De Gids. Jaargang 141
(1978)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
W. van Drimmelen
| |
[pagina 8]
| |
de natuur. Wie de encyclopedie opslaat onder ‘robinsonade’, leest dat daarmee een literair genre wordt aangeduid; het genre was vooral zeer geliefd in de achttiende eeuw, maar ook Jules Verne schreef (in 1875) een robinsonade en er schijnen zelfs ‘robinsonades of space’ te zijn.Ga naar eind3. De robinsonade in de economische theorie zou men ook een genre kunnen noemen, een genre onder de economische modellen en wel het eenvoudigst denkbare genre, waarin slechts één subject voorkomt. Of dat ene subject nu inderdaad Robinson heet en schipbreuk geleden heeft op een onbewoond eiland, is eigenlijk niet van belang. Wezenlijk voor de robinsonade is, dat daarin het geïsoleerde individu centraal staat, maar dat geïsoleerde individu kan in allerlei gedaantes ten tonele worden gevoerd. Een auteur als Eugen von Böhm-Bawerk (een econoom uit de tweede helft van de vorige eeuw, wiens naam in de economische wetenschap nog altijd met veel gezag is bekleed) heeft zich op dit gebied zeer vindingrijk betoond; in zijn Positive Theorie des Kapitals bij voorbeeld komen naast de ‘echte’ robinsonade nog ettelijke varianten voor, zoals daar zijn: een man bij een waterbron en een eenzame reiziger in de woestijn, die nog maar één beker water heeft; een eenzame jager met twee broden en een hond; een kolonist, wiens blokhut ver van alle verkeerswegen eenzaam in het oerwoud gelegen is en die net vijf zakken graan heeft geoogst; enzovoort.Ga naar eind4. Het genre laat zich, eens temeer indien aldus ruim opgevat, niet meer wegdenken uit de economische literatuur en het driehonderdste geboortejaar van Alexander Selkirk, dat nog maar net verstreken is, biedt een welkome aanleiding om eens stil te staan bij de betekenis van de robinsonade voor de economische theorie. Als literair genre is de robinsonade meer dan zomaar een avonturenroman. Het kunstmatig gecreëerde, tijdelijke isolement van de hoofdperso(o)n(en) geeft de auteur gelegenheid om het thema te behandelen van de invloed van de ‘beschaving’ op gedrag en opvattingen van de mens. Zeker voor wat betreft de achttiende eeuw lijkt een relatie met de gedachtenwereld van de Verlichting en Rousseau's ‘terug naar de natuur’ voor de hand te liggen. Men kan zich afvragen of de robinsonade in de economische theorie misschien ook verbonden is met een bepaalde gedachtenwereld. Er is reden om deze vraag bevestigend te beantwoorden. De bloeiperiode van de robinsonade begint met de doorbraak van de subjectieve waardeleer in de jaren zeventig van de vorige eeuw en we zullen zien, dat de robinsonade bij uitstek past bij een specifieke opvatting over het object van de economie. Auteurs die deze opvatting niet delen, staan gewoonlijk nogal sceptisch tegenover de robinsonade of wijzen deze zelfs geheel af. In dit artikel zal dienaangaande een tweeledig standpunt worden verdedigd. Om te beginnen zouden we willen vaststellen, dat de robinsonade op zich als gedachtenconstructie uiteraard is toegestaan en bovendien, mits met de nodige omzichtigheid gehanteerd, de economische theorie van nut kan zijn. In aansluiting daarop zal echter worden betoogd, dat de traditionele robinsonade eigenlijk voortijdig wordt afgebroken en derhalve nog een vervolg behoeft. Zoals bekend, heeft Robinson niet alle achtentwintig jaren van zijn verblijf op het eiland in eenzaamheid doorgebracht. Door de robinsonade voort te zetten met de komst van Vrijdag, kunnen misleidende suggesties, die aan de gangbare versie kleven, worden vermeden en treedt duidelijk de grote betekenis aan de dag, die de sociale relaties hebben voor het proces van voortbrenging en verdeling. | |
