De Gids. Jaargang 141
(1978)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F. Vos
|
Mong.Ga naar eind2. | köbegün-ber | tere | kümün-i | üǰebei |
Kor. | adŭr-i | kŭ | saram-ŭl | poatta |
Jap. | musuko-ga | sono | hito-wo | mita |
[de] zoon | die | man | zag |
= de zoon zag die man. De partikels berGa naar eind3., i en ga na de woorden voor ‘zoon’ geven het onderwerp van een zin aan, de partikels i, ŭl en wo het lijdend voorwerp.
Mong. | tere | kümün | qola | aǰar-ača | irebei |
Kor. | chǒ | saram-ŭn | mǒn | nara-esŏ | watta |
Jap. | ano | hito-wa | tōi | kuni-kara | kita |
die | man | ver | land-uit | is gekomen |
= die man komt uit een ver land. De partikels ŭn en wa (in het Mongools ontbrekend) geven de zogenaamde casus absolutus aan en komen overeen met ons ‘wat betreft’; de partikels ača, esŏ en kara betekenen ‘vanuit, vanaf’.
Interessante overeenkomsten in vocabulaire treffen wij aan met de taal van Koguryŏ, een koninkrijk, dat van ongeveer 100-120 na Christus tot 668 in Noord-Korea en Zuid-Mantsjoerije gelocaliseerd was:
Koguryǒ | oud-Jap. | |
*tanGa naar eind4. | tani | dal |
*usaxam | usagi | haas, konijn |
*namŭl (mod. Kor. nap) | namari | lood |
*nanŭn (mod. Kor. ilgop) | nana | zeven |
Woordvergelijkingen van meer algemene aard zijn:
Kor. | Jap. | |
chŏt | chichi | borst |
pat | hatake (*FataGa naar eind5., *pata) | akker |
syŏm (mod. sŏm) | shima | eiland |
turu | tsurumi | kraanvogel |
Soms is het mogelijk een verwantschap vast te stellen tussen woorden, die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken schijnen te hebben, bij voorbeeld tussen het Koreaanse kŏllida en het Japanse kakaru met de grondbetekenis ‘hangen’ (intransitief). In beide talen treffen wij de volgende overeenkomstige wijzen van gebruik aan:
(1) kŭmur-e kŏllida - ami-ni kakaru | in een net gevangen worden |
(2) pyŏng-e kŏllida byōki-ni kakaru | ziek worden |
(3) sigan-i kŏllida - jikan-ga kakaru | tijd nemen |
In de eerste twee lettergrepen van kakaru kunnen wij een reduplicatie vaststellen als in andere Japanse werkwoorden (tatamu, tsutsumu, tsuzuku et cetera). Is dit correct, dan is de stam van dit werkwoord kar-. Het Koreaanse kŏllida (transitief: kŏlda) heeft de stam kŏl-/kŏr- en er kan geen enkel bezwaar tegen bestaan kar- en kŏl-/kŏr- als verwant te beschouwen. Dezelfde stam vinden wij overigens in het Mantsjoe, Kalmuks en andere Mongoolse talen.Ga naar eind6.
Als karakteristiek voor de Altaïsche talen gelden agglutinatie en vocaalharmonie. Wat het eerste verschijnsel betreft zien wij een duidelijke overeenkomst van het Japans en Koreaans met de ‘andere’ leden der Altaïsche taalfamilie. In het hedendaagse Koreaans bestaan duidelijke resten van een vocaalharmonie, die in het middel-Koreaans, dat wil zeggen de taal van 1446 tot 1825, veel opvallender tot uiting kwam. Hoewel dit verschijnsel in het moderne Japans geheel verdwenen is, kan in het Japans van de Nara-periode (710-784) een achtklinkersysteem in plaats van het huidige vijfklinkersysteem worden vastgesteld, op grond waarvan een vocaalharmonie in het oud-Japans is gepostuleerd.
Ook aan het Ainu dienen wij in het kort aandacht te besteden. Met de woordvolgorde in deze polysynthetische of incorporerende taalGa naar eind7. vertoont die in het Japans een grote overeenkomst:
Ainu | shu | ainu-ne | yaikar-wa | rimse |
Jap. | nabe-ga | otoko-ni | bake-te | odotta |
[de] pot | man-in | zich veranderend | danste |
= de pot veranderde zich in een man en danste. Het enige, wat hier opgemerkt dient te worden, is dat yaikar een samenstelling is van yai (zichzelf) en kar (maken).
