De Gids. Jaargang 141
(1978)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 284]
| |
Frans Boenders
| |
[pagina 285]
| |
het Japans wordt allertreurigst betaald. En, vergeleken bij vertalingen van de ene Europese naar een andere Europese taal, moet je echt aan herschepping doen. Het kost je hopen extra tijd en het is veel moeilijker, gewoon omdat de Japanse taal zozeer verschilt van om het even welke westerse taal dat, hoelang je ook Japans hebt gestudeerd (ik bestudeer het nu al meer dan dertig jaar), je steeds voor moeilijkheden komt te staan die je in woordenboeken en zo dient op te zoeken. Nee, ik zou geen letter vertalen als ik mij er niet bij betrokken voelde. Wat nu het aanbevelen van een werk bij een uitgever betreft: dat doe ik enkel wanneer ik ervan overtuigd ben dat het echt literaire waarde heeft. Ik beveel dus geen boek aan op grond van de overweging dat de westerse lezer eruit zou opsteken hoe een doorsnee Japans gezin leeft. Dat laatste is natuurlijk nuttig om te weten, maar ik geloof niet dat je een roman van 500 bladzijden hoeft te vertalen om daarachter te komen. Ik denk dat een film daartoe geschikter is; er zijn trouwens uitstekende Japanse films gemaakt die dat precies hebben gedaan. Wat ten slotte de verkoopsverwachting aangaat, daarmee kan je altijd bedrogen uitkomen. Een werk, dat de beste garanties op dat punt schijnt te bieden, dat wil zeggen een wat pornografische tekst met een zogenaamd typisch Japanse tournure waarvan men zou denken dat hij goed moet lopen, kan falikante resultaten opleveren. Daarom is het enige echte criterium dat ik wens toe te passen dat van de redelijk authentieke, min of meer blijvende literaire waarde.
Moet u soms uitgevers overreden om uw voorkeursromans of favoriete teksten in vertaling te publiceren?
In het geval van romans is de zaak redelijk eenvoudig. Uitgevers willen wel hun kans wagen met romans. Als het om novellen of korte verhalen gaat, wordt het moeilijker omdat heel wat uitgevers, althans in de Verenigde Staten, ervan overtuigd zijn dat verhalen het helemaal niet doen. In feite lopen ze soms bijzonder aardig, - de verhalenbundel Death in Midsummer van Mishima bijvoorbeeld bleek een bestseller te zijn. Echt problematisch wordt het met toneelstukken en gedichten - in het bijzonder toneelstukken. Het is een welhaast onmogelijke zaak om een uitgever te bewegen om een bundel theaterstukken of één lang stuk te doen drukken. Meestal krijg je daarvan geen besprekingen, hoogstens een onopvallend stukje of een recensie in een of ander gespecialiseerd tijdschrift. Tenzij het met succes in de plaatselijke taal op de planken wordt gebracht, hebben de mensen niet de neiging om veel aandacht aan een stuk te besteden. Desondanks vertaal ik toneel. Ik ben een van de weinige theatervertalers en heb een behoorlijk aantal naoorlogse stukken in het Engels vertaald. Dat komt omdat ik het Japanse theater bijzonder belangwekkend vindt. Niet zelden heb ik daarbij de uitgevers uitgebreid moeten bepraten.
U hebt niet erg veel poëzie vertaald.
Een beetje. Toen ik twintig jaar geleden een anthologie van Japanse literatuur samenstelde, heb ik poëzie vertaald. Omdat ik de samensteller was kon ik zelf bepalen hoeveel gedichten ik wenste op te nemen. Sedertdien heb ik af en toe gedichten vertaald die ik dan publiceer in tijdschriften. Ik ben nu evenwel een uitgebreide geschiedenis van de Japanse literatuur aan het schrijven die bij haar voltooiing vier delen zal beslaan, waarvan het vierde gewijd zal zijn aan de moderne dichtkunst. Uiteraard ben ik van plan in dat deel zeer veel vertalingen op te nemen van alle vooraanstaande dichters van de laatste tachtig of negentig jaar.
Een van de dingen die ik persoonlijk betreur is het ontbreken van Engelse, Duitse en Franse | |
[pagina 286]
| |
vertalingen van Japanse literaire kritiek. Wij weten in het westen niet hoe de Japanse critici schrijven en denken over de hedendaagse literatuur zoals die geproduceerd wordt door hun landgenoten.
Dat is juist. Ik meen dat het probleem het ernstigst is met betrekking tot het Engels. Wat ik bedoel is dit: de traditie van de literaire kritiek in Engeland en de Verenigde Staten is zeer verschillend van die op het Europese vasteland. De Japanse critici vertonen de neiging zich niet te laten beïnvloeden door de Engelse, maar door de Franse en, in iets mindere mate, door de Duitse kritiek. Als je dan de Japanse critici in het Engels wilt gaan vertalen, dan merk je dat je vertaalt in een onnatuurlijk Engels, een soort Engels dat Engelse critici zelden of nooit zullen schrijven. Ik heb het wel eens geprobeerd en stootte op ontzettende moeilijkheden; ik denk dan ook dat het veel eenvoudiger is om Japans kritisch werk in het Frans of, misschien nog makkelijker, in het Duits te vertalen Heel wat van de door de Japanse critici gebruikte termen zijn ontleend aan de filosofie, en de Japanse filosofie wordt volledig gedomineerd door de Duitse wijsbegeerte. Het woord ‘gedachte’ (thought) kan in het Japans op vijf manieren weergegeven worden, en ik ben er zeker van dat het Duits ook vijf woorden voor dit begrip heeft. Vandaar de moeilijkheden die rijzen wanneer je Japans kritisch werk gaat vertalen.
