De Gids. Jaargang 141
(1978)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Akira Nagazumi
| |
[pagina 228]
| |
landen aantrok. Maar wat was dan wel een nastrevenswaardig beeld, waaraan een natie zich kon spiegelen? De Verenigde Staten en de Sowjet-Unie leken te rijk en te machtig om voor Japan model te kunnen staan. Engeland en Frankrijk, hoewel ze lange tijd een lichtend voorbeeld voor het moderniserende Japan waren geweest, gingen onder een economische crisis gebukt. Op 24 mei 1947, de dag na diens inauguratie als eerste christelijke premier in de geschiedenis van Japan zei Douglas MacArthur tegen Katyama Tetsu: ‘Van nu af aan moet Japan het Zwitserland van het Oosten worden.’Ga naar eind1. Maar met het toenemende belang van de koude oorlog verschoof de rol die de Amerikaanse leiders Japan toedachten van neutraliteit naar anticommunisme. Op 7 januari 1948 zei de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken al dat Japan een bolwerk van de vrije wereld tegen het communisme moest worden.Ga naar eind2. Maar zelf waren de Japanners ook op zoek naar een aantrekkelijk voorbeeld. Een socialistisch parlementslid zei in dezelfde tijd tot stomme verbazing van een buitenlands correspondent dat hij wilde dat Japan zoals India werd. Hij wilde daarmee waarschijnlijk zijn bewondering voor Nehru's politiek van ongebondenheid uitdrukken, terwijl zijn interviewer alleen maar kon denken aan de deplorabele toestand van de Indiase economie. Een naoorlogs Japans schoolboek besteedde ruim aandacht aan de indrukwekkende prestatie van een Deen, die na het verlies van Sleeswijk-Holstein aan Duitsland in 1864, al zijn energie had aangewend voor de herbebossing van zijn land. De moraal van het verhaal was duidelijk: nu Japan zijn overzeese gebiedsdelen had verloren, moest het alle beschikbare eigen hulpbronnen benutten voor de wederopbouw. De kleine goed georganiseerde Europese welvaartsstaten in Europa begonnen de aandacht van de Japanners te trekken. Het beeld van Nederland in naoorlogs Japan was aanvankelijk dat van één van de geallieerde overwinnaars. De Japanners hadden het als gevolg van hun deplorabele economische situatie zo druk met zich in leven te houden, dat ze geen tijd hadden om zich de vroegere vriendschap tussen de twee landen in herinnering te brengen. In 1952 werd het dagboek van Anne Frank uit het Frans in het Japans vertaald. De Japanse titel Hikari-honokaki of ‘Zachte Schittering van Hoop’ dekte de inhoud van het dagboek - het afschuwelijke leven in een schuilplaats twee volle jaren lang tijdens de bezetting door Nazi-Duitsland - niet erg goed. Maar de onbevangen gevoeligheid van het opgroeiende jonge meisje trok ontelbare jonge lezers sterk aan, zodat het boek in tien jaar vijfentwintig drukken bereikte. Onder de minder gemaakte titel ‘Anne's dagboek’ wordt het nog steeds door de Japanse jeugd veel gekocht en gelezen. De belangstelling voor Nederland bij het Japanse publiek werd sterk gestimuleerd door de essayiste Inukai Michiko. Zij had tijdens haar studie een paar jaar in Nederland gewoond en was er zeer onder de indruk geraakt van de niet aflatende inspanning om de sociale voorzieningen uit te breiden. Zij was ook getuige van de grote mate van nationale solidariteit tijdens de watersnoodramp van 1953. In 1958 publiceerde zij haar zeer succesvolle reisverslag Ojōsan hōrōki of ‘Een Zwervende Vrouw’, waarin zij haar bewondering tot in details beschreef. In dezelfde tijd schreef zij ook nog een artikel Oranda Raisan of Lof voor Nederland. Na mijn terugkeer uit Nederland in 1959 las ik haar boek en was het op bijna alle punten met haar eens. Maar een Hollandse vriend vertelde me dat hij zich een beetje verlegen voelde met de overdaad van haar loftuitingen. Het is niet zo verrassend dat mejuffrouw Inukai als achterkleinkind van Nagayo Sensai, een bekend Rangakusha of beoefenaar van de Hollandse wetenschap, zich zo voor Nederland interesseerde. Maar op het eind van de jaren vijftig kon ook de gewone Japanner zich weer gaan veroorloven om zich in het verleden te verdiepen, nu hij niet meer zo van de hand in de tand hoefde te leven. | |