In het volgende voorbeeld lijkt de syntaxis overeen te komen, maar bergt het polysynthetische gezegde in het Ainu zoveel elementen in zich dat daaraan in de Japanse weergave nauwelijks recht gedaan kan worden:
Ainu | pisun kiroru | aeyairanaranke | kane |
Jap. | hama-no michi | ware soko-wo sashite oriyuke-ba | |
strand-van weg | ik daarheen naar beneden ging-toen |
= toen ik langs een weg naar het strand afdaalde. Het compositum a-e-yai-ra-na-ranke bestaat uit de volgende elementen: a (ik), e (met betrekking tot, namelijk de weg), yai (zelf), ra (beneden), na (richting) en ranke (neerlaten): ik mijzelf met betrekking [daartoe] naar beneden liet. In het Japans staat: ware (ik), soko wo sashite (daarheen wijzend τ; in die richting), oriyukeba (toen ik naar beneden ging); het Japanse partikel -ba komt hier overeen met het Ainu voegwoord kane, ‘toen’. Overigens is ranke te definiëren als een causatief van ran, ‘afdalen’.
Verwant met het Ainu zouden o.a. kunnen zijn:
Jap. | Ainu | |
kawa (*kaFa, *kapa) | kap | huid |
uk.[u] | uk | ontvangen, verkrijgen |
Het is niet onmogelijk dat - dank zij prehistorische immigraties vanuit Zuidoost-Azië - woorden van Austronesische (= Maleis-Polynesische of Oceanische) oorsprong in het Japans zijn opgenomen; het gaat ons te ver hier van taalverwantschap of zelfs van een substraat te spreken.
Klankleer, morfologie en syntaxis
Het Japans van de historische periode is een taal van open lettergrepen. Daar zij bovendien nog in syllaben (kana) genoteerd wordt, analyseert de Japanner de uitspraakelementen niet in medeklinkers en klinkers, doch als combinaties hiervan. Hij ‘denkt’ zelfs in syllaben. Wordt hem gevraagd het woord katana (zwaard) van achteren naar voren te spellen, dan zegt hij nataka in plaats van anatak.Ga naar eind8.
De Japanse syllaben kunnen bestaan uit: 1. eenvoudige klinkers (a, i, u, e, o)Ga naar eind9.; 2. consonant + vocaal (ka, ki, ku ke, ko, sa, shi, su, se, so, ta, chi, enz.); 3. de syllabische n, ontstaan door nasalisering van muGa naar eind10.; 4. ‘syllabische’ k, s, t, p in gevallen als kakkoku, ‘ieder land’, een samentrekking van kaku (ieder) en koku (land).
Speciale vermelding verdienen nog de zogenaamde C(y)V-syllabenGa naar eind11. als kya (< ki-ya), cho (< chi-yo), die volgens de Japanse prosodie uit twee lettergrepen bestaan.
Merkwaardig zijn de vele qualitatieve klinkermutaties:
a ∾ i | tagau | chigau, verschillen | |
a ∾ u ∾ e | asai, ondiep | usui, dun | se, ondiepe plaats |
a ∾ e | te, hand | tanagokoro, handpalmGa naar eind12. | |
a ∾ o | kamame, meeuw (klass.) | kamome, idem (mod.) |
i ∾ u | kami, godheid | kamunagaraGa naar eind13., volgens de schikkingen der goden |
i ∾ o | ki, boom | kokage, schaduw van een boom |
e ∾ i | tose, jaar (klass.) | toshi, idem (mod.)Ga naar eind14. |
e ∾ o | se, rug | somuku, de rug toekeren |
o ∾ u | toki, tijd | tsuki, maan |
Omtrent morfologie en syntaxis kunnen hier slechts enkele hoofdzaken vermeld worden.