Terwijl wij in het westen het gevoel hebben dat Kawabata een ‘typisch Japanse’ schrijver is, krijgen we de indruk dat het met Mishima een stuk complexer zit. Mishima lijkt terzelfder tijd bijzonder westers én zeer bewust traditiegebonden. Daarnaast is er een groep schrijvers, van wie de bekendsten Kobo Abé en Kenzaburo Oë zijn, die voor de westerse lezer geen extra moeilijkheden oplevert: deze auteurs hadden in de meeste opzichten evengoed westerse schrijvers kunnen zijn. Ik vraag me daarbij wel af in hoever deze indrukken (van ‘typisch Japans’ via ‘traditiegebonden’ tot ‘internationaal-modern’) te wijten zijn aan de herschepping van de oorspronkelijke tekst via het vertalingsproces.
Zeggen van een hedendaagse, recente Japanse schrijver dat hij ‘traditioneel’ is, moet een erg betrekkelijke uitspraak worden genoemd. Want zo'n schrijver is helemaal niet ‘traditioneel’ als je nagaat wat voor Japanse literatuur er, zeg maar, rond 1850 werd geschreven. Er is in het geheel geen verbinding tussen Kawabata en de schrijvers van 1850 of daarvoor. De gehele Japanse letterkunde, geschreven sedert de openstelling van het land in de jaren achttienzestig en zeventig, is in mindere of meerdere mate door het westen, door zijn literaire begrippen, de psychologische roman en noem maar op beïnvloed. Het is onmogelijk een auteur aan te wijzen die de westerse invloed volledig heeft afgewezen. Wanneer wij Kawabata lezen, zijn we ons scherp bewust van z'n Japans-zijn omdat hij schrijft over geisha's, de theeceremonie, typische soorten weefsels, of over het bloemenschikken, kortom over dingen die men enkel in Japan aantreft. En hij heeft onbetwistbaar een uiterst ontwikkeld gevoel voor het Japanse leven met al zijn toebehoren. Mishima is net het tegenovergestelde. Hij heeft geen interesse voor de theeceremonie, geen noemenswaardige belangstelling voor Japanse stoffen of voor het Japanse dagelijkse leven. ‘Typisch Japanse’ architectuur boeide hem geeszins - u hebt zelf gezien in wat voor westers huis hij woonde. Nu dachten beide mannen van zichzelf dat ze ‘traditioneel’ waren, al was hun traditionalisme volstrekt verschillend. Kawabata koos uit de Japanse traditie de dingen die het leven prettig maken, de levensverfijning, de dilettantengenoegens als u wilt. Mishima nam van het verleden niet alleen bepaalde literaire kwaliteiten over maar ook bepaalde filosofische idealen. Kawabata was totaal niet geïnteresseerd in deze wijsgerige idealen; we mogen zelfs zeggen dat | |
[pagina 287]
| |
hij ze verwierp. We hebben hier wellicht twee elementen van de Japanse traditie die opnieuw opduiken in de moderne Japanse letterkunde, maar geen van beide in een zuivere vorm, beide uitermate sterk beïnvloed door de lectuur van westerse literatuur. Het zou een Japanner van vandaag volstrekt onmogelijk vallen om het westen helemaal af te wijzen: mocht hij dat proberen, dan zou hij onbegrijpelijk worden voor zijn medeburgers omdat die allen mede getekend zijn door de verwestersing van Japan. Bij Abé valt het onmiddellijk op dat hij in zijn geschriften en zijn toneelstukken streeft naar een soort universele betekenis. De personages in zijn boeken hebben meestal geen naam, het zijn gewoon ‘een man’ of ‘een vrouw’; in zijn toneelwerk geeft hij een absoluut minimaal aantal aanwijzingen waar het stuk plaatsgrijpt. Het lijkt wel of hij ongeduldig is en het niet neemt dat er nog nationale grenzen zijn, verschillende karakteristieken van het ene land en het andere. Gaat men echter de stijl van deze mensen in het origineel na, dan blijkt dat juist Abé een buitengewoon levendig en levend soort Japanse spreektaal schrijft, het Japans van de Japanners. Japanser kan niet. Abé spreekt, zoals u gebleken is, geen enkele buitenlandse taal, al is hij uiterst belezen wat betreft de Europese literatuur, hij is volstrekt niet geïnteresseerd in de Japanse klassieke letterkunde, maar hij is eerst en vooral een Japanner die leeft in het Japan van vandaag en die het ondenkbaar vindt dat hij zichzelf anders dan vanuit die situatie zou uitdrukken. Als er een geisha optreedt in een roman weten we dat zij een Japanse vrouw is, omdat er nu eenmaal geen niet-Japanse geisha's bestaan. Maar de mensen in Abé's boeken zijn evenzeer Japans als zij zoals wij zijn. Ze konden inderdaad evengoed westers zijn, maar in onze twintigste eeuw is het streven naar rassenzuiverheid of naar raciaal uniek-zijn zonder meer absurd. Abé tast naar de kanalen die de mensen onderling verbinden, de kleine openingen, de scheuren in de maatschappij waarlangs de ene mens toegang heeft tot de ander. Ik ben van mening dat hij ze gevonden heeft: dat verklaart ten dele het succes, niet alleen van zijn romans en zijn toneelstukken, maar ook van de films die men naar zijn werken heeft gemaakt. Wat nu het vertalingsproces betreft, verlieze men niet uit het oog dat men hier te doen heeft met een taal die vrijwel niets te maken heeft met welke Europese taal ook. In het Japans laat men, normaal gezien, de onderwerpen van de zinnen achterwege, maakt men geen onderscheid tussen enkelvoud en meervoud, vertonen de tijden van de werkwoorden een structuur die totaal verschillend is van die der westerse talen, is de volgorde van de woorden bijzonder vreemd, - kortom: in het Japans lijkt alles het tegenovergestelde van de westerse talen. Het hoeft dan ook niemand te verbazen dat een vertaling uit het Japans voor een heel flink stuk de inbreng is van de vertaler, van zijn cultuur en van zijn manier om de dingen te zeggen. Het gevaar is lang niet denkbeeldig dat er teveel van de vertaler in de tekst aanwezig zal zijn. Maar het tegenovergestelde, namelijk een zeer nauwgezette, letterlijke vertaling, zou betekenen dat je een vertaling produceert die niemand leest. De tekst moet onmiddellijk verstaanbaar zijn; een roman mag geen oefening zijn om te trachten een vreemd volk te begrijpen, hij moet een directe persoonlijke ervaring zijn. Het risico dat er wat vervalst wordt, blijft, omdat de vertaler enigszins dreigt te vervormen of bepaalde aspecten van het origineel te zeer beklemtoont.