[pagina 229]
| |
Als enig Europese land dat van 1600 tot het weer openstellen van Japan in 1854 contact met Japan had gehouden, was Nederland interessant genoeg. Hoewel ook de eerdere pogingen van Spanje en Portugal om Japan tot het christendom te bekeren aan het Japanse gevoel voor exotisme appelleerden, zijn de Japans-Nederlandse betrekkingen gedurende de isolationistische periode altijd een favoriet thema gebleven. Toen dit beeld eenmaal opnieuw was opgeroepen, trok het de Japanners zo sterk aan dat ze vaak geneigd waren het meer recente verleden te vergeten. Maar de Hollanders die in Japanse concentratiekampen hadden geleden, konden dat niet zo makkelijk vergeten. Toen dit bij het bezoek van Keizer Hirohito aan Nederland in 1971 duidelijk bleek, waren vele Japanners geschokt en werden de jaren vlak na de tweede wereldoorlog hen weer in herinnering gebracht. De meest recente golf van Japanse belangstelling voor Nederland kwam op in 1974, toen de Japanse televisie een heel jaar lang de serie Katsu Kaishu uitzond. De hoofdrol in dat drama, Katsu, leverde een belangrijke bijdrage aan de modernisering van Japan gedurende de overgangsperiode van de Tokugawa- naar de Meijitijd. Omdat hij zich met behulp van Nederlandse zeeofficieren in de scheepsbouwtechniek bekwaamde, verschenen er Nederlandse acteurs op het scherm, die voortreffelijk speelden en sterk bijdroegen aan het realisme van de televisieserie. De relatie tussen de twee landen doet me altijd denken aan het laatste meesterwerk van Shakespeare, De storm. Misschien komt dat alleen maar door de geografische achtergrond: een eenzaam eiland in een woelige zee, inboorlingen en vreemde bezoekers. Toch is de associatie misschien niet helemaal irrelevant. Shakespeare schreef dit stuk maar tien jaar nadat het eerste Hollandse schip, de Liefde, in 1600 bij Kyushu aan de kust was gelopen. Dat wist de toneelschrijver natuurlijk niet, maar hij werd wel geïnspireerd door het verhaal van de schipbreuk van een Engels schip, Sea-Adventure, op de Bermuda's in 1609. Men heeft wel beweerd dat Prospero, Miranda en Ariel de koloniale veroveraars voorstellen, die de oorspronkelijke bezitter van het eiland, Caliban, in de positie van overheerste brachten.Ga naar eind3. Maar het is niet mijn bedoeling om de twee naties te vergelijken met de karakters uit het stuk. Ik wil alleen een paar van Shakespeare's schitterende passages als inspiratie en als motto gebruiken. | |
II. Ontwaak, OntwaakWhile you here do snoring lie, Toen de Nederlandse regering het in 1844 noodzakelijk vond om Japan een waarschuwing te doen toekomen, wilde zij ongeveer de toon treffen van Ariels influistering in Gonzalo's oor. De politieke omgeving van Japan was op dat moment inderdaad snel aan het veranderen. De nederlaag van China in de Opiumoorlog in 1840 schokte het Shōgunaat dusdanig, dat het in 1842 de regels aangaande buitenlandse schepen wijzigde: in plaats van de verordening van 1825, die de onmiddellijke verwijdering van gestrande schepen of reddingsboten beval, werd de plaatselijke bevolking nu toegestaan om een gestrand schip van voedsel en water te voorzien. Deze verandering in de Japanse politiek wekte opschudding zowel in Nederlands-Indië als in Nederland zelf. Men vroeg zich af wat er nu zou gebeuren als een ander land op vriendschappelijke wijze een formele toenaderingspoging tot Japan zou doen. Zou Japan in het aangaan van diplomatieke betrekkingen toestemmen en zo ja, zou dat schade doen aan de Nederlandse positie in Japan? Sommigen waren daarvan overtuigd, anderen meenden dat het | |
[pagina 230]
| |
