| |
| |
| |
Leendert Witvliet
Acht gedichten
Hvolris' opgravingen
elkaar een glazen landschap,
in het museum van stof en as.
Beneden een onhoorbaar stadje,
boven de trillende struiken.
In Klejtrup sö ligt de wereld in het water,
samen wagen en paard in slaap gezonken.
van het vochtig verlangen naar
het dichtst omrande en veiligste meer.
Een steen in de opgravingen van Hvolris,
Mieren kozen een ander pad.
De invalide gids met zwarte hand,
dansend langs de heuvels,
zegt ‘slim’, slimme mieren.
De droogte, verdorrend gras,
allen met geluidloos huilen.
| |
| |
Voor een houten hotel in Snekkersten,
een rood-wit planken plaatsje aan de Sont,
op het terras grote blonde dokters uit Zweden.
Achteraf de jongen en het meisje, pas getrouwd.
Maar pas gestorven, een ander.
De zon ging achterom onder
en streek nog juist lange strepen over het water.
De jongen en het meisje gingen ver in zee,
zij met een proestende jonge god,
maar beiden met eigen heimwee.
Hoger, bij Helsingör zonder overkant,
omsloot het bos hopen zeewier met duisternis.
De boot voer af en aan, dag en nacht.
In de nacht daalde zoete warmte
en het sterven leek niet zo vreselijk,
een wit gezicht. En ze schreef twee brieven.
Morgen gaan we terug naar Himmelsberg.
Als warme broden liggen we in Snekkersten.
| |
| |
Niets mooier dan een houten hek,
achter een boerderij, naast een droge sloot,
waar iedereen omheen gaat.
Hard in elkaar gespijkerd
dwarslatten zonder dreiging
zichtbare splinters, nors,
maar helemaal zonder dapperheid.
Op een winderige dag in november
verwaaiend blad, mist om de hoeve,
's Nachts rustig in zijn scharnieren
storm en liefde die erbij past.
Foto uit 1907
en de theetafel en een glimp kamer
en een hoog raam waarvoor varens
voor altijd voorover buigen,
met hun drieën in de namiddag.
Buiten vielen vrouwen nog van de fiets,
en met veel stoom schoven schepen
twee vrouwen, grijs en blond,
de één licht als vloei, nooit ouder,
en de dandy met witte schoenen.
| |
| |
Brief uit een hard land
Dit land slaat herhaaldelijk een wasbeurt over,
het wordt harder en harder
de schors van aanslag en neerslag
de steden van papieren, verpakt in moties
emotieloos aankruisend met weerbare koelheid.
Er lijkt koningswater gegoten
over het zachte van nachten
waarin vlinders ontpopten,
al werden ze maar een dag.
Reclame, vergadering, stencil,
sensatie om de schreeuw om inflatie
En ook de mijmering is als rose dameslectuur
dan een krant van een dag.
En het heimwee is op de film te zien,
het geheim van het verkoopsucces zet
mat en mateloos onleesbaar verbeterd.
De spiegel weerkaatst je gezicht,
ik ben moe, je kamt en vraagt
of ik zal schrijven daarginds.
al weten we nooit genoeg voor een brief,
die terugkaatsend maar bij je moet zijn.
Voor F.
een schemerlamp op de tafel
vader en moeder en vrienden kaartten
muggen dansten om de lamp
de lucht rook naar grolsch.
| |
| |
Al die oude gedichten
in een schimmig en gestoken landschap
van nevel, mist en nutteloze regen,
de landerige herhaling van het nakijken.
Hoe door het opgeschoven raam
de lucht van de zomer binnendreef,
vergankelijk als geluiden
van de gespleten vage man bij de molen,
die lucht aan flarden draaide.
hoe we liggen en niet liggen
in droomloos geworden ruimte.
Fossiel
Alleen heiligheid om zich
niets meer over van omgaan
zonder ongeduld en vele zorgen.
|
|