In het klassiek Japans zijn stam en uitgang van een werkwoord duidelijk gescheiden, dat wil zeggen de uitgang wordt als het ware aan de stam ‘gelijmd’ (geagglutineerd), bij voorbeeld sak.i-t-ar.i, ‘[de bloemen] zijn tot bloei gekomen’, ‘[de bloemen] staan in bloei’. Hier is sak. de stam van een werkwoord, dat ‘opengaan [van bloemen]’ betekent (vgl. ak., opengaan); de i geeft de zogenaamde voortzettingsbasis aan (sak.i wordt namelijk gevolgd door een ander ‘veranderlijk’ woord); t-ar.i is een samentrekking van t.e + ar.i; t.e is de voortzettingsbasis van het hulpwerkwoord t.u (uitgesproken: tsu), dat het perfectief aspect (een handeling, bezien van het standpunt van haar voltooiing) aangeeft; ar. betekent ‘zijn, bestaan’; de laatste i geeft de conclusieve basis of slotvorm aan (de zin is afgelopen). Letterlijk staat hier dus: ‘[de bloemen] zijn in een toestand, waarin zij het punt van opengaan bereikt hebben’.
In de moderne taal vinden wij in het geval van bepaalde werkwoorden assimilaties en contracties, waardoor iets als onze vervoegingen (stam en uitgang vormen dan één geheel) schijnt te zijn ontstaan. De bovenvermelde werkwoordsvorm sakitari heeft in de spreektaal als equivalent saita, een contractie van sak.i-t.a, waarbij de k is geëlideerd (t.a komt overeen met t-ar.i).
Indien alle samenstellende delen van een zin van ongeveer gelijke importantie zijn, dan is hun gebruikelijke volgorde: tijdsbepaling-onderwerp-plaatsbepaling-meewerkend voorwerp-lijdend voorwerp-gezegde:
kinō | boku-wa | gakkō-de | sensei-ni | hamaki-wo | agemashita |
gisteren | ik | school-op | leraar-aan | sigaar | heb gegeven |
= gisteren heb ik op school de leraar een sigaar gegeven. Hieruit blijkt dat de grammaticale functies en syntactische relaties van woorden in een zin door partikels worden aangeduid: wa = wat betreft; de = in, op; ni = aan; wo geeft het object aan.
Leenwoorden
Met de verbreiding van de Chinese beschaving over de omliggende landen zijn talloze Chinese woorden in de aldaar gesproken talen geïncorporeerd. Als voorbeeld van de assimilatie van een dergelijk woord geven wij hier de Chinese samenstelling ‘erudiet’ (moderne betekenis: ‘doctor’), dat in de huidige taal van Peking po-shih wordt uitgesproken, omstreeks 600 na Christus echter als pâk-dz'i:. Dit woord is in het Koreaans geadopteerd en geadapteerd als paksa (Dr.), in het Japans als hakase (*Fakase, *pakase, Dr.), in het Mongools als bay śi (geleerde, leraar), in het Vietnamees als bác-sï (Dr., arts). Wij vinden hier dus tevens enkele verschillen van betekenis.
Sommige Chinese woorden zijn zo vroeg in het Japans overgenomen en dermate ‘ver-Japanst’, dat ze niet meer als ‘Chinees’ ervaren worden, bij voorbeeld uma (paard), ume (pruim) en fude (penseel).
Aanzienlijk meer dan de helft van het Japanse (alsook het Koreaanse) vocabulaire be-
staat thans uit woorden van Chinese origine.
De Chinese woorden in het Japans - in verschillende perioden en uit verschillende delen van China overgenomen, en bovendien aangepast aan het Japanse klanksysteem - noemt men Sino-Japans.
Evenals wij voor nieuwe begrippen Griekse, Latijnse en zelfs Grieks-Latijnse (televisie!) samenstellingen vormen, zo combineren de Japanners Sino-Japanse elementen ter bondige weergave van moderne woorden, bij voorbeeld sui-so baku-dan, ‘water-materie ontplof-bol’, dat wil zeggen H-bom. Daar Japan zich eerder is gaan moderniseren dan zijn buurlanden, zijn vele door de Japanners samengestelde moderne termen in China en Korea uit Japan overgenomen.
