwarmde hij rijstwijn, zette er bijgerechten bij en bood deze aan, maar Akana bedekte zijn gezicht met zijn mouw en scheen de geur ervan te verfoeien.Ga naar eind5. Samon zei: ‘Mijn karige maaltijd is zeker niet voldoende om u te onthalen, maar het komt recht uit het hart. Veracht het niet!’ Akana gaf nog steeds geen antwoord, slaakte diepe zuchten en zei dan na een poos: ‘Waarom zou er een reden zijn het oprechte onthaal van mijn jongere broer af te slaan? Omdat ik geen woorden heb om u te bedriegen, zal ik u de waarheid vertellen. Schrik niet! Ik ben geen mens van deze vergankelijke wereld, maar een onreine geest die tijdelijk een menselijke gestalte aanneemt.’ Hevig geschrokken zei Samon: ‘Waarom zegt mijn oudere broer deze vreemde dingen? Ik geloof toch echt niet dat ik droom.’ Akana zei: ‘Na afscheid te hebben genomen van mijn jongere broer, ben ik naar mijn provincie gegaan, maar het grootste deel van de mensen daar had zich gebogen voor de macht van Amako Tsunehisa, en er was niemand meer die nog terugdacht aan de weldaden van Enya Kamonnosuke. Ik ging op bezoek bij mijn neef Akana Tanji die in het kasteel van Tomita woonde. Hij legde mij de situatie uit en liet me een onderhoud hebben met Amako Tsunehisa. Tijdelijk stemde ik met | |||||||||
[pagina 306]
| |||||||||
zijn woorden in en sloeg zorgvuldig zijn handelingen gade. Hoewel Tsunehisa tienduizenden in moed overtrof en goed zijn troepen drilde, wanneer het erom ging tactiek te gebruiken, was hij wantrouwend als een vos, en hij had geen vazallen die met hart en ziel aan hem verknocht waren. Ik vond dat het geen zin had nog langer te blijven, en toen ik hem vertelde dat ik een afspraak voor het chrysantenfeest met mijn jongere broer had en wilde weggaan, toonde Tsunehisa zich mishaagd, gaf een bevel aan Tanji en liet mij het kasteel niet verlaten. Dat duurde tot vandaag. Als ik deze belofte niet hield, wat zou mijn jongere broer dan wel van mij denken, vroeg ik mij bezorgd af, maar ontsnappen was onmogelijk. In de oudheid heeft eens iemand gezegd: “Een mens kan in één dag geen duizend mijl afleggen, maar een geest legt in één dag meer dan duizend mijl af.” Dit gezegde indachtig stortte ik mij op mijn zwaard. Vannacht ben ik rijdend op de winden van de onderwereld van ver gekomen voor onze afspraak van het chrysantenfeest. Heb medelijden met mijn gevoelens.’ Toen Akana uitgesproken was, was het alsof er tranen uit zijn ogen opwelden. ‘Nu is het een afscheid voor altijd. Zorg goed voor uw geëerde moeder!’ zei hij en hij scheen op te staan van zijn zitplaats, maar hij vervaagde en was verdwenen. Ontsteld probeerde Samon hem tegen te houden, maar door de winden van de onderwereld werden zijn ogen verblind en hij was de richting kwijt. Hij struikelde voorover, en op de grond liggend weeklaagde hij luid. De oude moeder werd wakker, stond verschrikt op, en toen ze keek waar Samon was, lag hij op de grond bij de ereplaats midden tussen de rijstwijnkruiken en schotels met bijgerechten, die in groten getale op een rij stonden. Haastig hielp ze hem overeind. Ze vroeg hem wat er gebeurd was, maar hij was zijn stem kwijt, weende als maar door en was volkomen sprakeloos. De oude moeder vroeg: ‘Ook al verwijt je je oudere broer Akana dat hij zijn belofte niet houdt, toch kun je niets zeggen als hij morgen zou komen. Ben je dan zo kinderachtig en dom?’ Nadat ze hem aldus flink terecht had gewezen, antwoordde Samon ten slotte: ‘Mijn oudere broer is vannacht speciaal gekomen voor de afspraak van het chrysantenfeest. En toen ik hem met rijstwijn en bijgerechten verwelkomde, weigerde hij deze twee drie maal. Hij zei dat hij, omdat hij om verschillende redenen zijn belofte moest verbreken, zich op zijn zwaard had gestort, en als een onreine geest honderd mijl had afgelegd. Nadat hij dit gezegd had, was hij verdwenen. Daarom juist heb ik u, moeder, met mijn geween laten schrikken. Vergeef mij!’ Hij huilde bittere tranen, maar de oude moeder zei: ‘Men zegt wel: “Mensen die in de gevangenis zitten, dromen dat ze vrijgelaten worden. Mensen die dorst lijden dromen dat ze water drinken.” Zou jij ook tot die soort behoren? Kalmeer jezelf!’ Samon schudde het hoofd: ‘Het was echt geen droom. Mijn oudere broer is hier op deze plaats geweest,’ zei hij, en hij viel weer huilend op de grond. De oude moeder twijfelde toen ook niet meer, en zij huilden samen heel de nacht lang.
