De Gids. Jaargang 141
(1978)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
J. Bernlef
| |
[pagina 145]
| |
betekenden. ‘Blok’ bij voorbeeld, dat je ook ‘om kon’, zoals zijn vader op een avond zei terwijl hij er net een in zijn hand hield. Of ‘hek’, dat in de stad, aan zijn vaders hand, ook een betegelde ruimte bleek te zijn waar je kon eten terwijl op een podium mannen in kanariegele gegalonneerde jasjes op blinkende instrumenten muziek zaten te maken. Daarom noemde hij het nu niet langer ‘sla’ maar ‘slading’. Alles moest zijn eigen naam hebben.
Naarmate er steeds meer woorden bijkwamen - de hoeveelheid waarover zijn vader en moeder beschikten leek onuitputtelijk, iedere dag hoorde hij hen weer nieuwe gebruiken - moest hij ze nauwkeuriger gaan uitspreken. Verschillende keren werd hij niet begrepen, al herhaalde hij de woorden tientallen malen. Dan gingen ze om hem lachen en bleef hij vaak uren achtereen woedend en wijdbeens op de grond zitten zwijgen, liet hen op hem inpraten en deed alsof hij nu op zijn beurt hen niet begreep. Maar hij kon iedereen verstaan, zelfs zijn grootouders die alle woorden anders uitspraken. Daarom moest hij ook verschrikkelijk lachen toen er op een avond een man met een dunne snor en haar dat precies op het midden van zijn schedel in twee helften was gekamd op bezoek kwam. Tot zijn stomme verbazing begrepen zijn vader en moeder niet alleen de vreemde klanken die de man uitstootte, ze konden hem zelfs met soortgelijke klanken antwoord geven. De volgende dag had zijn moeder hem uitgelegd dat er ook meer talen zijn. Dat overal op de wereld mensen een andere taal spraken. Op zijn vraag waarom dat zo was had ze hem geen duidelijk antwoord kunnen geven. Het leek hem dan ook niet juist. Hoe kon je nu in een auto of een vliegtuig gaan zitten en een paar uur later plotseling helemaal anders praten? In het buitenland heette dat. Daar moest hij dus nooit heen. De man met de dunne snor en de scherpe scheiding kwam daar vandaan. Hij had ringen aan zijn vingers en spitse schoenen. De man werd door zijn vader en moeder Mike genoemd. Toen Mike al weer uren weg was kon hij hem nog ruiken. Alsof hij nog ergens in huis ronddwaalde. Mike deed iets met zijn vader dat repeteren heette. Dat gebeurde niet thuis, maar in een gebouw, een theater. Hij had gevraagd of hij mee mocht. Zijn vader had geantwoord dat dat niet mocht van Mike, kinderen op de repetitie. En waarom ook? Daar had hij geen antwoord op gegeven, maar hij wist het wel. Op de kleuterschool had de juffrouw gevraagd wat hun vaders deden. Hij wist niet wat toneelspelen was, al had de juf begrijpend geknikt toen hij het woord zei. Daarom wilde hij mee. Toen Mike weer een keer kwam eten had hij het opnieuw gevraagd, dit keer aan zijn moeder. Die had het aan Mike gevraagd en die had geknikt.
Opgewonden stapte hij die ochtend over straat. Hij was trots op zijn vader die soms in de krant stond, maar dan wel met rare kleren aan en lang haar, zodat je hem bijna niet kon herkennen. Die kleren en dat haar hadden hem wel eens verontrust, maar vandaag zou hij het | |
[pagina 146]
| |
allemaal zien en begrijpen. Tot zijn vreugde herkende hij het theater. Met zijn moeder was hij verschillende keren in de tram langs het gebouw gekomen. Ze gingen niet onder de zuilengalerij de bemarmerde hal binnen maar ergens opzij, door een kleine deur waar niemand hen naar binnen zag gaan. Ook in de gangen lette niemand op hen. ‘We zijn vroeg,’ zei zijn vader en schoof hem voor zich uit een kaal vertrek in met tafels en stoelen die net zo stonden als op school. Achter een toonbank voorin stond een dikke vrouw in een witte jas die zijn vader bij zijn voornaam aansprak, een kop koffie uit een witte geëmailleerde kan inschonk en hem daarna het kopje op een klein bruin dienblaadje kwam brengen. Hij moest van zijn vader de vrouw een hand geven en zeggen hoe hij heette. De vrouw had een klamme hand. Toen ze zich omdraaide veegde hij zijn hand snel langs zijn broekspijp droog. Met tussenpozen kwamen nu andere mannen en vrouwen binnen. De vrouwen wilden hem allemaal optillen of strelen. Sommigen hadden onaangenaam hoge stemmen en allemaal roken ze, net als Mike. Het scheen hier de gewoonte te zijn om zo te stinken. Een van de vrouwen, met grote verbaasde wenkbrauwen en prachtig donkerbruin haar dat tot over de schouders van haar zwarte wijde blouse viel, pakte zijn hand. Zijn vader knikte hem bemoedigend toe. ‘Ik zal je een mooi plaatsje wijzen,’ zei de vrouw. ‘Daar kun je alles goed zien. Kom maar mee.’ Ze liepen een nauwe stenen trap op. Het viel hem op dat de gangen en trappen er net zo uitzagen als op school, de muren tot over de helft in die ziekelijke kleur geschilderd die hij ‘schoolgroen’ noemde. De vrouw liep nu voor hem uit een donkere gang in. Aan het eind deed zij een deur open. Ze hield de deur voor hem open en wenkte. Hij was nog nooit in een theater geweest. Toch bleef hij even verstijfd van herkenning op de drempel staan. ‘Pas op het trappetje,’ zei de vrouw. Ze legde haar hand op zijn haar. Hij boog zijn hoofd en zag dat haar benen begroeid waren met lange zwarte haren. Voorzichtig klauterde hij over de treden naar beneden, tot aan een zachtglanzende koperen balustrade die langs het hele ronde balkon doorliep. ‘Zoek maar een plaatsje,’ zei ze, woof en sloot de deur. Hij was alleen in het halfduister. Hij keek naar de zaal beneden, de rijen donkere stoelen. Een theater was dus eigenlijk een enorme kijkdoos. In plaats van het karton van een schoenendoos rezen gouden en purperrode wanden en versierde pilaren om hem heen. Voorin op een verhoging - hij wist dat dat het toneel heette - stond een gedekte tafel midden in een bos. Plotseling begon het bos te schudden en te golven, alsof het stormde op het toneel. Toen rees het langzaam schommelend de lucht in. Onder het bos kwam een kale bakstenen muur te voorschijn, overdekt met rijen dikke kabels en witgeschilderde schakelkasten. Het bos ver- | |
[pagina 147]
| |
dween in de hoge donkere overkapping boven het toneel waar hij nu ook grote aan ijzeren stangen bevestigde zoeklichten zag hangen. Een lange magere man in een stofjas kwam van opzij het toneel op en tuurde even de zaal in. Niemand kon hem zien hier. Hij kroop met zijn knieën op een van de zachtverende stoelen en hield met twee handen de koperen stang van het balkon omklemd. De man staarde omhoog in het gat waarin zojuist het bos verdwenen was en wenkte toen met twee handen boven zijn hoofd. Langzaam zakte uit het gat een muur naar beneden, deze keer een geschilderde. Achter de ramen in de muur keek je weer uit op een bos. Dit was veel ingewikkelder, veel heerlijker dan een kijkdoos. De kamermuur zakte trillend op zijn plaats en werd toen met twee handige voetbewegingen door de man op het toneel met grendels op de vloer vastgeschopt. Daarna liep hij weg. Lange tijd bleef het toneel leeg. Opeens ging er midden in de donkere zaal beneden hem een lampje branden op een tafel midden tussen de rij stoelen, die bezaaid lag met papieren en plastic koffiebekertjes. Achter de tafel, duidelijk herkenbaar aan zijn messcherpe scheiding, zat Mike. Mike klapte in zijn handen. Even gebeurde er niets. Toen schrok hij van de van links en rechts boven hem op het podium neerstralende lichtbundels. De zoeklichten waren zo fel dat hij de schaduwen van de borden op het nu sneeuwwitte laken kon zien. Plotseling stond zijn vader daar. Hij droeg heel andere kleren dan zonet. Een grijs streepjespak met een vest. Wel mooi. En zijn haar had hij naar achteren gekamd. Zijn vader deed een paar stappen naar voren, tot hij midden voor de gedekte tafel stond. Hij keek de donkere lege zaal in. Hij was trots op zijn vader, zoals hij daar in zijn eentje midden in al die lichtbundels stond. Zo zou hij ook best willen staan later. Opeens stak zijn vader zijn hand in de binnenzak van het gestreepte jasje, haalde er een stuk papier uit en vouwde het open. Op zijn gezicht verscheen een uitdrukking van opperste verbazing en toen iets waarvoor hij geen woorden wist, maar dat ontzettend was omdat hij zijn vader nog nooit zo had zien kijken, zo bang. De vrouw met het donkerbruine lange haar, nu gekleed in een roze jurk, kwam haastig van de andere kant het toneel oprennen. Zijn vader borg het papier snel weg. De vrouw liep met uitgestrekte armen op hem af en riep: ‘lieveling!’ En toen riep Mike, terwijl zijn vader net iets terug wilde gaan zeggen: ‘stop!’ De vrouw met het donkerbruine haar, dat in het licht nog mooier glansde dan in het echt, liet haar handen slap langs haar jurk vallen en zei: ‘Jezus,’ met een heel andere stem dan zonet toen ze zijn vader lieveling had genoemd. Mike zei iets. ‘Kom Francien,’ riep zijn vader, sloeg een arm om de vrouw heen en liep met haar het toneel af. Weer kwam zijn vader alleen het toneel op. Weer haalde hij het papier tevoorschijn. Weer verscheen die vreselijke uitdrukking op zijn gezicht. Weer riep de vrouw met uitgestrekte armen lieveling. En toen ze dat geroepen had, terwijl zijn vader zich een halve slag van haar afdraaide, alsof hij ook niet tegen die stank | |
[pagina 148]
| |
van haar kon, zei ze: ‘Robert, het is vreselijk maar Ben heeft net gebeld dat hij komt eten.’ Zijn vader mompelde iets dat hij niet verstond en ging toen een beetje scheef aan tafel zitten, zijn ene elleboog op het tafelblad steunend. Hij begreep het niet goed. Dat zijn vader eerst twee keer hetzelfde deed en dat de vrouw hem nu opeens Robert noemde. Zijn vader keek de vrouw lang aan voordat hij zei, ‘Alice, dan kan niet.’ Nu heette de vrouw dus weer Alice. Het was allemaal zeer verwarrend. Een mens moest toch maar één naam hebben. En weer riep Mike: ‘stop!’ Waar bemoeide die man zich toch mee. Behalve dat ‘stop’ sprak hij geeneens Nederlands. Maar zijn vader deed steeds precies wat Mike zei. Tot vier maal toe zag hij hem dezelfde bewegingen maken, dezelfde zinnen zeggen: ‘Alice, je moet hem afbellen. Ik moet je spreken’, terwijl de vrouw niet eens Alice heette en hem nu ook nog begon uit te schelden dat hij ‘een slappe klootzak’ was en dat hij ‘beter op kon rotten naar dat andere wijf’. Het was duidelijk dat ze het over zijn moeder had. Hij begreep niet dat zijn vader niet kwaad op haar werd. Hij wilde plotseling terug naar huis. Hij haatte de vrouw op het toneel.
Toen de repetitie eindelijk afgelopen was en zij hem kwam halen, glipte hij daarom snel langs haar heen naar beneden, holde langs kapstokken en kasten, gang in, gang uit. Alles leek hier op elkaar. Alsof hij verdwaald was in een vreemde school. Achter sommige gesloten deuren hoorde hij vreemde stemmen of een plotseling uitbarstend gillerig gezang waardoor hij nog harder begon te rennen. Toen hij zijn vader eindelijk in de verte zag staan met een glas bier in zijn hand, luisterend naar de vrouw en nog tegen haar lachend ook, kon hij het niet meer houden. Zijn vader tilde hem op. Hij drukte zijn schokkende gezicht tegen zijn vaders schouder. Het streepjespak rook net als de drogisterij in de buurt. Alles stonk hier. Hij wilde weg. ‘We gaan zo.’ Zijn vader liet hem voorzichtig op een van de formica tafels zakken. ‘Ik kom zo terug. Even omkleden,’ zei hij. Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik wil mee.’ Hij wilde hier niet blijven, niet bij de vrouw met het lange donkerbruine haar, de roze soepjurk en de behaarde benen. In de kleedkamer keek hij met zijn duim in zijn mond goedkeurend toe hoe zijn vader het streepjespak uittrok. Hij zuchtte opgelucht: Even was hij bang geweest dat zijn vader in het felle licht van de schijnwerpers door Mike veranderd was in Robert en dat de behaarde vrouw hem verder zou opvoeden, ongetwijfeld met veel gescheld en harde klappen.
Terug namen ze de tram. Zij vader praatte tegen hem. Hij lette scherp op, maar nu zei hij steeds iets anders. Mensen moeten steeds iets anders zeggen, dacht hij. Daar is praten voor. Steeds andere dingen. A1 weet je soms niet wat je moet zeggen. Als het maar niet hetzelfde is. Thuis vroeg zijn moeder hoe hij het gevonden had. | |
[pagina 149]
| |
‘Pappa zei steeds hetzelfde,’ antwoordde hij. ‘Daar is het een repetitie voor,’ zei ze. ‘Straks als ze allemaal hun rollen kennen lijkt het net alsof ze echt met elkaar praten.’ Hij keek haar aarzelend aan. ‘Wordt het toneel dan weer gewoon?’ ‘Dan wordt het weer gewoon toneel ja.’ Zijn vader en moeder lachten. Hij deed maar mee. Nee, ze begrepen er kennelijk niets van. Maar hij wist nu in ieder geval wat toneelspelen was. Jezelf net zo lang nadoen tot het weer echt leek. |
|