Over produktieomwegen en tijdsvoorkeur, of hoe Robinson een net maakt en gaat vissenWat is de gebruikelijke inhoud van de robinsonade? Wat laat men Robinson nu zoal ondernemen of wat laat men hem overkomen? Het antwoord kan nogal kort zijn: men laat Robinson schaarse hulpbronnen aanwenden voor verschillende concurrerende doeleinden, | |
[pagina 9]
| |
dat is waar het feitelijk altijd weer op neerkomt. De robinsonade dient dus om het zogeheten allocatievraagstuk te verhelderen en dit vraagstuk kan men in verscheidene deelproblemen uiteen laten vallen. Een uitvoerige robinsonade is bij voorbeeld te vinden in het leerboek Prijstheorie van prof. Hartog, die Robinson de volgende drie soorten beslissingen laat nemen: ‘hij moet werken en vrije tijd tegen elkaar afwegen en met betrekking daartoe een optimum vinden, hij moet kiezen tussen verschillende goederen en hij moet een evenwicht vinden tussen huidige en toekomstige consumptie’.Ga naar eind5. Nu zijn dit op zich zelf heel alledaagse problemen, die Robinson naar alle verwachting op een vanzelfsprekende manier en zonder er lang bij stil te staan, heeft opgelost. De economische wetenschap is er evenwel in geslaagd om voor deze problematiek een formeel analytisch instrumentarium op te bouwen, dat er zelfs voor de eenvoudige situatie van Robinson Crusoe al behoorlijk indrukwekkend uitziet. Het basisrecept luidt als volgt. Teneinde de beslissingen van Robinson te kunnen voorspellen, dienen we te weten wat hij wil bereiken. Er moet met andere woorden een doelstellingsfunctie geformuleerd worden en gebruikelijk is om er van uit te gaan, dat hij streeft naar maximaal nut ofwel maximale bevrediging van zijn behoeften, hetgeen zeker op het eerste gehoor niet onaannemelijk klinkt. Gegeven deze doelstelling bestaat de volgende stap in het aangeven van de voorwaarden, waaronder de optimale toestand zal zijn bereikt. Aannemende dat de wensen van Robinson in beginsel ongelimiteerd zijn (hetgeen overigens nog staat te bezien) en gegeven dat zijn beschikbare middelen beperkt zijn, bestaat de kern van het allocatievraagstuk in het afwegen van alternatieven. Dit afwegingsproces leidt naar een optimale toestand, door in alle richtingen steeds een wat men noemt ‘psychische marginale substitutievoet’ (die de wensen tot uitdrukking brengt) gelijk te maken aan de corresponderende ‘technische marginale transformatievoet’ (die de beschikbare mogelijkheden tot uitdrukking brengt). De eerste twee van de genoemde deelproblemen zijn niet bijzonder ingewikkeld. Robinson moet bij voorbeeld de extra opbrengsten van een uur langer werken afwegen tegen de ‘disutility’, waarmee naar men aanneemt voor hem die arbeid gepaard gaat. De verdeling van de dag zal optimaal zijn, wanneer de opbrengsten van het laatste uur arbeid (bij voorbeeld een zekere hoeveelheid voedsel) precies opwegen tegen het offer aan vrije tijd. De meeste toepassingen van de robinsonade hebben echter betrekking op het meer gecompliceerde derde deelprobleem, waarbij zaken als kapitaalvorming, omwegproduktie en de verklaring van het interestverschijnsel in het geding zijn. Juist omdat het hier om gecompliceerde problemen gaat, zoekt men dan graag zijn toevlucht bij de robinsonade. We zullen heel in het kort twee bekende varianten de revue laten passeren. In tegenstelling tot Defoe laat Von Böhm-Bawerk zijn Robinson volledig verstoken van enig hulpmiddel op het eenzame strand geworpen worden. Om zich te voeden is Robinson dan aangewezen op het verzamelen van wat er aan eetbaars kant en klaar voorhanden is, zoals wilde vruchten. Zou hij over een pijl en boog beschikken, dan kon hij zijn menu verrijken en ook nog in minder tijd de benodigde calorieën bijeengaren. Maar het fabriceren van pijl en boog kost tijd, tijd die onttrokken moet worden aan de voedselproduktie: wat Von Böhm-Bawerk met zijn robinsonade wil betogen is, dat kapitaalvorming mogelijk gemaakt moet worden door ‘ein Ersparen von Produktivkräften’.Ga naar eind6. De meest populaire variant van de robinsonade is eigenlijk een synthese van de robinsonade en de klassiek geworden parabel van Roscher over het vissersvolk ‘ohne Privatgrundeigenthum und Kapital, das nackt in Höhlen wohnt und sich von Seefischen nährt, welche, bei der Ebbe in Uferlachen zurückge- | |