Is het volgens u belangrijk om als lezer van Japanse literatuur te weten dat, bij voorbeeld, Abé een aantal jaren lid is geweest van de Communistische Partij, dat Oë een geëngageerd schrijver van ‘Nieuw Links’ is, dat Kawabata sympathiseerde met (sommigen beweren geld gaf aan) nogal rechtse politieke groeperingen, dat ook Mishima met zijn privé-legertje uitgesproken rechtse sympathieën had? | |
[pagina 288]
| |
Dat is beslist niet zonder belang, maar ik heb het gevoel dat men de belangrijkheid ervan zou kunnen overdrijven. In het vroege werk van Abé, korte verhalen die niet vertaald zijn, krijg je een nogal hinderlijk programmatische verklaring van zijn communistische overtuigingen. Ik denk dat hij al in zijn communistische periode zich ongemakkelijk begon te voelen ten aanzien van het dogmatisme in inhoud en stijl. En ten tijde van de Hongaarse opstand bleek hem dat de premisse op grond waarvan de communistische schrijvers in Japan werkten, namelijk dat het communisme zou leiden naar vrijheid, gelijkheid en bijzonder naar universaliteit, - dat die premisse vals was. Hij groeide geleidelijk aan van zijn overtuiging weg, al is het een feit dat hij uit de partij werd gestoten. Het is niet zo dat hij zelf ontslag heeft genomen. Abé beschouwt zichzelf momenteel nog altijd als links, zij het beslist niet als communist. Persoonlijk ben ik van mening dat het niet essentieel is om dat allemaal te weten. Hij zelf zou gaarne even populair zijn in de Sowjet-Unie als in de Verenigde Staten, wat hij in werkelijkheid ook is. Hij is de enige romanschrijver die evenveel bijval oogstte in Oost-Europa als in West-Europa, omdat hij op de een of andere manier deze politieke kwesties lijkt te overstijgen. Sommige van zijn recente werken, in het bijzonder zijn toneelstukken, mogen op dit ogenblik niet worden uitgevoerd in Oost-Europa omdat men aldaar de allegorische betekenissen als incompatibel met de gangbare smaak ervaart. Maar ik geloof niet dat deze toestand voorgoed kan blijven duren, uiteindelijk zal men zijn werken accepteren ongeacht hun politieke boodschap. Oë is complexer. Ik denk dat hij zich momenteel geïsoleerd, als het ware in een eenmanspartij, opstelt en een eenzame strijd voert tegen onbillijkheid en onderdrukking. Hij is een activist in deze zin, dat hij deelneemt aan een hongerstaking ten gunste van de Koreaanse dichter die onlangs zo streng is aangepakt door de Zuidkoreaanse regering. Hij is erop gebrand waar hij ook kan rechtvaardigheid te doen zegevieren en de onderdrukten te helpen, niet enkel door middel van zijn geschriften maar ook door middel van persoonlijke actie en, waar nodig, financiële offers. Wat Kawabata betreft: zijn politieke opvattingen waren, naar mijn gevoel, waarschijnlijk het minst belangrijke aspect van zijn persoonlijkheid.
Is het waar dat hij geld gaf aan rechtse politieke partijen?
Hier is het belangrijk om te definiëren wat we onder ‘rechts’ verstaan. In ieder geval steunde hij geenszins ‘rechts’ in de fascistische betekenis van dat woord. Tijdens de voorlaatste verkiezingen kwam er een kandidaat op die gesteund werd door de socialisten en de communisten, en een andere kandidaat die gesteund werd door alle partijen, met uitzondering van de socialisten en de communisten. Kawabata zette zich in woord en in geschrift actief ten gunste van deze laatste in. Maar daarom was hij nog niet rechts: de kandidaat in kwestie kreeg trouwens ook steun van de andere socialistische partij en van veel liberalen. Ik geloof dat het politieke aspect van Kawabata onbetekenend is, en dat hij gewoon bezorgd was voor of zich bedreigd voelde door de vernietiging van de traditionele Japanse instellingen, door het teloorgaan van de traditionele Japanse levensvorm. De dreiging ging voor hem dus veel meer uit van de communisten dan van de Japanse regering. Onder geen enkele omstandigheid echter zou ik hem associëren met de Japanse rechterzijde, daarmee had hij niets te maken. Mishima is nog ingewikkelder. Hij had zeker omgang met de rechterzijde, zij het niet met de bestaande rechtse partijen of formaties, waarvan hij niets moest hebben en waarvoor hij geen belangstelling kon opbrengen. Trouwens, een jaar of vijftien geleden was zijn leven een tijdlang in gevaar omdat hij bedreigd werd, | |
[pagina 289]
| |
niet door links, maar door rechts. Hij had namelijk een schrijver aangemoedigd een verhaal te publiceren waarin een fantasmatische beschrijving voorkomt van de terechtstelling van een deel der keizerlijke familie. Wekenlang week een lijfwacht geen moment van Mishima's zijde, zo reëel was het gevaar dat rechts een aanslag op zijn leven zou plegen. Ik geloof dat Mishima's rechtse opvattingen dan ook een soort fantasie waren van een ideologie die niet verbonden was met enige in het Japan van vandaag bestaande rechtse formatie, maar wel met de rechterzijde van dertig jaar geleden, met de officieren die, voorzien van een heldere oogopslag, hun leven gaven voor de keizer. Dit soort esthetische fantasie trachtte hij in de werkelijkheid om te zetten. Hij had, zoals u weet, een legertje van nog geen 100 man sterk, dat hij persoonlijk financierde.
