De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 682]
| |
Maarten 't Hart
| |
Principes van communicatieEen belangrijk principe bij communicatie is het principe van de energie-efficiëntie. Dit principe is niet universeel geldig (welk principe wel in de biologie?) maar toch heel vaak toepasbaar. Haldane heeft al opgemerkt dat het antwoord van een ontvanger op een signaal vaak veel meer energie vereist dan het voortbrengen van | |
[pagina 683]
| |
het signaal zelf. Dit geldt bij voorbeeld wel heel duidelijk voor spraak en vogelzang. Praten vereist opmerkelijk weinig energie. Men wordt (soms is dat maar wat jammer voor de luisteraar) hoegenaamd niet moe van praten tenzij men harde popmuziek moet overschreeuwen. Praten heeft bovendien het voordeel dat het geen enkele andere handeling onmogelijk maakt. Men kan praten en allerhand werk verrichten, fietsen, autorijden, lopen, wat niet al. Slechts praten en musiceren verdragen elkaar slecht, althans bij de meesten. Het is heel moeilijk om iets te zeggen als men piano speelt. Waarom dat zo is, is niet goed bekend. Of de niet-verbale vormen van communicatie zo energie-efficiënt zijn als de taal dient te worden betwijfeld. Voor het uitvoeren van handelingen is in ieder geval vrij veel energie vereist evenals voor het afscheiden van geurstoffen. Toch is Haldane's principe vrij algemeen geldig en het heeft tevens betekenis in die zin dat er in de loop van de evolutie altijd sprake is van de ontwikkeling van een communicatie-systeem dat steeds minder energie vereist. | |
Neiging tot discrete signalenVolgens Sebeok zijn communicatieve signalen onder te verdelen in digitale en analoge signalen. Daarbij zijn digitale (discrete) signalen vaak van voordeel boven analoge signalen. Het is immers, gegeven de wijze waarop onze zintuigen werken, veel gemakkelijker een discreet dan een continu signaal waar te nemen. Of een lichtsignaal wel of niet wordt gegeven is met één oogopslag te zien, of het lichtsignaal zwakker of sterker wordt is daarentegen veel moeilijker waar te nemen. Hetzelfde geldt voor alle andere signalen: of men wel of geen geluid hoort, wel of niet betast wordt kan men ogenblikkelijk vaststellen maar het is vaak moeilijk verschillen in geluidsintensiteit en toonhoogte of verschillen in druk op de huid vast te stellen. Toch zijn lang niet alle signalen discreet van karakter. Onze spraak mag dan discreet zijn (men zegt iets of men zegt niet iets) maar veel van onze niet-verbale signalen zijn analoog van karakter. De glimlach bij voorbeeld is weliswaar een signaal dat wel of niet te zien kan zijn maar die, als hij er eenmaal is, zo kan variëren, zozeer geleidelijk kan verschijnen en verdwijnen dat het onmogelijk een discreet signaal genoemd kan worden. Alleen de glimlach van Jimmy Carter is een discreet signaal. In de loop van de evolutie veranderen analoge signalen vaak langzaam in discrete signalen. Bij zeer veel diersoorten spelen allerlei kleursignalen, gebaren, lichaamsuitdrukkingen en dergelijke een belangrijke rol bij de balts. Al die signalen zijn stereotiep en gefixeerd. Een wenkkrab wuift altijd op dezelfde wat trage wijze en de tijdsduur van één wenk alsmede begin en eind van een wenk zijn niet alleen precies vast te stellen maar ook altijd hetzelfde. Zo kan men uit de tijdsduur van een lichtsignaal van een vuurvlieg opmaken tot welke soort hij behoort want elke soort heeft zijn eigen, stereotiepe lichtflits waaraan mannetjes en vrouwtjes elkaar herkennen. Zo voeren wilde mannetjeseenden met de snavel een stereotiepe poetsbeweging uit langs de vleugel waarbij ook de kleuren op de vleugel goed te zien zijn. Deze poetsbeweging is in werkelijkheid geen poetsbeweging maar een baltshandeling die waarschijnlijk in de loop van de evolutie