[pagina 10]
| |
blieben, mit blosser Hand gefangen werden’.Ga naar eind7. Nu is er onder dit volk ‘ein kluger Mann’, die honderd dagen lang van de drie vissen, die hij zoals ieder ander per dag vangen en verteren kan, er één uit zijn mond spaart en de aldus opgebouwde voorraad aanwendt om gedurende vijftig dagen te kunnen werken aan het bouwen van een boot en het maken van een net, met behulp waarvan hij voortaan dertig vissen per dag vangen kan. Zijn stamgenoten, aldus Roscher, die niet tot een dergelijke ‘planmässiger Selbstüberwindung fähig sind’, zijn gaarne bereid om voor het gebruik van deze kapitaalgoederen een vergoeding af te staan, die interest wordt genoemd en gerechtvaardigd wordt door de ‘Enthaltsamkeit’ van de eigenaar. Denken we ons Robinson in de plaats van deze ‘kluger Mann’ en zien we af van het bestaan van stamgenoten, dan verkrijgen we de robinsonade waarop zoëven werd gedoeld. De strekking ervan kan worden samengevat met de begrippen tijdsvoorkeur en produktiviteit van kapitaal. Teneinde een net te kunnen produceren, moet Robinson afzien van consumptie; hij moet huidige consumptie uitstellen in ruil voor toekomstige consumptie. Aangezien Robinson aan huidige goederen de voorkeur geeft boven toekomstige, verlangt hij een vergoeding voor dit zogeheten opofferen van tijdsvoorkeur. Deze vergoeding bestaat in de grotere produktiviteit van zijn arbeid bij het inslaan van produktieomwegen. Robinson moet dus huidige consumptie afwegen tegen hogere consumptie in de toekomst en het resultaat zal optimaal zijn, wanneer de kapitaalvorming wordt voortgezet tot de produktiviteitsstijging niet langer opweegt tegen de daarvoor opgeofferde tijdsvoorkeur.
Het ligt voor de hand om eerst enige aandacht te schenken aan de innerlijke logica van het model, alvorens nader in te gaan op conclusies van wijdere strekking, die er mogelijkerwijs op gebaseerd zouden kunnen worden. Men kan zich afvragen of de grenzen van het welvoeglijke niet erg dicht worden genaderd, wanneer een auteur zijn lezers uitnodigt om zich in te denken, hoe iemand weken lang vissen opspaart en er dan ook nog in slaagt om zich daarmee te voeden, niettegenstaande de klimatologische omstandigheden die er gewoonlijk op onbewoonde eilanden heersen. Maar misschien is dat een kwestie van individuele preferenties en in ieder geval kunnen dergelijke schoonheidsfoutjes zonder al te veel moeite verholpen worden. Een bezwaar van meer serieuze aard heeft betrekking op de doelstellingsfunctie en de daaruit afgeleide evenwichtsvoorwaarden. Robinson zou vreemd opkijken, wanneer we hem zouden vertellen welke ingewikkelde calculaties hem door de economische wetenschap allemaal worden toegedicht; het afwegingsproces vindt dan ook grotendeels onbewust plaats, maar daarin is geen principiële hindernis gelegen. Het problematische van de doelstellingsfunctie is, dat daaraan geen inhoud gegeven kan worden onafhankelijk van de concrete beslissingen van het subject: aannemende (!) dat het subject rationele beslissingen neemt, kan uit die beslissingen één en ander worden opgemaakt omtrent zijn doelstellingsfunctie; het omgekeerde geldt echter niet, het is niet mogelijk om na te gaan, of het subject inderdaad rationeel gehandeld heeft, want we kunnen nu eenmaal niet zijn schedel lichten om zijn preferenties te inventariseren. De voornaamste boodschap van de robinsonade is, dat het inslaan van produktieomwegen (met andere woorden kapitaalvorming) vruchten afwerpt, zij het dat Robinson vandaag een offer moet brengen teneinde morgen die vruchten te kunnen plukken. Het is ongetwijfeld juist, dat het inslaan van produktieomwegen vruchten afwerpt, want die vruchten plukken we dagelijks, daarover behoeft geen misverstand te bestaan. Kan hetzelfde worden gezegd van dat ‘offer’? Het maken van een net kost tijd, die dan uiteraard niet meer aan een andere activiteit kan worden besteed. Produktieve | |
