De Gids. Jaargang 140(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 650] [p. 650] Toon Tellegen Zes gedichten Op de zacht glooiende helling van een kale ronde Engelse heuvel, omringd door zwaluwen, frisse voorjaarswolken, een stratosfeer vol geheimen, en een grijze God leunend op een reusachtige eik, keek ik even naar binnen, oh de vlieg was gestikt in de stroop, de mol was gesmoord in de vette jus, en de kamer was verlaten. Waar was hij? Klimop groeide weelderig onder het rieten dak, kippen kakelden en de koe werd door onzichtbare handen vast vooruit gemolken. De waterput was tot de rand toe gevuld, de mestvaalt lag er gaaf en gonzend bij en in de heggen geurde de kamperfoelie. Het grint zag er vers uit, de luiken hadden iets onverwachts, zo rood, zo grof, en witgekalkt waren de blindste aller muren. Tegen de schoorsteen zag ik dezelfde suave God leunen, in het wit nu, en wuivend naar iets dat mij ontging. Was ik maar op reis. 1976 [pagina 651] [p. 651] Het idool steelt de show In het stadion buigen honderdduizend filosofen deemoedig hun filosofische hoofden. - Ik ben niet wie ik ben! roept de heiland in zijn hemd. Een licht gaat hen op. In de salon tussen de transparante elite schrijft de huisknecht op een bord: - Ik ben even weg. Sidderingen. In de puinhopen na de brand zoekt de geleerde iets persoonlijks, hij weet niet wat, tot de nablusser hem als het ware zijn huis uit spuit. - Er moet iets zijn! Ontroering. En in het kalm krakende iets doorgezakte muffe slecht verende éénpersoons bed bekijkt het idool voor de zoveelste maal zijn navel, de navel van het volk, de opgebroken weg naar de verlaten stad. Einde. 1976 [pagina 652] [p. 652] Juli Ik ving één glimp van je op. Je liet me weer feilloos zuchten. Ik zag één van je ogen: is het andere ook zo vals? Je gaf me weer alles en niets wat ik nog niet bezat. Je maakte het weer bont waar effen de toon aangaf. Ik was even bij je, lieve Juli, en jij met je dikke rode haren, jij hebt mij weer opgestookt. Een keizer als een gele kater spreekt van nu af aan weer recht. 1976 [pagina 653] [p. 653] Caligula Dada In x staat de diepe o. In de zandstorm verliest de vogel zijn kalme uitzicht (wanhoop). In de wateren rond het land heerst de nodige rust voor de visser. In april laat wreedheid zich nauwelijks gelden (hooguit herinnering). In de gedachten van de bepaalde keizer staat te lezen: o zinkt weg in x x legt o te slapen. In de nacht wordt hij wakker en zegt: Welkom. 1967 Blank Een slechte man staart in de ogen van een goede man. Wat ziet hij? Een versierde iris? Hij ziet een wijsheid ongekend. Op straat slaat hij een zwarte neer. Hé, man, wat is dat? Ik zocht een lucifertje. De goede man geeuwt tegen zijn muurbloemen. Kelken vol met een beetje muf zaad. Hij is het die zijn vuur aansteekt. En wie stottert er op school? Wie loopt in beugels te hijgen? Wie bloost hoog en rood? Hij? Hij? 1971 [pagina 654] [p. 654] Psychose: de ene kant Ik holde en holde maar. Ik bood aan om maar dood te gaan. Maar hun prijs was te hoog. En toen ik huilde leidden zij mij voor de lopen. Oh ik, oh ik. Maar toen ik de kogels voelde zeiden zij mij waarom. Zij gaven mij een spiegel om de kogelgaten te zien. Kijk, zeiden zij, je was van glas, vandaar alle barsten. Hier, zeiden zij, is huid. Voor jou. 1972 Vorige Volgende