De volgende dag zei Samon vol eerbied tegen zijn moeder: ‘Hoewel ik mij vanaf mijn prilste jeugd heb gewijd aan penseel en inkt, aan het land heb ik nog niet mijn trouw bewezen, aan mijn familie heb ik nog niet mijn ouderlievendheid bewezen. Alleen maar nutteloos ben ik geboren tussen hemel en aarde. Mijn oudere broer Akana heeft zijn hele leven gewijd aan de loyaliteit. Ik, zijn jongere broer, ga vandaag nog naar Izumo om tenminste zijn gebeente te begraven en hem zo mijn trouw te bewijzen. U moet goed op uzelf passen en mij voor een poosje laten gaan.’ De oude moeder zei: ‘Hoewel mijn zoon daarheen gaat, kom vlug terug en geef rust aan mijn oude hart. Blijf er niet lang en maak van vandaag niet de dag van het | |||||||||
[pagina 307]
| |||||||||
eeuwige afscheid.’ Samon zei: ‘Het leven is als drijvend schuim. Het is moeilijk te bepalen of het 's morgens of 's avonds zal zijn, maar ik zal spoedig terugkomen.’ Na deze woorden veegde hij zijn tranen weg en verliet het huis. Hij ging naar de familie Sayo en drukte hen op het hart goed voor zijn oude moeder te zorgen.
En onderweg naar de provincie Izumo: als hij honger had, dacht hij niet aan eten, als hij het koud had, vergat hij zich te kleden, als hij indommelde, bleef hij doorhuilen, zelfs in zijn dromen. Na tien dagen bereikte hij het kasteel van Tomita.
Eerst ging hij naar het huis van Akana Tanji, noemde zijn naam en ging binnen. Tanji verwelkomde hem en vroeg: ‘Als het geen gevleugeld wezen was, dat het u mededeelde, hoe kon u het dan te weten komen? Er is geen verklaring voor.’ Samon zei: ‘Een krijger moet niet discussiëren over rijkdom en eer, bloei en verval. Alleen de loyaliteit is van belang voor hem. Mijn oudere broer Akana Sôemon hechtte grote waarde aan de eenmaal terloops afgelegde belofte, en als een ijle geest legde hij honderd mijl af. Om zijn trouw te vergelden ben ik gekomen na dagen en nachten. Ik heb het voornemen u, heer, te ondervragen over iets in verband met mijn studie. Ik smeek u, antwoordt u alstublieft duidelijk. Lang geleden, toen Kung Shu Tso van Wei in China doodziek te bed lag, kwam de koning van Wei in hoogst eigen persoon bij hem, nam zijn hand vast en zei: “Indien het onvermijdelijke gebeurt, door wie zal ik het land dan laten beschermen?Ga naar eind6. Laat mij uw leer na!” En Shu Tso zei: “Shang Yang is nog jong, maar hij heeft zeldzame talenten. Indien u, koning, deze man niet gebruikt, laat u hem dan niet buiten de grenzen gaan, ook al moet u hem doden. Als u hem naar een ander land laat gaan, zal hij later onvermijdelijk een ramp worden.” Zo onderrichtte hij de koning oprecht. Ook liet hij in het geheim Shang Yang bij zich komen en zei: “Ik heb u aanbevolen bij de koning, maar omdat hij de indruk gaf het niet goed te keuren, heb ik hem de raad gegeven u te doden, als hij u niet zou gebruiken. Dit is de heer voor laten gaan en de vazal laten volgen. Vertrek snel naar een ander land om aan de dood te ontsnappen!” Als men dit verhaal vergelijkt met u en Akana Sôemon, wat dan?’ Tanji liet alleen zijn hoofd hangen en zei niets. Samon schoof naderbij: ‘Mijn oudere broer Akana dacht aan zijn vriendschapsbanden met Enya Kamonnosuke en diende Amako Tsunehisa niet. Hij was een loyaal vazal. U, heer, liet uw voormalige heer in de steek en onderwierp u aan Amako Tsunehisa. Dat is niet de loyaliteit van een vazal. Mijn oudere broer hechtte grote waarde aan de afspraak voor het chrysantenfeest, offerde zijn leven op en legde honderd mijl af. Dit is het toppunt van trouw. U vleide Amako Tsunehisa, en deed iemand van eigen vlees en bloed lijden en een onnatuurlijke dood sterven. Dat is niet de trouw van een vriend. Hoewel Amako Tsunehisa hem uit alle geweld vasthield, toch had u hem, indien u had gedacht aan de oude vriendschapsbanden, in het geheim een trouw als die van Shu Tso en Shang Yang moeten bewijzen. Alleen jagen naar roem en profijt en het zedelijk gedrag van een krijger missen, moet eigen zijn aan de familietradities van de Amako. In dat geval, waarom moest mijn oudere broer toch een voet zetten in deze provincie? Omdat ik grote waarde hecht aan de trouw, ben ik speciaal naar hier gekomen. Bewaar voor uw ontrouw een bezoedelde naam!’ Nog voor hij uitgesproken was, had Samon zijn zwaard getrokken en toegeslagen. Met één zwaardslag viel de ander neer. En terwijl de ondergeschikten in rep en roer waren, vluchtte Samon snel naar buiten en verdween uit het gezicht. Toen Amako Tsunehisa hiervan hoorde vertellen, werd hij ontroerd door de hechte trouw van de broers en hij liet Samon niet achtervolgen.
Ja, inderdaad! Men moet geen vriendschap sluiten met onoprechte mensen! | |||||||||
[pagina 308]
| |||||||||
Bibliografie
|
|