De jongens van Tate no kai, de Schildvereniging...
Jongens zonder enige militaire ervaring en die onverschillig welke militaire eenheid in twee minuten had kunnen likwideren. Toch was dit voor Mishima een soort droom, een fantasie, een geloof ook in iets Japans dat verloren was gegaan.
De bushido geest?
Bushido, de manier van de samoerai is zeker een belangrijk element daarvan. Hij beschouwde deze ‘manier van het zwaard’ die in tegenstelling staat tot de ‘manier van de pen’ als een integraal element van de Japanse cultuur. En dat is ook het geval: de samoerai was duizend jaar lang een heel belangrijke figuur in de Japanse geschiedenis. Maar ik denk dat je in moeilijkheden komt wanneer je de samoerai gelijk tracht te stellen met de verlopen politici, de bandieten, en de corrupte figuren van rechts in Japan. Mishima wist dat donders goed, en had geen interesse in de bestaande rechterzijde. Maar, om op uw vraag terug te komen, ik geloof niet dat het voor westerse lezers echt nodig is te weten wat de politieke overtuiging is van de door u genoemde vier vooraanstaande schrijvers. Soms zou je overigens staan kijken als je wist wat hun politieke denkbeelden waren. Mishima's roman Na het banket, bij voorbeeld, die in de meeste Europese talen is vertaald, beschrijft een verkiezingscampagne. De heldin is getrouwd met de socialistische kandidaat, en de schurk, zo er al schurken zijn, behoort tot de conservatieve partij. De algemene indruk is dat de conservatieven gaan winnen en de socialisten verliezen. Dit danken zij niet alleen aan de centen waarover zij beschikken, maar ook aan het gebruik van smerige praktijken, zoals het verspreiden van lasterschriften. Toen Na het banket in het Engels was gepubliceerd, vernam ik dat de leden van de Nobelprijscommissie voor literatuur de indruk hadden dat Mishima een gevaarlijke linksradicaal was. Misschien was dit een van de redenen waarom Mishima de Nobelprijs literatuur niet toegewezen kreeg, hoewel iedereen dat wel verwacht had: bepaalde conservatieve Scandinaviërs zouden gealarmeerd zijn geweest door zijn mogelijke linkse neigingen!
Wil je Mishima's ‘spiritualiteit’ min of meer vatten, dan lijkt me het boekje Zon en staal onontbeerlijk (Taiyo to tetsu, door John Bester in het Engels vertaald). Nu is dat tegelijk autobiografisch aandoend en idealiserend geschrift in al zijn schijnbare helderheid voor mij toch een zeer duister traktaat.
Het is inderdaad een moeilijk werk, en Mishima stond er zelf versteld van dat de vertaler er een zinnige tekst van had weten te maken. Je kan het voor waar accepteren en het zonder meer geloven, of je kan het interpreteren als een soortement esthetische fantasie. Persoonlijk kies ik voor het laatste. Wel ken ik mensen, wier mening ik waardeer, die geloven dat het | |
[pagina 290]
| |
boekje van a tot z de waarheid zegt, dat Mishima diep overtuigd was van wat hij daar geschreven had en dat hij conform deze principes handelde. Ik heb echter het gevoel dat het iets is dat Mishima gaarne had willen geloven, iets waarvan het belangrijk was dat hij en andere Japanners eraan zouden geloven. Ik kan me bezwaarlijk voorstellen dat het werkelijk een deel van hem was. Hij beschrijft bij voorbeeld dat hij een Shinto schrijn in een processie draagt, lopend de blauwe lucht bekijkt, en overweldigd wordt door een machtig gevoel van helderheid en grootsheid. Ik vraag me af of dat, psychologisch gezien, wel kan kloppen. Hij was immers een heel beroemd schrijver, iedereen herkende hem in die optochten, en hopen mensen verdrongen zich met fototoestellen rond hem wanneer hij half naakt met het schrijn op zijn schouders opstapte. Waar hij aan dacht, zal wel niet geweest zijn: hoe blauw is de lucht, hoe schitterend het uitspansel, maar: kijk naar mij, zie me dit 's doen. Dat lijkt me veel vanzelfsprekender dan zijn filosofische reacties op het zonlicht, de lucht en zo meer. Misschien ben ik nu onnodig cynisch; er is uiteraard in ieder werk van een kunstenaar als Mishima een bepaalde hoeveelheid fictie, een stuk esprit de l'escalier, overwegingen die hem later waren ingevallen en die hij gaarne op het moment zelf zou gedacht hebben. In ieder geval neem ik dat werk niet zo au sérieux als sommige anderen.
Laat je hier in Japan tijdens een conversatie de naam Mishima vallen dan lijkt zulks enig ongemak te veroorzaken, dat is althans mijn ervaring. Het heeft er alle schijn van dat de Japanners zelf het geval Mishima nog niet hebben verwerkt, en dat ze zich schamen voor het pijnlijk voorval van zijn spectaculaire seppuku. Ik ben natuurlijk een buitenlander die hier slechts zeer tijdelijk verblijft; het zal u, als voormalig intimus van Mishima, wel anders vergaan. De Japanners maken er zich inderdaad altijd verschrikkelijk zorgen over hoe ze bij buitenlanders overkomen, en wat niet-Japanners over hen denken. Ze vrezen dat de buitenlanders uit Mishima's sensationele zelfmoord overhaast zullen concluderen dat de Japanners niets geleerd hebben op het gebied van de democratische levenswijze, dat ze nog precies dezelfden zijn als dertig of veertig jaar geleden. Er doen zich steeds dergelijke spanningen voor wanneer de Japanners met buitenlanders omgaan, maar in dit bijzondere geval blijft het ongemakkelijke gevoel bij de Japanners bestaan, ook al zijn er geen buitenlanders in de buurt. Ze zien nog altijd niet helder de waarde in van Mishima's geschriften. Kawabata zei dat Mishima een genie was dat misschien eens in de driehonderd jaar voorkomt. Anderen prezen hem in dezelfde termen toen hij nog leefde, en hebben niet opgehouden dat te doen. Maar er zijn nog altijd mensen die de waarde van zijn werken betwisten of enkel de waarde van zijn heel vroege geschriften erkennen. Nog steeds heerst er geen overeenstemming ten aanzien van de plaats die Mishima zal bekleden in de geest van de met onderscheidingsvermogen begiftigde literaire mensen van de toekomst. Ik denk dat een Japanner, aan wie een buitenlander vraagt: wat denkt u van Mishima, waarschijnlijk op zijn hoede zal zijn uit vrees een uitspraak te doen die over enkele jaren gewoonweg dwaas zou blijken.
