De Gids. Jaargang 140(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 463] [p. 463] Hans Andreus Laatste gedichten Ooit Ooit wierp een duurzamer zon mijn schaduw en deelde ik de dagen van traagheid en toeval met al wie kon lachen om een angst per minuut, per sekonde geklokt, en nòg niet bezworen. Nu fiets ik door vochtige Veluwse bossen, tien maanden van het jaar uitgestorven op het hameren van een specht of het jankend snerpen van een motorzaag na. Eén ding is onveranderd gebleven: dat ik het woord liefheb, het steeds weer verbluffend wondertje van letters die betekenis krijgen, en waarvan ik denk dat het eenmaal me meevoert naar een vrede door geen herinnering vervalst - de herinnering: dat troebel filmend oog van in een bijgeschminkt landschap een rondhobbelende tijdmachine. [pagina 464] [p. 464] Weerbarstige demiurg Enkel static wat ik hoor. Ruis, geknetter, gekerm. Huilende robots. Dodenzwerm. Iedere golflengte geprobeerd. Altijd zit ik verkeerd. Ik kan je niet uit de ruimte halen, kan je niet opsporen. Je komt niet door. Kwade morgen Vuil schuim van dromen aan de rand van de slaap. Aangespoeld op een kust zonder één punt van herkenning. 'n Woestijn van een dag. Een giftige zon wet haar angel. [pagina 465] [p. 465] Zeg ik dit Zeg ik dit, wordt ook dat waar. Zeg ik wit, ligt zwart op de loer. Mooi is een vaste levenshouding, maar is het ook geen tot treurigheid stemmende metgezel, het gelijk dat men weet aan zijn zijde? [pagina 466] [p. 466] Afdeling Lichte Poëzie: Dies Irae Toen de produktie van volmaakt kubusvormige dagen haar hoogtepunt had bereikt en kwartshorloges tot op nul sekonden per oneindigheid nauwkeurig waren en vrouwen zakrekenmachientjes baarden en richtingborden het recht verkregen zich het koninklijk geboomte van de weg te mogen noemen, toen zette de trompet het Dies Irae in en iedereen zag omhoog en sprak: ‘Godzijdank.’ Herinnering aan Paul Rodenko De volière die (driehoog) een kamermuur besloeg. Het Turkse waterpijpentoestel. Twee dichters, maar de dialoog nauwelijks literair te noemen; tussen ons achteloos ja en nee het milde van drank; de balalaika. Dan toch een paar sleutelwoorden en plotseling danst zijn denken koord, Blondin over de Niagara. Buiten een duister en doodstil Den Haag. Ik moet de laatste trein nog halen. Ik reis van toen door naar vandaag: de te jonge foto op het journaal, waarbij zijn dood wordt voorgelezen, een smal voldongen feit. Maar ik denk: het werkelijk nieuws heeft híj geschreven. [pagina 467] [p. 467] Winters 2 De akkers goor van verregende en weer opgevroren sneeuw. Vrek, zeg ik tegen het daglicht. Een man die ik eens kende, een dichter van milde verzen, dacht het meest aan de dood in de zomer: dat bolle groen, dat gekwetter, dat opgeklommen licht; 't besef dat het niet lang kon duren. Mij neemt het, als meer gebruikelijk, nu waar: letter na letter teken ik weigerachtige woorden, en lees ik uit mijn liefste boeken de oude bezweringen op, is er niet één die werkt. Vorige Volgende