weinig uit zou maken, omdat de Hollandse handelsbetrekkingen met Japan in de afgelopen tijd sterk waren teruggelopen. Uiteindelijk werd besloten om als teken van de langdurige vriendschap tussen de twee landen een tijdige waarschuwing voor het dreigende gevaar aan de Japanse regering te doen toekomen. Het hoeft geen betoog dat de rol van de schurk in de ‘open ey'd conspiracy’ in dit verband door het land van Shakespeare werd gespeeld. De keuze van de auteur van de brief leek even belangrijk als de inhoud ervan. De brief moest hoffelijk zijn en overtuigend genoeg voor de behoudende geesten van de hoge functionarissen van het Shōgunaat. Alleen iemand die de Japanse manier van denken door en door kende kon aan deze eis voldoen. De keus viel na rijp overleg op Philipp Franz Jonkheer Balthasar von Siebold, een arts van Duitse afkomst, die van 1823 tot 1828 in Nagasaki had gewoond en onderwijs gegeven. Als auteur van vele boeken over Japan, waaronder het voortreffelijke verslag van zijn verblijf onder de titel Nippon, nam hij de opdracht graag aan. Even belangrijk als de inhoud was hoe de boodschap moest worden overgebracht. Het Shōgunaat stond sinds lang bekend om de waakzaamheid, waarmee de traditionele isolationistische politiek werd gehandhaafd. Als van tevoren bekend zou zijn geweest dat de brief het openstellen van het land had aanbevolen, zou de brief zeker niet zijn aanvaard. Andere Europese landen zouden immers daarna kunnen volgen en Japan ook gaan vragen zijn politiek te veranderen. Daarom moest de inhoud van de boodschap geheim gehouden worden tot het laatste moment, zelfs voor de bewoners van de Hollandse factorij in Nagasaki. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de Nederlandse motieven zowel gecompliceerd als onpraktisch waren: dit was misschien wel een van de meest belangeloze en idealistische brieven uit de diplomatieke geschiedenis.Ga naar eind4.
Tegen het gebruik in werd de brief in plaats van door een koopvaardijschip door het oorlogsschip Palembang van Batavia naar Nagasaki gebracht. De brief werd goed beschermd: opgeborgen in een zilveren etui, gewikkeld in donkerrood fluweel, in een mahonie kistje gelegd en opnieuw in een verzegelde doos gestopt. De Japanse functionarissen en de Nederlandse bewoners van de factorij in Nagasaki waren natuurlijk zeer benieuwd naar de reden waarom een brief waarvan niemand de inhoud wist met een zo ongebruikelijk ritueel werd omringd. De brief werd met evenveel pracht en praal als de eigendommen van de Shōgun zelf door een menigte mannen naar Edo, het huidige Tokio, gebracht. De brief werd door de hoogste hofdignitarissen op 2 november 1844 in ontvangst genomen, maar ze konden hem niet beantwoorden vóór het vertrek van de speciale afgezant van Nederland uit Nagasaki, hoewel deze daar zeer op had aangedrongen. De afgezant verliet Japan op 27 november en pas op 3 juli van het volgende jaar ondertekende de Raad van Oudsten van de Shōgun zijn antwoord aan Nederland. Het antwoord was een typisch voorbeeld van bureaucratische vastgeroestheid. Van enige beleidswijziging kon geen sprake zijn. Het in klassiek Chinees geschreven origineel formuleerde het aldus: ‘... Uw Koning heeft een goed begrip voor de belangen van ons land als gevolg van de tweehonderd jaar, dat wij handelsbetrekkingen onderhouden. Wij stellen de hoffelijkheid, die uit Uw brief blijkt zeer op prijs. Maar we kunnen ons beleid niet veranderen. Toen het Shōgunaat werd gesticht was er geen specifiek beleid ten aanzien van de overzeese landen waarmee wij al of niet diplomatieke en handelsbetrekkingen zouden aangaan. Pas later maakten wij een keuze van landen waarmee wij wederzijds contact zouden onderhouden, namelijk Korea en Ryuku, en de landen om handel mee te drijven, China en Uw land. Wij wensten onze diplomatieke betrekkingen niet buiten deze landen uit te breiden. Tussen Nederland en Japan bestond | |
[pagina 231]
| |
derhalve geen contact, maar alleen handel. Contact is één ding, handel een ander. Wanneer wij formele contacten met elkaar zouden aangaan, zouden de wetten van onze voorouders worden geschonden.’Ga naar eind5.