[pagina 11]
| |
krachten die ten behoeve van de kapitaalvorming worden ingezet, kunnen ipso facto niet meer voor de voortbrenging van huidige goederen worden aangewend, daaraan valt niet te tornen. Wil men deze onomstotelijke waarheid aanduiden met de uitdrukking ‘opofferen van tijdsvoorkeur’, dan gaat kapitaalvorming inderdaad altijd gepaard met een dergelijk offer. Iets anders is of Robinson dit ‘offer’ ook ervaart als een offer in de gangbare betekenis van het woord, in de zin van zich werkelijk iets te moeten ontzeggen. Laten we dienaangaande Robinson zelf eens raadplegen. Het verrassende is, dat Robinson zijn arbeid in het geheel niet als een schaars artikel schijnt op te vatten. Doordat bepaalde gereedschappen hem ontbreken, is hij soms gedwongen tot een omslachtige en tijdrovende werkwijze. Robinson beschouwt dat echter niet als een ernstige handicap, aangezien hij erover opmerkt: ‘But my time or labour was little worth, and so it was as well employed one way as another’.Ga naar eind8. Wat is de verklaring voor deze kennelijke onverschilligheid ten aanzien van de allocatie van zijn arbeid? In de eerste plaats speelt daarbij een rol, dat Defoe hem in comfortabele natuurlijke omstandigheden heeft doen belanden: een gunstig klimaat, voedsel in overvloed en geen giftige reptielen of verscheurende dieren om hem te belagen. Dat verklaart in ieder geval waarom hij zich die onverschilligheid veroorloven kan, maar er is meer aan de hand. Na verloop van tijd dringt het tot hem door, dat hij de natuurlijke hulpbronnen die hem omringen en de goederen die hij zou kunnen produceren, met andere ogen is gaan bezien. In één van zijn beschouwelijke ogenblikken verzucht hij: ‘I might have raised ship loadings of corn; but I had no use for it;... I had tortoise or turtles enough; but now and then one was as much as I could put to any use. I had timber enough to have built a fleet of ships. I had grapes enough to have made wine, or to have cured into raisins, to have loaded that fleet when they had been built. But all I could make use of was all that was valuable. ... The most covetous griping miser in the world would have been cured of the vice of covetousness, if he had been in my case; for I possessed infinitely more than I knew what to do with.’Ga naar eind9. Het meest spectaculair treedt deze ‘Umwertung’ aan de dag met betrekking tot goud en andere kostbaarheden. Op één van zijn tochten naar het wrak van zijn schip stuit hij op een hoeveelheid geld en beroemd is de passage, waarin hij zijn reactie beschrijft: ‘I smiled to myself at the sight of this money. “O drug!” said I aloud, “what art thou good for? Thou art not worth to me, no, not the taking off of the ground; one of those knives is worth all this heap; I have no manner of use for thee, e'en remain where thou art, and go to the bottom as a creature whose life is not worth saving.” However, upon second thoughts, I took it away... ’.Ga naar eind10. Blijkens de laatste woorden heeft hij er moeite mee om zijn inzicht in daden om te zetten, maar een feit blijft, dat tengevolge van zijn isolement de waarde van geld en goederen een ingrijpende wijziging ondergaat. Bij ontstentenis van sociale betrekkingen verliezen zij namelijk hun ruilwaarde en wat dan nog overblijft, is de gebruikswaarde en wel de gebruikswaarde, die zij voor Robinson persoonlijk bezitten. Ook die subjectieve gebruikswaarde zal trouwens het isolement niet ongewijzigd doorstaan, want er is niemand om jaloers op te zijn en wat is ijdelheid zonder toeschouwers? Uit het voorgaande kan, dachten wij, tweeërlei lering worden getrokken. In de eerste plaats, dat voorzichtigheid geboden is wanneer termen als ‘opofferen van tijdsvoorkeur’ en ‘schaarste’ te voorschijn komen. Voorts, dat de waarde die geld en goederen voor ons hebben, niet los gezien kan worden van onze betrekkingen met andere mensen; met andere woorden, dat het gevaarlijk is om de relatie subject-object te isoleren van de relatie subject-subject. | |