De functie van het Chinees in de Japanse cultuur kan tot op zekere hoogte vergeleken worden met die van het Latijn in Europa. In vroeger tijd werden vele boeken over wijsbegeerte, geschiedenis en andere serieuze onderwerpen in het (klassiek) Chinees geschreven, terwijl het gebruik van het Japans doorgaans beperkt bleef tot het schrijven van romans, dagboeken, toneelstukken en gedichten. Hoewel aan deze merkwaardige situatie reeds lang een einde is gekomen, wordt op de Japanse ‘senior highschools’ (overeenkomende met de laatste drie jaar van ons gymnasium) nog steeds aandacht geschonken aan het vertalen van klassieke Chinese teksten in het Japans (kambun).
Met de invoering van het boeddhisme (zesde eeuw) zijn diverse woorden uit het Sanskrit overgenomen - via het Chinees en (aanvankelijk ook) het Sino-Koreaans. Zo werd dhyāna, ‘meditatie’ (Chinees: ch'an-na, Sino-Koreaans: sŏnna), in het Japans zenna, later afgekort tot zen. Het meest curieuze voorbeeld van een dergelijke ontlening is wel danna, dat teruggaat op dānapati, ‘een milddadig man, die schenkingen geeft aan een tempel’. Dit woord bestaat uit twee delen: dāna (de handeling van het geven) en pati (meester). In het Japans is het ‘verkeerde’ deel ervan overgenomen als danna met de betekenissen: meester, echtgenoot, mijnheer, weldoener, parochiaan (van een boeddhistische tempel).
Afgezien van de vraag, of het Japans en Koreaans inderdaad verwante talen zijn, zijn in historische tijd verscheidene woorden aan het Koreaans ontleend. De oudste voorbeelden zijn tera, ‘boeddhistische tempel’ (Koreaans: chŏl< tyŏl)Ga naar eind15., en de plaatsnaam Nara, die geschreven wordt met twee Chinese karakters, die geen enkele betekenis in het Japans hebben (Koreaans: nara = land).
In de zestiende eeuw, toen Portugese en later ook Spaanse missionarissen naar Japan kwamen, zijn vrij veel woorden van Iberische origine overgenomen. Ook nu nog gebruikt men voor ‘brood’ pan (Port. pão), terwijl ‘tricot’ meriyasu (Sp. medias, ‘kousen’) genoemd wordt.
In de periode van afsluiting van het land (1639-1854), toen de Nederlanders als enige Europeanen handel mochten drijven op Japan, zijn vele woorden aan het Nederlands ontleend. De schrijver van deze bijdrage heeft berekend dat in het moderne standaard-Japans meer dan 160 woorden van Nederlandse herkomst worden gebruikt. Enkele gewone voorbeelden zijn: biiru (bier), buriki (blik), kōhii (koffie), madorosu (matroos) en zukku (doek).
Als gevolg van het feit dat de Japanners de westerse wetenschappen aanvankelijk bestudeerden door middel van de Nederlandse taal, zijn talrijke technische termen door hen woordelijk uit het Nederlands in Sino-Japanse samenstellingen vertaald. Voorbeelden hiervan zijn: biyoku (lett. neus-vleugel), jūni-shi-chō (twaalfvingers-ingewand: twaalfvingerige darm), shojo-maku (maagde-vlies), shoku-min (plantenvolk: volksplanting, kolonisatie). Hierdoor gaat de invloed van het Nederlands op het moderne Japans verre uit boven de zoëven genoemde 160 woorden.Ga naar eind16.
Na de openstelling van Japan voor het verkeer met de buitenwereld en vooral na de Meiji-restauratie (1868) is de invloed van het
Nederlands op het moderne Japans nauwelijks van enige betekenis geweest (meest recente ontlening: porudā, ‘polder’) en zijn vele woorden aan andere westerse talen, vooral aan het Engels, ontleend - een proces dat nog steeds voortgang vindt. Enkele voorbeelden: naifu (E. knife), terebi (E. television), ryukkusakku (D. Rucksack), puchi-burau (F. petit bourgeois).
Schrift
Vóór de overname van de Chinese karakters bezaten de Japanners geen schrift. Uit inscripties zowel als uit een correcte interpretatie van de gegevens in Koreaanse en Japanse geschiedwerken blijkt dat het Chinese schrift in de tweede helft van de vijfde eeuw in beperkte kring in het eilandenrijk bekend was. Eerst na de introductie van het boeddhisme echter begon het gebruik ervan zich buiten de groep der beroepsschrijvers te verbreiden.