Om niet buiten het onderhouden van handelsbetrekkingen te treden, was de brief niet door de Shōgun zelf, maar door de Raad van Oudsten ondertekend en niet aan de koning der Nederlanden, maar aan de ministerraad gericht. Omdat de brief geen overtuigende argumenten bevatte om de voortzetting van de isolationistische politiek te rechtvaardigen, waren de Hollandse staatslieden zeer teleurgesteld. Het vriendelijke geluid van de in Holland gemaakte wekker vermocht Japan niet te doen ontwaken. Dat gebeurde pas na de meer rechtlijninge benadering van de vier door Commodore Perry aangevoerde Amerikaanse oorlogsschepen, die bij Uraga de ingang van de baai van Tokio binnenvoeren. Zelfs toen schenen de Japanners de werkelijke urgentie van de situatie niet te beseffen. De New York Daily News gaf op 13 juni 1854 een aardig voorbeeld hiervan: ‘Commodore Perry werd er op gewezen dat Japanners niet even snel als Amerikanen tot daden overgingen: als Japanners bij elkaar zouden komen, belust op het bezoeken van de Amerikaanse schepen, zou er één zeggen: “Het is een schitterende ochtend.” Daar zou een tweede aan toevoegen: “Wat is het aangenaam!” Een derde zou opmerken: “Er is geen golfje op het water te zien.” Eindelijk zou de vierde voorstellen: “Kom, laten we de schepen gaan bekijken.”’Ga naar eind6. Maar toen de Japanners langzamerhand hun slaperigheid van zich afzetten, herinnerden ze zich de toon van de Hollandse waarschuwing van negen jaar geleden even duidelijk als ze de indrukwekkende ‘zwarte schepen’ konden zien. Tijdens de twee eeuwen van handelsrelaties tussen Nederland en Japan werd niets méér door het Shōgunaat gewaardeerd dan deze waarschuwing als een werkelijk belangeloze uitdrukking van vriendschap. De laatste jaren van het Tokugawa bewind probeerde men wanhopig het land te moderniseren, waarbij Nederland als een van de voorbeelden bleef fungeren. Toen de Japanse regering een Marine Opleidingsinstituut in Nagasaki oprichtte, verzocht hij Nederland om marineofficieren ter beschikking te stellen voor het onderwijs in theorie en praktijk van de zeevaart. G.C.C. Pels Rijcken en Willem J.C. Ridder Huijssen van Kattendijke verzorgden het onderwijs tot in 1859 het instituut weer werd gesloten. De laatste hield een voortreffelijk dagboek bij, waarin hij een zeer levendig beeld van de Japanse samenleving wist te geven. Hij gaf ook hoog op van de kwaliteiten van de jonge Japanners, waaronder de eerder genoemde Katsu en Enomoto Takeaki. Vier jaar later, vlak voor zijn val, stuurde het oude bewind nog vijftien Japanse studenten naar Europa, voor het eerst in de geschiedenis. De belangrijkste taak van deze studenten was zich te bekwamen in de techniek van zeevaart en scheepsbouw. Zij zouden behulpzaam zijn bij de bouw van de Kaiyo Maru, dat het grootste stoomschip moest worden waarover het Tokugawa bewind ooit had beschikt. Het zou ook het laatste worden. Het schip werd in Dordrecht op de werf van Gips en Zoon gebouwd, in november 1865 te water gelaten en afgebouwd in Vlissingen, waar het een jaar later gereed kwam. De meeste Japanse studenten gingen met het schip terug naar Yokohama, waar het na een reis van vijf maanden op 30 april 1867 arriveerde. Maar het nieuwe vlaggeschip van de Shōgun was geen lang bestaan beschoren: tijdens de oorlog tussen de troepen van de Shōgun en het Keizerlijke leger liep het een jaar later bij Hokkaido aan de grond.Ga naar eind7. Toen het laatste verzet van de troepen van de Shōgun op 27 juni 1867 was gebroken, was de nieuwe regering van Keizer Meiji al vanuit Tokio als hoofdstad met zijn hervormingen begonnen. | |
