De Gids. Jaargang 141(1978)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] Erika Dedinszky Twee gedichten dagenboek je doet wat aan de flat, prutst met een vergrootglas schuift een beeldje verder, nog verder, en dan gooi je het weg je opent en sluit deuren, ramen, boeken, een la spijkert een prent vast, daarna nog één en mijmert je verft de muur geel, bruin, later groen ruilt de vleugel tegen een keukentafel en tafelt onder een dwergkap met reuzenfranjes lees je papier vol grove poriën en dut in je neus glimt je weekt postzegels af en droogt ze op een theedoek je hoedt je krullende liefjes tegen te bruuske tocht en tilt een vlies op je draait aan knoppen, stelt avondbeelden scherper blaast over een plaat, plukt van de naald een pluisje en danst wat je leest sprookjes voor van gisteren en eergisteren tussen koffie en bier douche je dof fluitend en drupt na haar maak je ook nog even open aan één of twee happen heb je genoeg [pagina 4] [p. 4] torenhotel 1. ROND TORENHOTEL van een nieuw babylon in je slagschaduw heb ik het koud als een niet bestaand ding ik weet, ooit verscheen hier een engel op het dakterras boog, klom over het hekje, wiekte en viel vaak proef ik nog bloed in de vleessoep ook als offer bleek dit fiasco zinloos want de smalle koningsruiten die elk naar een andere tijd gekeerd en steeds hoger rondschitteren weerkaatsen nóg een verbrokkeld blond lijf en handen van groen velours de zon die straks geheel in het verband zat is gelukkig beter en mag er even uit een regenplas bladvissen je reist langer met een staande schemerlamp houdt de dag die op vuurvaste voeten door de brandgangen sluipt want boven de stad trilt nog het web van elektrische herinneringen al wat hier voorviel gonst, wekt koorts, duizelt rondjes de lift links van je loopoor stijgt tot het dak van je toekomst de lift rechts van je miltvuur daalt tot de vloer van je verleden niets wijkt wezenlijk niets geschiedt echt niets vult de vliegende brieven [pagina 5] [p. 5] 2. plakkoek zeurt tussen mijn strakke tanden big boss sluit zich voor de minste verbroedering één vraag en hij vliegt op van de ochtendtafel maar alleen op zijn kamer laat hij zijn tentakels hangen een klok kijkt hij kijkt in de roos van een straathond zijn nasleep, zijn lange daden rinkelen hannelore met penis beroert de franse totem en spuit dringend, vergeeflijk blusschuim in de auto stinkt mannentaal en zwaaien de vrienden-buizerds met hun lepe handjes (het roerend eens over de omgekeerde vrouwen en natuurlijk ook over de godinnen van huis en haard) ze staan pal achter vragen van eenvoudig rood-wit-blauw spitsen hun primeuroor richten hun glazen blik op een fantáaastische bijzaak spelen verhoortje op het feest van de reigers die overigens best willen toegeven dat hun rietveld niet al te rijk is aan kwaakvolk; maar, so what, er is nog ander voer ze doen het pissen voor aan debiele oosterlingen die nu eindelijk snappen waarom hun broek toch steeds zo nat werd trippen aan diensterslaarsjes aan mensen en boeken voorbij met hooguit een - hier kost 't niks, man! - ikoon of staartklok in hun achterzak en laten de versmade stad wind, de gastheer stront: een film met soldaatjes van gelogen lood na 3. in de met scherpgepunte palmen bewapende eetzaal dekken pinguins humeurig voor de denkende hoeren en de duidelijke zelfmoordenaars daar speelt ook het romavolk, zaagt uit wraak om vergeten filmbeloften over een hongeroedeem-arm, blauw-besnaarde ochtendroeden en mijn ruggegraat [pagina 6] [p. 6] de hete slangen van weleer ritselen elders psalmodiëren na afloop nóg angstiger en de seringen, goedaardige zweren, die in een tropische meimaand wit, lila en blauwpaars openbarstten en de stad bevloeiden met hun liefdesgeur tot in de opera waar gluck ons in zijn fijne netten ving ompruiken nu de vrome schedel van een joodse mom krullen uit de mond van de automatische feestredenaar zijn voor dollars te huur gelijk luxe auto's en luxe vrouwen en ze klokken ook in piepkleine flacons als stoute geesten gebotteld (voor orpheus die mét euridice ook zijn lier achter moest laten) en hij die 's nachts vanaf de bastille over de brede stad uitkeek en (als één der zeer weinigen) er íets van scheen te begrijpen flitst nu toch maar weer dankbare rhesusaapjes slaat zich dapper door levensgevaarlijke rekwisieten valt minzaam onder-onderkoningen lastig en blubt dan weg in zijn overal klaardampende lavendelbad (nauwelijks slikte de waterval van de bisschop zijn glimsnoeren in en sloten de rivierkolkjes even hun draaimond omdat hij over de brug liep en alles een andere naam gaf of hij sloeg zijn enorme stalen vleugels uit en verdween zonder groet) 4. nog straalt koorts uit de pels van de najaarswereld maar dra zijn we voorgoed de klok rond en stokt alles dan legt de wijze winter ook dit gebouw de witte rouw op nog draagt de bediende mijn ondraaglijke koffers sinds jaar en dag stom en zonder een bepaalde leefhouding alleen bij elk weerzien iets krommer van ons aller tijd die hier zeer tijdelijk thuis en met nog minder in het vooruitzicht in ons wee lichaam woelend tot de stenen spreken: ROND TORENHOTEL van altijd weer babylon in je slagschaduw heb ik het koud als een niet bestaand ding Vorige Volgende