[pagina 12]
| |
De robinsonade en het object van de economieDe ‘Robinson Crusoe-economie’ is nu niet bepaald een verschijnsel dat zich in de werkelijkheid met grote frequentie voordoet. Wat is dan de relevantie van een dergelijke gedachtenconstructie voor de economische theorie? Eucken heeft op deze vraag een antwoord gegeven, dat in grote lijnen vermoedelijk wel als vrij algemeen aanvaard mag worden beschouwd. De robinsonade is volgens hem een ‘Idealtyp’, dat om twee redenen uitermate waardevol moet worden geacht voor ons inzicht in het economisch proces. In de eerste plaats, omdat in de robinsonade ‘der Grundtatbestand des Wirtschaftens’ op indringende wijze aan de dag zou treden, aangezien de relatie subject-object hier zo duidelijk zichtbaar is. In de tweede plaats, omdat de robinsonade inzicht zou geven in de samenhang van het economisch proces in meer gecompliceerde maatschappelijke systemen.Ga naar eind11. Beperken we ons voorshands even tot het eerste argument; het tweede zal in de volgende paragraaf aan de orde komen. Wat bedoelt Eucken met ‘der Grundtatbestand des Wirtschaftens’? Daarmee verwijst hij naar het schaarsteprobleem, dit is de spanning tussen enerzijds de behoeften van de mens en anderzijds de middelen om in die behoeften te voorzien: de behoeften zijn in beginsel onbegrensd, terwijl de middelen slechts beperkt voorhanden zijn. Dit schaarstebegrip vinden we terug in de afbakening van het object van de economie als wetenschap, die tegenwoordig het meest gangbaar is. De klassieke formulering van deze opvatting is afkomstig van Lionel Robbins, die de economische wetenschap omschrijft als ‘the science which studies human behaviour as a relationship between ends and scarce means which have alternative uses’.Ga naar eind12. Die spanning tussen middelen en doeleinden wordt gezien als iets wat zich in eerste instantie afspeelt tussen mens en ding, waardoor de subject-objectrelatie een centrale plaats krijgt toegemeten in de economische theorie. Tegen de achtergrond van een dergelijke objectsdefinitie is het niet verwonderlijk, dat de robinsonade een nuttig en belangrijk denkinstrument wordt genoemd. Tegenover deze zogenaamde ‘schaarstedefinitie’ van de economie staan evenwel andere opvattingen, waarin juist de maatschappelijke betrekkingen, met andere woorden de relatie subject-subject, als wezenlijk voor de economie worden beschouwd. Het is duidelijk, dat het oordeel over de robinsonade dan anders uitvalt. Maar ook binnen het kader van de heersende gedachtengang is er, naar we hierboven konden constateren, reden om de betekenis van de robinsonade enigszins te relativeren, aangezien de relatie subject-object niet onafhankelijk bleek te zijn van de betrekkingen tussen de subjecten onderling (of juist het ontbreken daarvan). Heel wat sceptischer zal, zoals gezegd, het oordeel zijn van diegenen, voor wie de economie werkelijk een sociale wetenschap is. Een bekend criticus van de robinsonade is Karl Marx, die er een typisch produkt van de opkomende burgerlijke maatschappij in ziet, dat noch in de werkelijkheid, noch voor de theorie relevantie bezit. ‘Die Produktion des vereinzelten Einzelnen ausserhalb der Gesellschaft’, aldus Marx, is een rariteit, ‘ein ebensolches Unding als Sprachentwicklung ohne zusammen lebende und zusammen sprechende Individuen’.Ga naar eind13. Voortbrenging en verdeling spelen zich altijd af binnen het kader van bepaalde sociale relaties, die tesamen de maatschappelijke organisatie of, zoals Marx zegt, een bepaalde ‘produktiewijze’ vormen. Die maatschappelijke organisatie is geen statisch gegeven, maar verkeert in een voortdurende ontwikkeling, waarvoor het historisch-materialisme een verklaring wil bieden. De economische theorie, die tot taak heeft om de wetmatigheden op te sporen, waardoor het proces van voortbrenging en verdeling wordt geregeerd, kan daarbij volgens Marx niet abstraheren van de vigerende sociale relaties; van de robinsonade is dan uiteraard weinig heil te verwachten. Desalniettemin | |