Lezend in de laatste vier romans van Mishima, die samen de magistrale tetralogie ‘De zee van de vruchtbaarheid’ uitmaken, vroeg ik mij voortdurend af hoeveel ik miste doordat ik de cyclus in Engelse vertaling moest lezen. Bovendien is elk deel van de cyclus door een andere vertaler verzorgd. In het opstel ‘Mishima Yukio’ (opgenomen in uw essaybundel Landscapes and Portraits) hebt u zelf gewezen op de veelheid en de complexiteit van de in deze cyclus met elkaar verweven ideeën en geloven, op de boeddhistische invloeden. Alleen al de zeer uit- | |
[pagina 291]
| |
gewerkte, kunstzinnig-artificiële schoonheid van de schrijftaal moet nagenoeg onmogelijk weer te geven zijn in het Engels.
Mishima was een groot stilist. Hij had niet enkel een grote gevoeligheid ontwikkeld voor de mogelijkheden van de Japanse taal, hij was bovendien een onvermoeibaar lezer: misschien was hij de laatste Japanse romancier die de klassieke Japanse literatuur werkelijk kende. De meesten van zijn collega's hebben bitter weinig van hun klassieken gelezen en, zou je hen vragen naar schrijvers uit het verleden die hen beïnvloed hebben, dan zouden zij waarschijnlijk Dostojewski of Kafka noemen, veeleer dan een Japanse figuur uit het verleden. Mishima echter modelleerde de Japanse taal in zijn laatste werk op zijn algemene idee van reïncarnatie en dromen als een verbindingsschakel tussen de mensen, en op een werk uit de klassieke Japanse literatuur van de Heiantijd (twaalfde eeuw), Hamamatsu Chūnagon Monogatari, dat nooit is vertaald en overigens ook geen bijzonder goed werk is. Het probleem wanneer je Mishima vertaalt, is zijn ontzaglijk verfijnd gevoel voor verschillende soorten stijl. De eerste roman van de tetralogie, Haru no Yuki (Lentesneeuw, in het Engels vertaald als Spring Snow, 1972) is sterk in de typische Heian-atmosfeer geschreven. Hij bezit een delicate, vrouwelijke kwaliteit, de schrijfstijl is prachtig, met een warmte, een kleur en een betovering die nauwelijks te definiëren valt. Toen ik de roman las, voelde ik opnieuw de lyrische kracht die ook Mishima's eerste boeken kenmerkte, maar die hij sedertdien scherp onder controle had gehouden, alsof lyriek hem te makkelijk was en te weinig problemen opleverde. Hij liet zijn dichterlijke gevoeligheid de vrije teugel en slaagde erin de emotionele wederwaardigheden van mensen voor het eerst sedert lange tijd te beschrijven in de lyrische modus die hij zo meesterlijk beheerste. Het tweede deel, Homba (Het springende paard, in het Engels vertaald als Runaway Horses, 1973) is totaal verschillend, erg mannelijk, geschreven in een volstrekt andere stijl. In het boek staat een vlugschrift, dat Mishima beschrijft als het werk van een groep fanatische ultranationalisten uit de jaren 1870 die vocht tegen de regering en diens bewondering voor het westen. Het pamflet is zelf inderdaad geschreven in de stijl van die jaren, een heel bijzondere en onmiskenbare stijl, erg formeel, streng en militair. Ik kan me niet indenken dat hiervoor een equivalent in het Engels kan gevonden worden dat dezelfde geest zou ademen. Militaire werken in het Engels geschreven zijn gewoon oninteressant, ze zijn zelfs niet bijzonder krachtig of Spartaans. De vertaler moet in zo'n geval gewoon voorbijgaan aan de kwaliteit van het origineel, dat zo enorm krachtig is wanneer je dit deel leest. Het bijzondere karakter van de stijl heeft bovendien een grote invloed op de motivering van de jongeman in het boek. Hij beslist namelijk, absurd als het klinkt, alles in het werk te stellen om de Bank van Japan op te blazen en verschillende andere dingen te doen om Japan te behoeden voor de gemene, op het geld beluste kapitalisten die het gehele land corrumperen. Dergelijke stijlproblemen maken van Mishima een moeilijk te vertalen schrijver. Sommige mensen zouden kunnen denken dat een man die zo goed vertrouwd was met de westerse literatuur - en dat wàs Mishima - makkelijk te vertalen zou zijn, maar zijn woordenschat was ontzettend rijk. Hij kende de namen van alle onderdelen van de dingen die men in een Japans huis aantreft, hij kende de namen van al de verschillende weefsels van stoffen, van elk ingrediënt van de talrijke Japanse gerechten. De arme vertaler moest dan urenlang zitten bedenken welke Engelse woorden het dichtst al die vreemde dingen benaderen. Wat heb ik dagen mijn hoofd gebroken over de honderden problemen waarmee je in een Japanse tekst van dat gehalte, van die precisie, geconfronteerd wordt! lets gaat er verloren in onverschillig welke vertaling, maar bij | |
[pagina 292]
| |
Mishima is dat beslist meer dan normaal.