[pagina 232]
| |
III. O Brave New WorldO Wonder! Het openstellen van het land werd niet meteen gevolgd door een meer welwillende houding van het Japanse publiek tegenover de ‘roodharigen’. Integendeel, de antipathie jegens Europeanen bleef vooral bij de gewone mensen nog lange tijd hangen, vooral tijdens de economische crisis die het gevolg was van de uitbreiding van de buitenlandse handel. Maar langzamerhand werd de suprematie van de Europese beschaving aan iedereen duidelijk. Voor de gewone Japanner was dit een even ernstige en ingrijpende schok als die voor Miranda bij de eerste ontmoeting van haar leven met mensen van buiten haar eiland. Haar vader Prospero, die alles van de buitenwereld weet, zegt met een wat bittere glimlach tegen haar: ‘Tis new to thee’ (V, i). Voor de gewone Japanner was inderdaad alles nieuw. Maar dat was het niet voor de rangakusha, die zich soms met gevaar voor eigen leven tot het uiterste hadden ingespannen om met behulp van Nederlandse boeken westerse wetenschap en technologie te bestuderen. Hoewel maar weinigen Nederlands konden leren van de Hollanders die in Nagasaki woonden, slaagden toch velen er in zich met behulp van de Japanse tolken in Nagasaki en op particuliere scholen de kennis van de Nederlandse taal eigen te maken. In een van zijn boeken schreef Donald Keene onlangs dat van alle Hollanders die op de factorij in Nagasaki hebben verbleven, er hooguit een half dozijn intellectuelen genoemd kon worden, waarvan de meeste nog niet eens Hollanders waren.Ga naar eind8. Ik moet toegeven dat zowel Engelbert Kämpfer en Philipp Franz von Siebold Duitsers waren en Carl Peter Thunberg een Zweed. Maar dit is net zo iets als te beweren dat de meeste Amerikaanse winnaars van gouden medailles op de Olympische Spelen geen Angelsaksers zijn en daarom geen Amerikanen. De Japanners waren er allerminst in geïnteresseerd of deze geleerden etnisch van Nederlandse afkomst waren: ze kwamen tenslotte onder de Hollandse vlag en gebruikten altijd Nederlands als onderwijs- en communicatiemiddel. Voor een echte Hollander kunnen we volstaan met Hendrik Doeff, het Hoofd van de factorij in Nagasaki van 1803-1817, die een op het Nederlands-Franse woordenboek van François Halma gebaseerd Nederlands-Japans woordenboek voltooide. Fukuzawa Yukichi, een van de meest beroemde denkers uit de Meijitijd, beschreef zijn jeugdherinneringen aan de particuliere school van Ogata Kōan in Osaka, waar een ‘Doeffkamer’ was. Daar probeerden vijf tot tien studenten elkaar dag en nacht de handgeschreven kopie van het woordenboek afhandig te maken, dat het enige middel was om Nederlands te leren. Van 1844 tot 1864 zou de school van Ogata in totaal 637 studenten in het Nederlands afgeleverd hebben. Het is ook verbazend dat er gedurende de hele Edoperiode steeds ongeveer zesduizend mensen bezig waren zich de ‘Hollandse wetenschap’ eigen te maken. Voor hen was Nederland het Westen, dat op zijn beurt de ‘brave new world’ symboliseerde.