uit een normale poetshandeling is ontstaan. Hiervan zijn veel voorbeelden te geven en het proces volgens welk uit gewone handelingen signaalhandelingen ontstaan, is door Julian Huxley ritualisatie genoemd. Een kenmerk van ritualisatie is vaak ook dat de signalen discreter worden. Het echte poetsen van de wilde eend is lang niet zulk stereotiep gedrag als het schijnpoetsen tijdens de balts. Dat signalen duidelijker en intenser kunnen worden, en mede daardoor vaak discreter, hangt samen met de overal in het dierenrijk aanwezige neiging van diersoorten om te reageren op supra-normale stimuli. Het verschijnsel is voor het eerst ontdekt bij de grauwe gans. | |
[pagina 684]
| |
Dit dier zal, broedend op een aantal eieren, als het geconfronteerd wordt met de situatie ‘ei uit nest gerold’ dit ei weer terugrollen in het nest met behulp van de snavel. Indien echter zowel een ganze-ei als een veel groter ei worden aangeboden, zal de gans het grotere ei terugrollen. Deze neiging om op grootte, sterker contrast, intensievere kleur, harder geluid, helderder licht te reageren maakt dat diersoorten onophoudelijk een evolutie doormaken in de richting van opvallender signalen. Daar discrete signalen altijd eerder gezien of gehoord of bemerkt worden dan analoge signalen is er ook een evolutie in de richting van steeds discretere signalen. Wat overigens de functie kan zijn van de zoveel sterkere reactie op supranormale stimuli is niet echt duidelijk (soms is het zelfs nadelig: de grauwe gans ondervindt alleen maar hinder van het te grote ei als het eenmaal in zijn nest ligt) maar het is onmiskenbaar een richting aangevend principe in de evolutie van het gedrag. Eén van de gevolgen ervan is dat we in de balts vaak vaste motorpatronen kunnen waarnemen, sterk stereotiepe handelingen die plotseling verschijnen, heel duidelijk zijn en ook plotseling weer verdwijnen. Toch blijven er veel analoge signalen over. Dit hangt samen met het feit dat sommige signalen eenvoudigweg niet discreet kunnen worden: chemische signalen mogen dan discreet zijn in die zin dat ze wel of niet kunnen worden afgescheiden maar als ze eenmaal afgescheiden zijn, zijn ze onderhevig aan allerlei veranderingen die meestal het gevolg zijn van concentratievermindering van de chemische stof. Daar chemische signalen (geuren bij voorbeeld) het grote voordeel hebben dat ze kunnen worden afgescheiden zonder dat een ander organisme ter plaatse hoeft te zijn om het waar te nemen (want waar geur blijft hangen kan ze ook later worden waargenomen) zou de daaruit voortvloeiende specifieke waarde van een chemische signaal teniet gedaan worden als het maar in één concentratie als een discreet signaal werkzaam zou zijn. Geur heeft, met geluid, gemeen dat het ook in het donker als signaal kan dienen. Zo is geur aan tijd noch licht gebonden en als gevolg daarvan is er veel meer chemische communicatie dan men op grond van het niet-discrete karakter van deze vorm van signaal-overdracht zou verwachten. | |
Principe van de antitheseEen veel minder belangrijk principe dan het vorige is het door Darwin in The Expressions of the Emotions in Man and Animal voor het eerst geformuleerde principe van de antithese. Dit principe houdt het volgende in: als de motivatie van gedrag omslaat in zijn tegendeel, verhouden ook de bijbehorende signalen zich antithetisch ten opzichte van elkaar. Het principe gaat vooral op bij veel agressieve handelingen. Een heel duidelijk maar ook heel voor de hand liggend voorbeeld is wel: neiging tot aanvallen gaat gepaard met naar de tegenstander toegaan, neiging tot vluchten met van de tegenstander weggaan. Een aardig voorbeeld is ook te vinden bij meeuwen: als ze agressief zijn, zullen ze elkaar aankijken met naar elkaar toegestrekte koppen, als ze een ‘appeasement’ signaal willen geven zullen ze de koppen afwenden en bovendien wat laten hangen. Zo trekt een agressieve hond zijn lip op (de tanden worden zichtbaar); een niet agressieve hond laat zijn bovenlip los over de tanden hangen. Dominante rhesusapen heffen hun staart en kop en laten hun testikels zien door ze te laten zakken; submissieve rhesus-apen buigen hun kop, laten hun staart hangen en brengen de testikels juist omhoog. Maar bij veel baltsgedrag geldt dit principe helemaal niet. | |