[pagina 13]
| |
maakt Marx zelf toch ook een keer gebruik van de robinsonade, zij het op nogal ironische wijze.Ga naar eind14. Ten slotte willen we het standpunt vermelden van de bekende Poolse econoom Oskar Lange, die als het ware een synthese tot stand brengt tussen de twee opvattingen, die in het voorgaande tegenover elkaar werden gesteld. Hij maakt een onderscheid tussen politieke economie enerzijds en praxeologie anderzijds. De politieke economie definieert hij als ‘die Wissenschaft von den gesellschaftlichen Gesetzen’, die gelden voor het proces van produktie en verdeling. Praxeologie kan worden omschreven als de leer van het rationele handelen en houdt zich bezig met de vraag, hoe gegeven zekere middelen en zekere doeleinden, die doeleinden het beste verwezenlijkt kunnen worden. Door zich op het standpunt te stellen van de schaarstedefinitie van Robbins is de gangbare economische theorie, aldus Lange, verengd tot een tak van de praxeologie, tot een loutere ‘logic of choice’. In zijn visie moet de praxeologie worden opgevat als een hulpwetenschap van de politieke economie.Ga naar eind15. | |
De robinsonade als stilering van de economie als geheelVolgens het tweede argument van Eucken, dat trouwens ook met zoveel woorden wordt genoemd door bij voorbeeld Hartog, zou de simpele robinsonade inzicht kunnen verschaffen in de samenhang van het economisch proces in een ontwikkelde volkshuishouding. Hoe moeten we ons dat voorstellen? Zowel Eucken als Hartog haasten zich om te verklaren, dat ze niet de indruk willen wekken als zou een volkshuishouding bestaan uit een verzameling Robinson Crusoe-huishoudinkjes. ‘Integendeel’, om met de woorden van Hartog te spreken, ‘is juist het geheel een Robinson Crusoe, althans wanneer dit teruggebracht wordt tot de meest wezenlijke trekken’.Ga naar eind16. De achterliggende gedachte is blijkbaar, dat de samenhang in een volkshuishouding weliswaar gecompliceerder vormen aanneemt, maar niet wezenlijk verschilt van de samenhang in een Robinson Crusoeeconomie en dat de robinsonade ons daarom op basis van analogie iets kan leren over de volkshuishouding. Analogieën worden in de economische theorie wel vaker te hulp geroepen. Zo wordt in de bekende verdelingstheorie van J.B. Clark (de ‘grensproduktiviteitstheorie’ geheten) het verdelingsprobleem op macroniveau behandeld op basis van analogie met de individuele bedrijfshuishouding: de economie als geheel wordt als het ware voorgesteld als één grote onderneming. Nu heeft de discussie over deze theorie in de afgelopen jaren in ieder geval wel dit duidelijk gemaakt, dat vooral op het punt van deze analogie de theorie van Clark niet geheel onproblematisch is. Hetzelfde kan, dachten wij, worden gezegd met betrekking tot de robinsonade als stilering van de economie als geheel. Laten we als voorbeeld nemen de problematiek van de kapitaalvorming en de verklaring van het interestverschijnsel. Het gebruikelijke betoog komt op het volgende neer. Ook in een ontwikkelde volkshuishouding worden produktieomwegen ingeslagen, hetgeen gepaard gaat met het opofferen van tijdsvoorkeur, zodat een afweging noodzakelijk is van huidige tegen toekomstige consumptie. Dit afwegingsproces verschilt niet wezenlijk van hetgeen de robinsonade te zien geeft, zij het dat zich een complicatie voordoet in zoverre sparen en investeren niet langer noodzakelijkerwijs in één hand verenigd zijn. Deze complicatie geeft in een zogeheten vrije ruilverkeersmaatschappij ofwel markteconomie aanleiding tot het ontstaan van het interestverschijnsel. Het interestmechanisme draagt er zorg voor, dat een optimale verdeling van de middelen plaats vindt over huidige en toekomstige consumptie, zodat er eigenlijk hetzelfde gebeurt als in de robinsonade. Confronteren we dit idyllische beeld met de werkelijkheid, dan moeten we toch wel een aantal manco's constateren: manco's, die sa- | |