Om hun polysyllabische agglutinerende taal, die hemelsbreed verschilde van het monosyllabische isolerende Chinees, schriftelijk vast te leggen, stonden voor de Japanners twee wegen open. Zij konden de Chinese karakters volgens hun betekenis gebruiken (als logogrammen en ideogrammen) of volgens hun uitspraak (fonetisch), in het laatste geval dus zonder de betekenis in aanmerking te nemen. De bijgevoegde voorbeelden verduidelijken dit.
Regel 1. De eerste drie Chinese karakters worden volgens hun uitspraak ka-ma-me gelezen; het gaat hier om de fonetische weergave van het Japanse woord kamame (mod. kamome), ‘meeuw’. Het vierde karakter is het logogram voor ‘meeuw’.
Regel 2. De eerste twee Chinese karakters worden volgens zuiver-Japanse uitspraak yamato gelezen, de tweede drie ya-ma-to. Yamato is het kerngebied van het latere Japanse keizerrijk, waarvan het centrum te localiseren is in het huidige conglomeraat Kyōto-Nara-Ōsaka, de zogenaamde Kansai. De laatste twee karakters in deze regel geven de thans meest gebruikelijke schrijfwijze voor ‘Yamato’; in dit geval hebben de karakters, die ‘grote harmonie’ betekenen, noch met de betekenis noch met de uitspraak van ‘Yamato’ iets te maken.
Nota bene. De eerste drie karakters van de eerste regel en de eerste vijf van de tweede komen voor in een gedicht van het derde decennium van de zevende eeuw; hier wordt de naam Yamato dus in één gedicht op twee manieren gelezen!
Regel 3 en 4. Boven staat steeds een fonetisch gebruikt Chinees karakter, daaronder het
ervan afgeleide lettergreepteken. De eerste vier lettergrepen zijn de hiragana voor i, ka, no en fu, de volgende vier de katakana voor i, e, ka en hi. Duidelijk is hier te zien dat de hiragana ontstaan zijn uit snel gecalligrafeerde karakters, terwijl de katakana delen van karakters zijn.
Regel 5. Voorbeeld van het moderne schrift: Tanaka-san-wa (Tanaka-mijnheer-wat betreft) mainichi (elke dag) pan to batā (brood en boter) wo (aanduiding van het lijdend voorwerp) tabemasu (eet): Meneer Tanaka eet elke dag brood met boter. De tekens zijn achtereenvolgens: twee Chin, karakters voor ta-naka, drie hiragana voor sa-n-wa, twee Chin. karakters voor mai-nichi, twee katakana voor pa-n, één hiragana voor to, twee katakana en een lengtestreep voor ba-tā, één hiragana voor wo, één Chin. karakter voor ta- en drie hiragana voor de uitgang -be-ma-su. Katakana worden vooral gebruikt om vreemde woorden (pan, Port. pão; batā, E. butter) te noteren.
Uit de fonetisch gebruikte Chinese karakters ontstonden in de loop van de negende eeuw door snel schrijven en afkorting lettergreeptekens (a, i, u, e, o, ka, ki, ku, et cetera), die men kana, ‘geleende tekens’, noemt en onderscheiden worden in de cursieve hiragana en de ‘stijvere’ katakana (zie de regels 3 en 4 van de afbeelding).
Het huidige Japanse schrift is derhalve in feite een ‘mengschrift’, bestaande uit (doorgaans) naar de betekenis gebruikte Chinese karakters en fonetische lettergreeptekens. De meeste hoofdbegrippen zoals zelfstandige naamwoorden, werkwoordsstammen en dergelijke schrijft men met Chinese karakters, terwijl werkwoordsuitgangen, partikels en dergelijke door middel van lettergreeptekens weergegeven worden (zie regel 5 van de afbeelding).