Principe van de signaal-economieDit principe moet niet verward worden met het zuinigheidsprincipe van Haldane. Het gaat er nu niet om dat het voortbrengen van signalen | |
[pagina 685]
| |
weinig energie vereist maar dat er maar weinig signalen gebruikt worden bij communicatie. Monynihan heeft berekend dat er gewoonlijk 40 of minder tot veel minder signalen gebruikt worden bij de communicatie; bij de rhesus-aap (Macaca mulatta) kwam hij slechts tot 37 verschillende signalen en bij allerlei andere soorten tot veel minder. Hij suggereert dat de hersens van de meeste dieren niet meer signalen efficiënt kunnen verwerken bij de vaak snel op elkaar volgende sociale interacties. Toch acht ik het niet onwaarschijnlijk dat er veel meer signalen zijn dan Monynihan meent maar dat het beperkte aantal veeleer op nog gebrekkige waarnemingstechnieken wijst. Al Monynihans voorbeelden vallen in de categorie van de vaste motorpatronen; die vaste motorpatronen zijn inderdaad altijd goed waarneembaar maar zeker bij apen zijn er veel, niet goed definieerbare, snelle bewegingen, houdingen, gelaatsuitdrukkingen waarvan niet onwaarschijnlijk is dat ze ook een communicatieve functie hebben. Wel zeker is dat de meest complexe signalen bij dieren het minst vaak voorkomen, zoals Marler heeft opgemerkt. Hij geeft als voorbeelden het op de borst slaan bij gorilla's en het met stokken drummen en schreeuwen bij chimpansees. Marler merkt op dat er mogelijk een analogie is met de wet van Zipf uit de linguistiek: hoe langer een woord is, des te minder vaak wordt het gebruikt. Volgens Wilson zijn er ook meer in het algemeen overeenkomsten tussen het beperkte aantal signalen dat dieren tot hun beschikking hebben en de schijnbaar onbeperkte voorraad signalen die mensen tot hun beschikking staan. Van onze niet-verbale signalen (gebaren, vormen van lachen et cetera) zijn in totaal ook niet meer dan 150 tot 200 verschillende vormen te onderscheiden en de geluidsstructuur van de taal is gebaseerd op 20 tot 60 fonemen (bij de ene taal zijn het er meer dan de andere). | |
SyntaxisDe taal mag dan gebaseerd zijn op 20 tot 60 fonemen; door combinatie van die fonemen is het mogelijk een schier onbeperkt aantal informaties over te dragen. Woordvoeging is mogelijk; is het bij dieren ook mogelijk dat zij hun beperkte voorraad signalen in een soort van zinsbouw tot nieuwe informatie kunnen combineren? Nee, echte syntaxis is misschien nog nooit gedemonstreerd bij dieren, wellicht alleen maar omdat het zo bijzonder moeilijk is objectief aan te tonen dat er sprake is van variatie in informatie-overdracht door variatie in rangschikking van de signalen. Bremond heeft bij roodborstjes in ieder geval gevonden dat er variatie optreedt in de volgorde van de geluidsuitingen tijdens de zang en hij heeft aannemelijk gemaakt dat die variatie ook communicatieve waarde heeft. Bovendien is een roodborstje in staat gedeelten uit de zang van een indringer in zijn territorium in zijn eigen zang te incorporeren (geen twee roodborstjes zingen op precies dezelfde manier) en dat blijkt een zeer duidelijk signaal te zijn voor de indringer om te verdwijnen. Hazlitt en Bossart hebben bij kreeftjes en Altmann heeft bij rhesus-aapjes onderzocht of er sprake is