Maar het Japanse beeld van het Westen was snel aan het veranderen. Fukuzuwa beschreef in zijn autobiografie hoe verbaasd hij bij zijn eerste bezoek aan Yokohama in 1869 was dat alle opschriften daar in het Engels en Frans gesteld waren. Na zich jaren te hebben ingespannen om Nederlands te leren snapte hij geen woord van die opschriften. Teleurgesteld als hij was, besloot hij met een paar vrienden Engels te gaan leren. Maar hij was prettig verrast dat zijn kennis van het Nederlands daarbij zo nuttig bleek: ‘Ik probeerde eerst een Engelse zin in het | |
[pagina 233]
| |
Nederlands te vertalen. Door ieder woord in het Engels-Nederlandse woordenboek op te zoeken, was het vrij makkelijk om de betekenis van de zin te begrijpen. Alleen de Engelse uitspraak was erg moeilijk, maar ook dat ging geleidelijk beter. Kortom, ik had volstrekt ten onrechte gedacht dat we het voor de tweede keer in ons leven verschrikkelijk zwaar zouden krijgen en dat alle inspanning van de afgelopen jaren voor niets was geweest. Nederlands en Engels behoren tot dezelfde taalfamilie en hebben een overeenkomstige grammatische structuur. Met Nederlands te kunnen lezen kom je in het Engels een heel eind. Ik ondekte hoe absurd mijn idee was dat de twee talen zo van elkaar verschillen als zwemmen en boomklimmen.’Ga naar eind9. Het leren van Nederlands was voor veel Japanners inderdaad een goed begin. | |
IV. Vrijheid, Hoogtijdag!No more dams I'll make for fish; De vastbesloten moderniseringspolitiek van het Meiji bewind werd gesteund door pogingen om de sociale verhoudingen vrij drastisch te veranderen. Het onder het Tokugawa bewind stagnerende klassenstelsel werd afgeschaft; de feodale domeinen werden vervangen door een gecentraliseerd bestuurssysteem. Men hoefde niet langer al te ongerust te zijn over wat zijn feodale heer of wat voor superieur ook van hen zou denken. In het begin van het Meiji tijdperk was ‘vrijheid’ het sleutelwoord. Het is de moeite waard hier te vermelden dat het woord en het begrip ‘vrijheid’ door de Nederlandse boeken naar Japan is overgebracht. In 1843 kreeg een vertaler voor het Shōgunaat, Sugita Seikei, de kleinzoon van de beroemde Sugita Gempaku, een van de pioniers van de westerse medische wetenschap in Japan, de opdracht om de Nederlandse grondwet en andere wetten te vertalen. Daarbij raakte hij als een van de eerste Japanners onder de indruk van het woord en het idee van ‘vrijheid’, hoewel hij er nog geen Japans equivalent voor kon vinden. Het idee van vrijheid van meningsuiting en van denken moet des te belangrijker voor hem geweest zijn, omdat juist in die tijd veel beoefenaars van de Hollandse wetenschap door het Shōgunaat werden gestraft, omdat ze al te opvallend probeerden het Japanse publiek op de hoogte te brengen van wat er in Europa gebeurde. Hij zorgde er daarom voor het woord niet te vaak te gebruiken, omdat hij anders misschien ook gestraft zou worden. Maar het schijnt dat hij als hij dronken werd zijn sombere stemming verdreef door herhaaldelijk luidkeels ‘vrijheid’ te roepen, zoals Caliban in De storm doet als hij voor de eerste keer wijn heeft gedronken en daar wat vrolijk van is geworden.Ga naar eind10. Maar de vrijheid van Caliban was niet meer dan het vinden van een andere heer. Zo begon ook Japan zich na de Meiji Restauratie te wijden aan een nieuwe cultus van ‘macht’. Voor de Hollanders, die in de tijd van de tweede wereldoorlog in Indonesië verbleven zal de kreet van Caliban samenvallen met de Indonesische slogan ‘Merdeka’, die zowel vrijheid als onafhankelijkheid betekent. De Japanse bezetting van Indonesië en de daaropvolgende onafhankelijkheidsstrijd is zeker de bitterste episode in de geschiedenis van de twee, of beter de drie, landen geweest. Hoewel de territoriale expansiedrift van Japan primair op Korea en China was gericht, gaat zijn belangstelling in Zuidoost-Azië terug tot 1909. In dat jaar publiceerde Takekoshi Yosaburō, lid van het Huis van Afgevaardigden, een van zijn zeer succesvolle boeken, de Nangoku-ki, waarin hij de verovering van Nederlands-Indië aanbeval. KortGa naar eind11. | |
[pagina 234]
| |