Het is curieus dat een schrijver, die in zijn geschriften zo'n aandacht schonk aan het goeddeels verloren gegane Japans-zijn, terzelfdertijd zeer ambivalente gevoelens koesterde ten opzichte van de Verenigde Staten en het Westen in het algemeen. Hij betreurde de veramerikanisering van zijn land, terwijl hij even zo vrolijk hoopte als schrijver van wereldklasse in de Verenigde Staten door te breken. Zijn huis was volstrekt onjapans en in een smaakloze pseudo-Spaans-koloniale stijl opgetrokken. Bij Mishima zijn de contradicties niet van de lucht, en is het moeilijk een bepaalde lijn te ontwaren.
Ik zal niet proberen de tegenstrijdigheden op te heffen. Trouwens, alle interessante mensen zijn vol contradicties, en Mishima was wellicht de interessantste man die ik ooit heb gekend. Zijn contradicties waren extreem, maar ook zijn denken was dat, en misschien verklaren zijn contradicties wel een stuk van zijn buitengewoon persoonlijk magnetisme en zijn unieke schrijverskwaliteiten. Hij betreurde de veramerikanisering van Japan, en toch zou het niet in zijn hoofd zijn opgekomen om op straat in Japanse kleren rond te lopen of in een Japans huis te gaan wonen, - je kunt zo wijzen op een heleboel inconsequenties. Misschien is het volgende als anekdote toch wel aardig. Hij wist dat ik erg hield van Japans eten. Wanneer we samen aten, nam hij me dan ook mee naar een Japans restaurant. Maar als hij dan thuiskwam, dook hij meteen de ijskast in om een enorme Amerikaanse biefstuk in de pan te braden, want hij vond dat het Japanse voedsel niet goed genoeg voor hem was! Maar dat soort tegenstrijdigheden betekenden vrijwel niets voor hem. Het zijn de contradicties van alle Japanners in de twintigste eeuw. Er heeft nooit een land bestaan, zo vol van tegenstrijdigheden, en precies daarom is Japan zo fascinerend. Een land of een menselijk wezen dat helemaal geen contradicties vertoont, dat helemaal consequent zus of zo is, moet verschrikkelijk vervelend zijn.
Ik vermoed dat de meeste westerse lezers van Japanse literatuur niet alleen oog hebben voor de literaire kwaliteiten ervan, maar er tevens op uit zijn enig inzicht te krijgen in wat meestal de Japanse identiteit wordt genoemd. Nu lijkt me dat wat het Westen afweet van de Japanse levensvorm op zijn best beïnvloed is door werken als The Chrysanthemum and the Sword van de Amerikaanse antropologe Ruth Benedict. Maar dat boek verscheen onmiddellijk na de tweede wereldoorlog, en behoort dus tot een erg emotionele tijd. De vraag is dan welke de meest opvallende wijzigingen zijn die de Japanse maatschappij sedert 1945 heeft ondergaan.
De meest in het oog springende verandering is die van de plaats die de vrouw in de Japanse maatschappij inneemt. Onmiddellijk na het einde van de tweede wereldoorlog verbleef ik in China, waar ik voor het eerst Japanse gezinnen ontmoette. De vrouw des huizes werd niet aan mij voorgesteld. Zij bleef, terwijl ik met haar man aan het praten was, in de kamer daarnaast zitten. Het diner gebruikte zij afzonderlijk, kortom je kreeg haar nauwelijks te zien. De discrepantie tussen het leven van een man en dat van een vrouw was enorm. De sociale minderwaardigheid van de vrouw was opvallend en schokkend, zeker voor ons westerlingen. Momenteel is dit erg veranderd. Gemeten met de in West-Europa of de Verenigde Staten geldende maatstaven is de Japanse vrouw nog lang niet gelijkwaardig aan de man, maar de afgelegde afstand is zeer aanzienlijk. De jongere generatie in Japan - de mensen die nu in de twintig zijn - lijken in dat opzicht beslist meer op hun leeftijdgenoten in het Westen dan op hun ouders of op mij. De dingen, die ik de voorbije dertig jaar over de Japanners heb geleerd, kloppen niet meer wanneer ik te maken heb met deze jonge mensen. De normen die zij hanteren, de manier waarop zij zich gedragen, hun opvattingen van wat beleefdheid is, - het | |
[pagina 293]
| |
is alles totaal verschillend van wat mensen van mijn leeftijd, of ze nu Japans zijn of niet, denken en doen. Ik heb al kunnen constateren dat, wanneer ze ouder worden en zich veel nauwer moeten gaan inpassen in de Japanse samenleving, er een flink stuk van dit anders-zijn behouden blijft. De mensen die je vertellen dat de veranderingen, die zich de voorbije dertig jaar in de Japanse maatschappij hebben voltrokken, enkel oppervlakteverschijnselen zijn, dat de Japanners in hun diepste binnenste precies dezelfden zijn gebleven - díe moeten hun uitspraak maar eens gaan bewijzen. Want ik geloof ze niet.
Het is in dat verband wel merkwaardig dat het typisch Japans-zijn vooral van Japanse zijde wordt beklemtoond. Wanneer je als westerling met Japanners over hun levensvorm en over hun ‘nationaal karakter’ spreekt, krijg je steeds weer te horen dat westerlingen, ook de knapste japanoloog niet, nooit de Japanse geest zullen begrijpen. Mij lijkt dit altijd een sterk staaltje van retoriek. Hoe reageert u op deze uitspraak, want ik mag aannemen dat u ze al wel vaker hebt gehoord?