[pagina 14]
| |
menhangen met datgene, wat nu juist per definitie in de robinsonade ontbreekt, namelijk sociale relaties. Om te beginnen moeten we vaststellen, dat van een bewuste en gecoördineerde besluitvorming inzake sparen en investeren uit de aard der zaak geen sprake is in een markteconomie. Wat dat aangaat kan de robinsonade eerder model staan voor de centraal geleide economie. Fungeert het marktmechanisme dan niet als coördinatiecentrum? Tot op zekere hoogte wel ja, maar het kan toch niemand ontgaan, dat ‘anarchie van de markt’ vaak een meer adequate aanduiding van de werkelijkheid is. Die anarchie vinden we bij voorbeeld terug in het periodiek oplopende werkeloosheidscijfer en daarmee komen we op een volgend punt. De gangbare Robinson-analyse wil ons doen geloven, dat ten behoeve van de kapitaalvorming hulpbronnen onttrokken moeten worden aan de produktie van huidige goederen. Het is dubieus of die voorstelling van zaken wel van toepassing is op een markteconomie. Sinds Kalecki en Keynes weten we, dat in onze economische orde gewoonlijk niet de besparingen het knelpunt vormen, maar de investeringen. Wanneer om welke reden dan ook de ondernemers beslissen om meer te investeren, dan passen de besparingen zich vanzelf aan via een vergroting van het inkomen. Het heeft er dus veel van weg, dat kapitaalvorming in een markteconomie niet gepaard gaat met afzien van consumptie, maar juist met een grotere consumptie! Een feit blijft natuurlijk wel, dat voor de produktie van kapitaalgoederen hulpbronnen moeten worden gebruikt, die potentieel voor de produktie van consumptiegoederen hadden kunnen worden aangewend; in die zin is er inderdaad sprake van het afzien van consumptie. We moeten ons dan echter meteen ook de vraag stellen, wie er nu werkelijk tijdsvoorkeur opoffert, degene die veel spaart, omdat zijn inkomen hoog is, of degene die niet spaart, omdat zijn inkomen te laag is. Niet ieders stem telt in het afwegingsproces even zwaar en de lasten van de accumulatie kunnen op anderen worden afgewenteld, een mogelijkheid waarover Robinson niet beschikt. De genoemde manco's overziende, lijkt de robinsonade als stilering van de markteconomie toch niet geheel betrouwbaar, aangezien op essentiële punten een onjuist beeld wordt opgeroepen. | |
Robinson & Vrijdag, of de gemiste kans van de robinsonadeHet allocatievraagstuk vertoont een aantal elementaire aspecten, die zich net zo goed voordoen in een eenmanseconomie als in een ontwikkelde volkshuishouding; in zoverre kan de robinsonade de economische theorie inderdaad van nut zijn. Anderzijds moet tevens worden vastgesteld, dat de robinsonade nauwelijks model kan staan voor het economisch proces in een volkshuishouding, omdat de dimensie van de sociale relaties erin ontbreekt. Nu wil het geval, dat de wederwaardigheden van Robinson Crusoe juist een geschikt aanknopingspunt bieden, om sociale relaties in de analyse te betrekken en de betekenis van de maatschappelijke organisaties te illustreren. Dat aanknopingspunt is gelegen in de komst van Vrijdag en de mogelijkheid is zo voor de hand liggend, dat we zouden kunnen spreken van de gemiste kans van de robinsonade. Tot besluit willen we daarom laten zien, hoe van deze mogelijkheid gebruik zou kunnen worden gemaakt, waarbij we vooral de verklaring van de bezitsinkomens (waartoe de interest immers behoort) op het oog hebben. Laten we eens aannemen, dat Robinson Crusoe al een tijdje op zijn eenzame eiland verblijft en dat hij er inmiddels in geslaagd is een visnet te produceren. Volgens de gangbare terminologie is hij dan dus kapitaalbezitter geworden. Maar als hij uit zijn bezit inkomen wil genieten, dan zal hij toch zelf aan het werk moeten gaan, want dat net gaat er niet alleen op uit om vis te vangen. Wil hij louter uit het bezit van zijn net een inkomen verwerven, dan zal hij | |