voor het uitbreken van de oorlog wisten Japanse politieke agenten bij sommige Indonesische nationalisten gehoor te vinden voor hun leuze ‘Azië voor de Aziaten’. Plotseling werden de Indonesiërs herinnerd aan de oude profetie van Koning Jayabhaya van Oost-Java uit de twaalfde eeuw, dat het gele volk uit het noorden de blanke veroveraars uit het westen zou verdrijven. Maar de Indonesiërs zwegen, misschien met een knipoog van verstandhouding, over de tweede helft van de profetie die voorspelt dat het gele volk maar zo lang zal regeren tot het maïs rijp geworden is en dat daarna de Indonesiërs waarlijk onafhankelijk zullen zijn. Het aanvankelijke enthousiasme van de Indonesische bevolking voor de Japanse troepen maakte al snel plaats voor teleurstelling. De Japanse regering besloot namelijk dat het grootste deel van Nederlands-Indië een permanente kolonie van Japan zou blijven, zoals dat ook met de Britse kolonieën Malaya en Singapore moest gebeuren. Ik herinner mij nog goed mijn verslagenheid en schaamte toen ik dit nieuws in 1942 hoorde als middelbare-schooljongen die in goed vertrouwen had geloofd dat deze oorlog werd gevoerd voor de bevrijding van alle Aziaten. De frustratie en wrok van de Indonesiërs was natuurlijk nog groter, om maar te zwijgen van de Nederlanders die in de Japanse concentratiekampen een zeer hardvochtige behandeling te verduren kregen of daar zelfs aan stierven. Pas tijdens de laatste maanden van de oorlog werd er te laat, en dan nog schoorvoetend, toe overgegaan Indonesië onafhankelijkheid te verlenen. Die was bovendien aan zoveel voorwaarden gebonden dat er van onafhankelijkheid weinig overbleef.Ga naar eind12. Niemand zal ontkennen dat de honingzoete leuze ‘Azië voor de Aziaten’ een nieuw kolonialisme moest verhullen, dat bovendien uitermate wreed was. Maar toch, als we het algemene gevolg van de Japanse invasie voor de Zuidoostaziatische koloniën van het Westen nagaan, moeten we het eens zijn met de opmerking van wijlen Jan Romein: ‘De ene duivel heeft de andere uitgedreven.’Ga naar eind13. Ik wil daar zelf nog aan toevoegen, dat er op zijn minst een paar dozijn Japanners waren die de zaak van de Zuidoost-Aziaten boven hun eigen nationale en persoonlijke belangen hebben gesteld, al besef ik natuurlijk maar al te goed dat dit de invasie niet rechtvaardigt. Als we vanuit de jaren zeventig op het verloop van de dekolonisatie terugkijken, lijkt dit een natuurlijk en onvermijdelijk proces. Daarom vraag ik mij af of het te ver gezocht en impertinent zou zijn om de vraag te stellen of de Japanse invasie van Indonesië niet voor Nederland fungeerde als een teken ‘Ontwaak, Ontwaak!’, ook al ontbrak het Japan volstrekt aan de beleefdheid en goede smaak die het gedrag van Nederland een eeuw eerder had gekenmerkt. Men moet een natie niet beoordelen naar zijn omvang, bevolkingsgrootte, militaire kracht, rijkdom of zelfs levensstandaard, maar naar zijn creativiteit en zijn bijdrage aan de wereld in zijn geheel. Daarom verdient juist Nederland onze bewondering, omdat het rustig zijn eigen weg gaat, onberoerd door het verlies van zijn enorme koloniën. | |
V. De Edoperiode en het ruimtevaartschip AardeDe beperkte natuurlijke hulpbronnen, de bevolkingsexplosie, de milieuvervuiling en de bewapeningswedloop zijn de belangrijkste problemen geworden voor intellectuelen uit de hele wereld. Vooral na de oliecrisis van 1973 werd het duidelijk dat onbeperkte economische groei niet alleen onrealistisch, maar zelfs schadelijk is. De ideologische strijd van de afgelopen twintig jaar begon plaats te maken voor het probleem van het overleven van de mensheid in zijn geheel. Het besef van de beperkingen opgelegd aan het ruimtevaartschip ‘Aarde’ deed een aantal Japanse geleerden opnieuw de situatie van Japan tijdens zijn isolationistische periode onderzoeken. De voortdurende vreedzaamheid en het | |
[pagina 235]
| |