Als ik zoiets hoor, ben ik razend. Niets maakt me woedender. Het is alsof iemand zegt: ach, hoe handig ben je met eetstokjes!, - terwijl ik nota bene al met stokjes eet van voor de tijd dat die iemand geboren is. Iedereen zegt me: o, u schrijft fraaier Japans dan ik! Natuurlijk doe ik dat, ik ben hoogleraar en de persoon die mij looft is nog een student. Waarom zou ik niet beter Japans schrijven dan hij? Maar dat zijn niet zulke erge klachten. Want het bestuderen van de Japanse cultuur, wat ik onophoudelijk doe, schenkt me een ontzettende voldoening. Wat betreft het feit of ik of onverschillig wie anders die zich bezighoudt met de studie van Japan, werkelijk een Japanner begrijp, vraag ik me af hoe men tot zo'n uitspraak kan komen. Begrijpt men zijn eigen vader, zijn eigen broer, doorgrondt men altijd zijn eigen motieven, kan iemand zeggen dat hij de gevoelens van zijn gehele volk begrijpt? De laatste vraag kan wellicht positief worden beantwoord in bepaalde extreme gevallen. Zo kan je terecht zeggen dat je een ieders gevoelens begrijpt, hun bezorgdheid voor hun families en voor wie omgekomen is, wanneer - om nu maar iets te zeggen - een verschrikkelijke aardbeving het land verwoest heeft. Een algemene uitspraak van het type ‘je kunt nooit begrijpen wat er in de ziel van de Japanners omgaat’ lijkt me veeleer de uitdrukking van een soort wijd verbreid isolationisme, een bepaalde weerzin om de buitenlander toegang te verlenen tot de Japanse leefwereld. Iedereen kent wel de Japanse club in de buitenlandse steden, waar geen vreemdelingen, dat wil zeggen mensen van het land waar de club gevestigd is, worden toegelaten. Het is waar dat Japanners zich scherp bewust zijn van hun anders-zijn, zich enkel op hun gemak voelen met andere Japanners, en dat de aanwezigheid van een buitenstaander als die van een vreemde eend in de bijt wordt ervaren. Maar het is even waar dat ik bevriend ben geraakt met heel wat Japanners. Mijn intiemste vrienden zijn Japanners, en ik meen te kunnen zeggen dat ik hun ziel even goed ken als die van onverschillig welk ander menselijk wezen. Indien iemand mij kan aantonen dat ik ze niet begrijp, zal ik met genoegen de bewijsvoering volgen. Maar ik voel me heel gerust in mijn vrienden.
Wat u nu zegt, wijst erop dat het communicatieprobleem tussen het Westen en Japan tot een linguïstisch probleem kan worden herleid. Het is bekend dat de Japanner een slecht ontwikkelde talenkennis heeft, dat hij grote moeite heeft om zijn gedachten en gevoelens ten overstaan van buitenlanders te uiten. Anderzijds zijn er ook bar weinig westerlingen die vlot Japans spreken.
Het taalprobleem is levensgroot. De Japanners | |
[pagina 294]
| |
studeren tien jaar lang Engels en slagen er dan vaak nog niet in om een zin herkenbaar uit te spreken. Dat geldt natuurlijk niet voor alle Japanners. Sommigen spreken behoorlijk Engels. Maar het communicatieprobleem is meer dan alleen maar een kwestie van deficiënte talenkennis, het overstijgt het zuiver verbale en zelfs het niet-verbale. In het Westen is een van de meest gehoorde mededelingen in een roman, op het toneel of in de opera het ogenblik waarop de held tegen de heldin zegt: ik hou van je. Je kunt het woord ‘ik’, het werkwoord ‘houden van’, en ‘jou’ in het Japans vertalen, je kunt deze woorden tot een grammaticaal aanvaardbare zin combineren, alleen moet je je realiseren dat niemand ooit zo'n zin heeft uitgesproken! De verklaring is misschien nooit afgelegd, mogelijk viel er een lange stilte, of anders werd er iets gezegd dat ons bijzonder ongeschikt lijkt om uitdrukking te geven aan datgene wat we beschouwen als een van de grote, zoniet de allerbelangrijkste mededelingen die de mens kan doen. De Japanse versie ervan zou kunnen neerkomen op een zin als: iets in jou mag ik graag, wat ons ontmoedigend zwak in de oren klinkt, maar het komt er natuurlijk op aan om de signalen op te vangen, om te letten op de bijzondere stembuiging, kortom op datgene wat het zuiver verbale overstijgt. Wanneer een Japanner echt dankbaar is, zal hij vaak in het geheel niets zeggen. Wanneer hij zich diep schaamt over iets dat hij fout heeft gedaan, zal hij meestal ook niets zeggen. Maar heeft hij niets verkeerds gedaan, en weet hij dat ook, dan zal hij zich waarschijnlijk verontschuldigen. Dat lijkt ons natuurlijk absurd: waarom je excuseren, waarom zeggen ‘ik was onbeleefd’ wanneer je helemaal niet onbeleefd bent geweest?! Zoiets maakt gewoon deel uit van het cultuurpatroon, en het is best mogelijk voor iemand, die een aantal jaren in Japan heeft gewoond, om zich dat model eigen te maken. In meer dan één opzicht is het trouwens makkelijk. Wanneer wij een brief willen schrijven, dan moeten we nadenken over datgene wat we te zeggen hebben, maar wanneer (zoals in Japan het geval is) de brief al min of meer gemaakt is, dan weet je meteen dat je een brief hoort te beginnen met uitdrukking te geven aan het genoegen dat de verandering der seizoenen je bezorgt, na welke inleiding je zorgvuldig informeert naar de gezondheid van de geadresseerde, waarna je nog meer stereotiepe zinnen aan je brief toevoegt met, ergens in het midden en misschien in één enkele regel, de eigenlijke boodschap. Het schrijven van een brief wordt op die manier makkelijk, want al wat je te berichten hebt, bedenk je in één enkele regel. De omgang tussen mensen kan vlotter verlopen als je weet dat je, wanneer je iemand ontmoet, je excuseert voor je onbeleefdheid, ook al ben je niet onbeleefd. Maar je hebt tijd nodig om deze dingen te leren. Een buitenlander doet er nog langer over om Japans te leren spreken, in het bijzonder om de bijbetekenissen te vatten van het Japans zoals de ontwikkelde Japanners dat spreken. Er rijzen veel moeilijkheden wanneer Japanners en westerlingen elkaar trachten te begrijpen maar ze kunnen, zoals de werkelijkheid uitwijst, overwonnen worden. Ik kan in dat verband een statistisch gegeven vermelden dat misschien niet helemaal betrouwbaar is, maar toch een aanwijzing geeft. Het grootste aantal succesvolle huwelijken, afgesloten tussen Amerikaanse militairen en buitenlandse vrouwen, blijken die met Japanse vrouwen te zijn. Men zou zich kunnen voorstellen dat een huwelijk tussen een Amerikaan en een Engelse, waarbij beide partners dezelfde taal spreken, meer kansen zou bieden om een succes te worden. Maar om voor mij onbekende redenen (ik ben geen socioloog) is het heel wat Amerikanen, zowel mannen als vrouwen, mogelijk gebleken met een Japanse partner te trouwen en er gelukkig mee te worden. Dat lijkt me dan toch een belangrijke toets.