van syntaxis bij de communicatieve signalen van deze dieren. Zij hebben die syntaxis niet kunnen aantonen. Ook hier acht ik het waarschijnlijk dat eerder de weliswaar geavanceerde maar toch wiskundig nog niet goed genoeg uitgewerkte onderzoekstechniek heeft gefaald dan dat we nu werkelijk moeten concluderen dat er geen syntaxis is in de zo rijke gebarentaal en taal van de gelaatsuitdrukkingen van de rhesus-aap en in de diversiteit van handelingen van de kreeftjes. Het is maar de vraag of Hazlitt en Bossart en Altmann in menselijke spraak syntaxis zouden kunnen aantonen met behulp van hun onderzoekstechniek. Eén van de moeilijkheden die zich bij dit onderzoek voordoen is dat de onderzoeker maar moet afwachten of een bepaalde signaalvolg- | |
[pagina 686]
| |
orde ooit zal optreden. Het ligt niet in zijn macht zelf de signaalvolgorde te voorschijn te roepen, tot voor kort tenminste. De laatste jaren is het mogelijk om door middel van het inplanten van elektrodes in de hersenen bepaalde signaalvolgordes te induceren en de reactie van anderen daarop te registreren. Bij rhesus-apen is inderdaad gebleken dat de signaalvolgorde op zich een betekenis heeft. Signaal A en signaal B in de volgorde AB betekenen iets anders dan BA. Maar we kunnen dan nog niet van syntaxis spreken. Het huidige onderzoek is nog niet ver genoeg gevorderd om hier een uitspraak over te doen. Wel is bij de chimpansees die de Amerikaanse doofstommentaal hebben geleerd, gebleken dat zij zelf eenvoudige zinsstructuren kunnen maken. Bij deze dieren is in ieder geval sprake van syntaxis, echter uitsluitend bij een niet natuurlijke doch aangeleerde vorm van communicatie. | |
Evolutie van communicatieHoe kan communicatie in de loop van de evolutie ontstaan? Bij communicatie is het niet alleen noodzakelijk dat het signaal verandert in de loop van de evolutie maar ook de respons daarop. Neem de poetsbehandeling van de wilde eend die een signaal is in het baltsgedrag. Een dergelijke vorm van schijnpoetsen dat een signaal wordt kan zich toch alleen maar ontwikkelen als in elk stadium van de evolutie het vrouwtje op het signaal reageert terwijl het signaal voortdurend verandert. Zoiets valt nog wel te begrijpen als men aanneemt dat hier bij het vrouwtje steeds sprake is van reactie op een supra-normale stimulus waardoor die stimulus (schijnpoetsen) steeds verandert in de richting van nog opvallender, nog stereotieper. Maar als bij voorbeeld door een mutatie een signaal ontstaat, plotseling, hoe moet men dan begrijpen dat daarop adequaat wordt gereageerd door een partner? Bij die partner moet zich dan ook een mutatie hebben voorgedaan waardoor plotseling het vermogen aanwezig is te reageren op het nieuw ontstane signaal. Bevredigende verklaringen voor zulke vormen van parallel lopende evoluties van op elkaar aangepaste reacties en responsen, heb ik in de literatuur nauwelijks kunnen vinden. Vooralsnog moeten we genoegen nemen met de hypothese dat in de meeste gevallen de respons niet verandert terwijl het signaal steeds verder evolueert. Een aardig voorbeeld daarvan leveren de dansvliegen. In 1875 ontdekte baron Oster-Sacken dat de mannetjes van de soorten Hilara granditarsus en Hilara sartor ballonnetjes spinnen waarmee ze gaan dansen, welk dansen vrouwtjes aanlokt. Zodra vrouwtjes naderbij komen krijgen zij het ballonnetje aangeboden en dan mogen de mannetjes met de vrouwtjes paren. De baron was hoogst verbaasd over deze wel zeer curieuze vorm van communicatie. Het blijkt echter een eindstadium te zijn in de evolutie van het baltsgedrag van deze dansvliegen. Bij andere soorten dansen de mannetjes en lokken daarmee vrouwtjes, die, als zij paren met een mannetje, hem tegelijkertijd opeten. Een volgend stadium is: een dansend mannetje