Wij hebben hier slechts de voornaamste kenmerken van het Japanse schrift opgesomd en in werkelijkheid is het gebruik ervan veel gecompliceerder. Men zal zich daarom afvragen, waarom men het Latijnse schrift niet heeft ingevoerd. Inderdaad zijn er reeds sinds 1885 verenigingen opgericht, die de vervanging van het traditionele ‘mengschrift’ door ons alfabet hebben gepropageerd. Vooral door de zin voor traditie en het, in eerste instantie visuele, esthetisch gevoel van het Japanse volk hebben hun activiteiten weinig effect gesorteerd. Een zeer belangrijk bezwaar tegen de ‘romanisatie’ van het Japanse schrift is natuurlijk dat een uitermate omvangrijke literatuur van meer dan twaalf eeuwen herschreven zou moeten worden. Wel heeft men na de tweede wereldoorlog het aantal Chinese karakters, dat op de lagere en middelbare scholen onderwezen wordt, drastisch beperkt en de kana-orthografie vereenvoudigd. Het praktisch ontbreken van analfabetisme in Japan bewijst overigens wel dat het bezigen van een moeilijk schrift nauwelijks van invloed behoeft te zijn op de ontwikkelingsgraad van een volk.
Beknopte bibliografie
Haguenauer, Charles, Nouvelles recherches comparées sur le Japonais et les langues altaïques, Paris 1976.
Lewin, Bruno, Abriss der japanischen Grammatik, Wiesbaden 1959.
Miller, Roy Andrew, The Japanese Language, Chicago/London 1967.
Miller, Roy Andrew, Japanese and the Other Altaic Languages, Chicago/London 1971.
Ohno Susumu, The Origin of the Japanese Language, Tōkyō: Kokusai Bunka Shinkōkai 1970.
Vos, F., ‘Dutch Influences on the Japanese Language (with an Appendix on Dutch Words in Korean)’, Lingua XII, 4, Amsterdam 1963, pp. 341-388.
Vos, Frits, ‘Historical Survey of Korean Language Studies’, Papers of the CIC Far Eastern Language Institute, The University of Michigan, Ann Arbor, Michigan 1964, pp. 11-21.
Vos, F., Volken van Eén Stam? Enige Beschouwingen over de Problemen van een Koreaans-Japanse Cultuur- en Taalverwantschap, 's-Gravenhage 1959.
- eind1.
- De Indo-Chinese taalfamilie bestaat uit twee groepen: de Siamo-Chinese groep, die het Chinees, het Thai en enkele andere talen in Achter-Indië omvat, en de Tibeto-Burmese groep.
- eind2.
- Om praktische redenen zijn de voorbeelden aan het klassiek Mongools ontleend; de Koreaanse en Japanse equivalenten zijn in de moderne taal gesteld.
- eind3.
- Het partikel ber geeft eigenlijk een instrumentalis (door middel van) aan.
- eind4.
- Een asterisk vóór een woord duidt op een reconstructie.
- eind5.
- De F geeft een bilabiale f weer.
- eind6.
- Zie Vos, Historical Survey of Korean Language Studies, p. 16.
- eind7.
- Zie de bijdrage ‘De Ainu: de geschiedenis van een volk zonder geschiedenis’.
- eind8.
- De in dit artikel gebezigde transcriptie is de over vrijwel de gehele wereld aanvaarde Hepburntranscriptie met de algemeen-gebruikelijke wijzigingen. De medeklinkers worden uitgesproken als in het Engels, de klinkers als in het Italiaans of Duits.
- eind9.
- Dubbele of lange klinkers, ā, ī, ū, ē, ō, worden beschouwd als twee lettergrepen. De sequentie ei wordt uitgesproken als ē: geisha = geesja (g als in het E. give).
- eind10.
- n is de enige medeklinker, waarop een woord of samenstellend deel van een woord kan uitgaan. Wordt hij gevolgd door een m, p of b, dan wordt hij als m uitgesproken.
- eind11.
- C = consonant, V = vocaal.
- eind12.
- ta = te, na (van), kokoro (hart).
- eind13.
- Naast kannagara en kaminagara.
- eind14.
- Interessant is ook semido (Azuma-dialect uit de achtste eeuw naast klassiek en modern standaard-Japans shimizu, ‘helder water’ (tevens vinden wij hier de o ∾ u afwisseling.
- eind15.
- Het Koreaanse tyŏl is overigens waarschijnlijk afgeleid van het Sanskrit-woord caitya, ‘grottempel’.
- eind16.
- Zie Vos, ‘Dutch Influences on the Japanese Language’.