in zichzelf besloten zijn van de samenleving van die tijd wekt de indruk dat dit twee kanten van dezelfde medaille waren. In tegenstelling tot het Meiji tijdperk van modernisering was de Edoperiode een doelwit van kritiek van Japanse historici als een tijd van stagnatie, gekenmerkt door het onderdrukkende bewind van de feodale heren, het rigide klassenstelsel en het gebrek aan innovatie en initiatief bij de bevolking. Een van de redenen waarom het Tokugawabewind het zo lang heeft uitgehouden, zou wel eens het besef geweest kunnen zijn dat de feodale heren goed onder de duim gehouden moesten worden en dat dit het voeren van een nationale politiek vereiste. Een bijkomende reden was, dat ook de nationale economie al als een eenheid werd gezien, zoals blijkt uit de argumenten die Kumazawa Banzan en Arai Hakuseki al in de zeventiende eeuw naar voren brachten. Zij waren bezorgd over de voortdurende trek van zilver, goud en koper uit het land in ruil voor niet noodzakelijke luxe goederen zoals ruwe zijde, dure kleding en specerijen. De Edoperiode kan zo getypeerd worden door een grote mate van beheersing van het politieke en economische leven. De samenleving van de toekomst zal dat ook moeten zijn, maar nu door een supranationaal lichaam, dat prijzen vaststelt, de voedseldistributie regelt en misschien zelfs de bevolkingsgroei aan banden legt. Dit mag een somber beeld zijn, maar de internationale ontwikkeling wijst nu eenmaal in die richting. Maar er bestaat ook een heel ander beeld van de Edoperiode, zoals jonge specialisten in de Japanse geschiedenis dat schetsen.Ga naar eind14. Zij kijken naar de betekenis van de Edoperiode als voorbereiding op de snelle modernisering na de Meiji Restauratie. Tegen het tot nog toe algemeen aanvaarde beeld in, leggen zij de nadruk op de voortdurende ontwikkeling van communicatiemiddelen, onderwijs, binnenlandse migratie en van de techniek op het gebied van landbouw, visserij en ambacht. Volgens hen breidde de sociale horizon zich in die tijd steeds uit; van vastgeroestheid was geen sprake. Welk beeld het meest juist is, zal nog moeten blijken. Maar dat het conventionele beeld van de Edoperiode, dat lang als vanzelfsprekend werd beschouwd, herzien moet worden, staat nu wel vast. We kunnen daar in ieder geval ook de lering uit trekken dat we moeten oppassen om al te vlug de beperkingen waaraan het ruimtevaartschip ‘Aarde’ onderworpen is te gaan betreuren. Ondanks de sterk gecentraliseerde macht van het Shōgunaat, staat de Edoperiode ook bekend om de culturele bloei die in een aantal feodale gebieden tot stand kwam. De balans tussen supranationaal gezag en nationale autonomie kan vanuit een overeenkomstig perspectief worden bezien. Wat de wereld werkelijk nodig heeft is iets als het rijpingsproces van goede wijn. En dan is er ook nog, en niet in de laatste plaats, de relatie tussen de geïsoleerde aarde en de ruimte er omheen. Een vriend van me, die in computertalen is gespecialiseerd, houdt zich al tien jaar bezig met het ontwikkelen van elektronische signalen, die wezens uit andere werelden in staat moeten stellen iets van het menselijk denken te begrijpen. De eerste ontmoeting tussen mensen en wezens van een andere planeet zal lijken op De Liefde, die de Japanse wateren binnendrijft of op de Japanse samurai, die in 1863 in Nederland gaat winkelen. We moeten ons voorbereiden op vreemde vragen als ‘zijn er ook vrouwen in Uw land?’ en ‘urineert u als een hond met één been omhoog?’. Erger nog, we weten dit keer niet eens of dat wel zulke gekke vragen zijn.Ga naar eind15. Maar tot we een of andere onverwachte boodschap uit de ruimte krijgen, die ons tot ontwaken maant, zijn wij mensen voorbestemd om in vrede met elkaar te leven gedurende de komende eeuwen of millennia. Vergeleken met de miljoenen jaren van oorlog uit het verleden, mogen millennia een ogenblik lijken. Maar alleen als we in staat zullen zijn een duurzame vrede tot stand te brengen, zullen de slacht- | |
[pagina 236]
| |
offers van alle oorlogen uit het verleden de overtuiging kunnen hebben, dat ze niet voor niets gestorven zijn, zoals verwoord in de onovertroffen fantasie van Shakespeare:
Full fathom five thy father lies;
of his bones are coral made;
Those are pearls that were his eyes:
Nothing of him that doth fade,
But doth suffer a sea-change
Into something rich and strange.
Sea-nymphs hourly ring his knell:
Ding-dong
Hark! now I hear them, - Ding-dong, bell.
(The Tempest, I, ii)
(vertaling uit het Engels: G. van Benthem van den Bergh) |
|