vangt een vliegje, biedt dat een vrouwtje aan en terwijl zij het vliegje opeet, kan hij paren zonder gevaar voor eigen leven. Bij andere soorten wordt het vliegje eerst ingesponnen en het uiteindelijke laatste stadium is dat zelfs niet eens meer een vliegje gevangen wordt maar alleen het spinsel tot ballonnetje wordt verwerkt. Bij de mannetjes heeft zich in dit geval duidelijk een hele evolutie voorgedaan waarbij de premie: in leven blijven en daardoor meer nakomelingen kunnen verwekken, terwijl de respons van de vrouwtjes nauwelijks veranderd is. Maar toch zal het vrouwtje van een soort waarbij het gebruik is het mannetje op te eten niet reageren op een mannetje van een andere soort die met een ballonnetje danst. Er moet ook bij die vrouwtjes evolutie van gedrag, in dit geval eigenlijk meer van het discriminerend vermogen van zintuigen, sprake zijn geweest. Hoe je je een dergelijke evolutie moet voorstellen is mij vooralsnog niet duidelijk. Het- | |
[pagina 687]
| |
zelfde geldt, maar dan nog in veel sterkere male, voor al die gevallen waarin heel gespecialiseerde signalen en heel gespecialiseerde responsen prachtig aan elkaar zijn aangepast. | |
Taal als communicatie-middelTwee vormen van communicatie zijn duidelijk het meest efficiënt: chemische en auditieve communicatie. Beide vormen zijn niet gebonden aan daglicht en aan de nabijheid van twee of meer dieren van dezelfde soort. Geluid kan een grote afstand afleggen, geur ook. Chemische communicatie heeft bovendien het voordeel dat het niet aan tijd gebonden is. Zelfs bij mensen kon chemische communicatie wel eens veel belangrijker zijn dan men algemeen aanneemt. Niet alleen geuren, maar vooral ook pheromonen, uitgescheiden onder andere in zweet en urine, hebben hoogstwaarschijnlijk een belangrijke functie bij het menselijk baltsgedrag en bij de regulatie van de menstruatiecyclus. Maar het onderzoek daarvan verkeert nog in een beginstadium. Toch gaat echte communicatie van mensen via taal. Niettemin is taal een heel vreemd communicatiemiddel. Taal dient immers maar heel zelden als communicatiemiddel. De meeste taal die men dagelijks hoort dient helemaal nergens toe. Men brengt taal voort om het geluid zelf, lijkt het wel, in winkels, werkplaatsen en waar al niet. Met geheel en al betekenisloze uittingen over het weer, de politiek, elkaars uiterlijk, ja, God mag weten wat voor onzin nog meer, vervelen mensen elkaar de godganse dag. Het is misschien ook wel begrijpelijk waarom zoveel van dat soort taal te horen is. Langdurig zwijgen is bedreigend; nietzeggende leuterpraat in ieder geval niet. Het zou aardig zijn eens de hypothese te onderzoeken dat taal niet is geevolueerd terwille van de communicatieve waarde (dat zou dan slechts een bijprodukt van de evolutie zijn) maar terwille van het geruststellende effect dat taaluitingen hebben. Taal als een equivalent van het poetsgedrag van ratten, het vlooigedrag van apen. Gedrag waarmee partners tot rust gebracht kunnen worden. Ik ben mij ervan bewust dat dit een zeer speculatieve veronderstelling is. Maar men moet toch een verklaring bedenken voor het feit dat taal maar zelden werkelijk communicatieve waarde heeft. Als de taal zich heeft ontwikkeld zoals nu tussen moeder en kind zich de taal ontwikkelt (daarbij is het uiten van babbelachtige geluiden die geen informatie overbrengen maar slechts de functie hebben dat ze het kind op zijn gemak stellen en aanmoedigen tot het voortbrengen van soortgelijke geluiden, belangrijk), is wellicht beter te begrijpen dat zoiets gecompliceerds als taal zich kon ontwikkelen. In ieder geval zijn zo buitengewoon veel verbale uitingen ontdaan van enige communicatieve waarde, dat het soms haast niet mogelijk is te geloven dat taal een communicatiemiddel is. |
|