De moderne westerse samenlevingen worden in hoge mate gekenmerkt door conflicten. Ons individueel psychologisch denken zowel als ons | |
[pagina 295]
| |
sociaal denken gaan ervan uit dat conflicten een bron van vooruitgang zijn omdat ze ons aansporen tot het bedenken van oplossingen en het nemen van beslissingen. Ook kennen wij, bij voorbeeld in de wijsbegeerte, nog steeds de eeuwenoude controversen tussen nominalisten en realisten, tussen fenomenologen en positivisten. In Japan merk je niet zoveel van conflicten, niet in het dagelijkse leven en niet op kentheoretisch gebied. Als je hier iets op scherpe wijze of althans zeer uitgesproken formuleert, zullen je gesprekspartners hun best doen om je uitspraak te nuanceren, af te zwakken, met de bedoeling om ze dichter bij hun standpunt of overtuiging te brengen. Je krijgt met andere woorden de indruk dat men alles in het werk stelt om conflicten en scherpe meningsverschillen te vermijden.
De indruk is wel juist. De Japanners trachten een compromis te bereiken, en het ideaal bestaat erin uiteindelijk steeds een unanieme beslissing te nemen. Dit is natuurlijk niet hetzelfde als een unanieme stemming in een dictatoriaal land, waar iedereen verplicht is ja te stemmen wanneer Hitler vraagt of je voorstander van dit of dat bent. Het grote verschil ligt hierin, dat men tot unanimiteit komt via een aantal aanvaardbare compromissen, waarbij toegegeven wordt op het ene punt om het ander te verkrijgen, enzovoort. Tijdens vergaderingen van onderzoekers of geleerden zal de Japanner de grootste moeite doen om te beginnen met te zeggen dat hij het volkomen eens is met de vorige spreker, dat hij diens opmerkingen ten zeerste bewondert, dat een paar puntjes evenwel wat verheldering konden gebruiken. De verheldering die hij vervolgens verstrekt, kan best het hele betoog van de vorige spreker in de grond boren, maar zijn gedrag is erop gericht de vriendelijke sfeer te behouden en botsingen te vermijden. Een conflict zou immers wel eens niet een bron van vooruitgang kunnen zijn, maar misschien het begin van een persoonlijke vijandschap, van onprettige tussenmenselijke verhoudingen, wie weet van bittere, jarenlange geschillen. De Japanners zijn in het algemeen geneigd om waar mogelijk een compromis te bereiken. En wanneer, zoals soms gebeurt, dat onmogelijk blijkt, dan zijn zij net zo halsstarrig als andere mensen, voeren een onverbiddelijke oppositie en zo meer. Dergelijke conflicten of antagonismen leiden echter, voor zover ik weet, nooit tot positieve ontwikkelingen of tot waarachtige vooruitgang in het denken, maar slechts tot een confrontatie en een eindeloze herhaling, waarbij de ene zijde op het standpunt blijft dat de andere zijde verkeerd is.
Ondanks de afwezigheid van openlijke conflicten krijg je als westerling toch de indruk dat de Japanse maatschappij een erg gespannen, nerveuze samenleving is. De verticale opbouw van de menselijke verhoudingen moet daar ongetwijfeld mee te maken hebben.
Ik denk dat er inderdaad veel spanning aanwezig is in de Japanse maatschappij, en soms is dat een erg bewonderenswaardige soort spanning, waarbij men zich afvraagt hoe de mensen reageren op wat men heeft gedaan: hebben mijn woorden slechte gevolgen gehad?, was er iemand beledigd door wat ik gezegd heb?, en zo meer. Dat geeft blijk van een verrassend grote gevoeligheid voor andermans gevoelens. Natuurlijk is daar soms de angst aan gekoppeld dat door iemand te beledigen er iets verschrikkelijks met jezelf zou kunnen gebeuren. Deze soort spanning bestaat in een maatschappij waar de mensen zich scherp bewust zijn van hun betrekkelijke plaats in de hiërarchische structuur, en is misschien de reden voor het feit dat er in Japan zoveel wordt gedronken. Het aantal bars in Tokio stelt op dat gebied elke westerse stad in de schaduw.
Maar ze sluiten bijzonder vroeg...
Inderdaad, want het gaat er niet om dat men | |
[pagina 296]
| |
de hele nacht in een bar doorbrengt, maar dat men zich kan ontspannen na een inspannende, zenuwslopende dag op kantoor of in de werkplaats. Men vindt dat men recht heeft op dit soort ontspanning, waarbij men tijdelijk niet op zijn hoede hoeft te zijn, waarbij men nonchalant kan praten met andere mensen zonder zich zorgen te maken over de mogelijke gevolgen van zijn woorden. |
|