[pagina 15]
| |
een ander zover moeten zien te krijgen, dat die met het net gaat vissen en vervolgens geheel of gedeeltelijk de vangst aan Robinson afstaat. De komst van Vrijdag opent wat dat aangaat nieuwe perspectieven. Om zijn doel te bereiken kan Robinson zijn relatie met Vrijdag op verschillende manieren organiseren. Om te beginnen zou hij Vrijdag met fysiek geweld kunnen dwingen om te gaan vissen en zich vervolgens de vangst toeëigenen. Dan zou een situatie ontstaan, die we kunnen vergelijken met een slavenmaatschappij. Robinson zou het echter ook wat beschaafder kunnen aanpakken. Hij zou zich kunnen baseren op de burgerlijke rechten en vrijheden, waaronder uiteraard begrepen het recht van particuliere eigendom. Hij kan nu aan Vrijdag de keus laten: of Vrijdag gaat met blote handen vis vangen om zijn maag te vullen, of hij mag het net van Robinson gebruiken, maar dan moet hij de vangst afstaan en ontvangt als tegenprestatie genoeg om in zijn onderhoud te voorzien. Deze situatie kunnen we vergelijken met een stelsel van loonarbeid. De beide situaties hebben gemeenschappelijk, dat Robinson erin slaagt om uit het bezit van produktiemiddelen een inkomen te verwerven. Voorwaarde daartoe is, dat Vrijdag het werk doet en we hebben gezien, dat dit op verschillende manieren georganiseerd kan worden. Er is evenwel nog een derde mogelijkheid. Robinson en Vrijdag zouden het net ook als gemeenschappelijk eigendom kunnen beschouwen en in onderling overleg het werk en de verdeling van de vangst regelen. Deze laatste situatie kunnen we vergelijken met de socialistische produktiewijze. Onder die omstandigheden is er geen privé inkomen uit privé-bezit van produktiemiddelen. Wat is nu de moraal van dit verhaal? De tijdsvoorkeur die voor het maken van een net moet worden opgeofferd alsmede de produktiviteitsstijging die met het net bereikt kan worden, zijn in alle drie de gevallen gelijk. De sociale relaties veroorzaken echter verschillen, waar de economische theorie niet omheen kan. Alleen in de eerste twee gevallen hebben we te maken met inkomen uit bezit en dan nog alleen in het tweede geval met iets wat lijkt op winst en interest. Maar hebben tijdsvoorkeur en kapitaalproduktiviteit dan helemaal niets van doen met Robinson's inkomen in dat tweede geval? Bij de beantwoording van die vraag speelt een rol, of Vrijdag een reële kans heeft om zelf een net te maken. Zo ja, dan kan hij op voet van gelijkheid met Robinson een transactie aangaan, waarbij hij inderdaad tijdsvoorkeur en extra opbrengsten tegen elkaar zal afwegen. Misschien, zo zou men kunnen redeneren, ziet hij wel dermate op tegen een tijdelijke vermindering van zijn rantsoen, dat hij graag een stukje produktiviteitsstijging afstaat om nu onmiddellijk met het net van Robinson aan de slag te kunnen gaan. Om met de terminologie van Roscher te spreken: Robinson is dan de ‘kluger Mann’ en Vrijdag degene die een dergelijke ‘planmässiger Selbstüberwindung’ niet opbrengen kan. Daar tegenover is echter ook een heel ander geval denkbaar, waarin Robinson de benodigde produktiemiddelen heeft weten te redden uit het scheepswrak en Vrijdag geen reële kans heeft, noch om zich dergelijke middelen te verschaffen, noch om op andere wijze voldoende calorieën op te doen, zodat hij gedwongen is Robinson zijn diensten aan te bieden. In dat geval heeft Robinsons inkomen veel te maken met een afhankelijkheidsrelatie en weinig met tijdsvoorkeur. De lezer oordele zelf, welke casus hem het meest relevant voorkomt. |
|