De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marcel Baudet
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trachten te analyseren. In de ‘Wonderreizen’ kan men vier categorieën op basis van het centrale gegeven in het verhaal onderscheiden. De reisroman, waarin het volbrengen van een reis, onder verschillende omstandigheden, centraal staat; de vrijheidsroman, waarin politieke vragen over legitimiteit, nationalisme, onafhankelijkheid en dergelijke aan de orde zijn; de Robinsonnade, waarin een eilandavontuur het uitgangspunt is, en ten slotte de roman van het novelle-type, waarin een romaneske thematiek als liefde, misdaad of een enkele keer een humoristisch gegeven centraal staat. Tussen 1863 en 1879 schrijft Verne bijna uitsluitend reisromans, in de periode daarna doorlopend tot aan 1897 veelal vrijheidsromans, maar in de laatste jaren komen de verschillende typen verspreid voor. Van het begin af aan verschijnen er robinsonnades en romans van het novelle-type. Deze gehele groep blijft echter betrekkelijk klein. De grootste groep wordt gevormd door de reisromans, die Jules Verne vanaf het begin van zijn loopbaan als schrijver tot aan zijn dood in 1905 blijft produceren. Vaak gaat de thematiek van een andere groep overheersen, zoals bij voorbeeld bij Michaël Strogoff (1876) en Het bestuurbare eiland (1895). De reisromans bevatten dikwijls een schat aan informatie op natuurwetenschappelijk gebied, waaruit duidelijk blijkt hoe groot het belang was dat de auteur aan het pedagogisch element in zijn boeken hechtte. Zijn uitgever, Jules Hetzel, had een soort literair-educatief project opgezet, waarin onder andere een rol voor Verne was weggelegd. In het voorwoord van Avonturen van kapitein Hatteras (1866) formuleert Hetzel Verne's doelstelling: ‘... Het is immers zijn bedoeling om alle kennis, die door de wetenschap op aardrijkskundig, geologisch, natuurkundig en sterrekundig gebied vergaard is, samen te vatten, en in de aantrekkelijke vorm die hem eigen is, de geschiedenis van het universum te herhalen...’ Van begin af aan heeft Verne ook een reputatie genoten als auteur van pedagogisch verantwoorde jeugdliteratuur. De toenmalige pedagogische theorie propageerde in hoge mate het samengaan van onderwijs en opvoeding. Men vindt dat terug in de theorieën van J.A. Herbart, en later bij J. Dewey, die naast het belang van ‘kennis’ waarde hechtte aan de uitbreiding van de ervaringswereld van een kind. Beide zaken komen veelvuldig in de boeken van Jules Verne voor; bovendien bevat ieder verhaal een voor iedereen herkenbare moraal, waar ogenschijnlijk geen twijfel over mogelijk is. Bij nauwgezette bestudering blijkt in vele gevallen van die ‘evidente’ moraal niet veel over te blijven: niet alleen mislukken bijna alle ondernomen projecten, maar ook, en dit naarmate men de ontwikkeling in het werk volgt, in stijgende beweging, worden de verhalen steeds pessimistischer, uitmondend in het haast infernale domein van Harry Killer uit Een missie naar de Niger-Stad in de Sahara (posthuum uitgegeven, 1919). Het is gezien zijn reputatie daarom niet verwonderlijk dat zijn latere werken over het algemeen minder bekendheid hebben gekregen dan die uit eerdere perioden. In de categorie der reisromans is nog een apart onderscheid te maken naar de aard, en naar de omstandigheden waaronder de reis plaatsvindt: nolens, waarbij iemand geheel tegen zijn bedoeling toevalligerwijs in een reisavontuur verzeild raakt, zoals Paganel in De kinderen van kapitein Grant (1868); volens, waarbij iemand juist de bedoeling had om een (avontuurlijke) reis te maken, zoals Phileas Fogg in De reis om de wereld in 80 dagen (1873); en tenslotte semi-volens, waarbij iemand tijdens een reis of overtocht noodlottigerwijs in een reeks avonturen terecht komt, zoals J.R. Kazallon in De schipbreuk van de Chancellor (1875). Daarnaast zijn de volens-reizen opnieuw in te delen naar het doel van de reis. Hierbij maak ik gebruik van de indeling van M.H. Huet. 1. op zoek naar iemand (De IJssphinx, 1897; De korporaal en zijn pleegkind, 1898). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. op zoek naar fortuin (Het testament van een zonderling, 1899; De jacht op de meteoor, 1908 posthuum uitgegeven). 3. toerisme (Bourses de voyages - niet vertaald - 1903; Het reisbureau Thompson & Co - nieuwe titel: Met de ‘Zeemeeuw’ naar; het zonnige zuiden, posthuum uitgegeven, 1907). Deze indeling werd voor de boeken vanaf 1897 gemaakt; voor eerdere reizen is het motief vaak een ontdekkingstocht of een onderzoeksreis. Belangrijker mijns inziens dan dit type is het semi-volens type, dat voor de schrijver de meeste mogelijkheden en de meeste ruimte bood. Enerzijds is het meemaken van een avontuur op deze wijze veel natuurlijker en waarschijnlijker dan wanneer dat gebeurt met opzet of uit vrije wil, of dan wanneer het volledige onverwacht en per ongeluk gebeurt. Anderzijds blijft op deze manier de zin of de noodzaak van de reeks beproevingen buiten beschouwing, waardoor de vraag naar de reden om deze te beschrijven met het simpele antwoord: ‘het is nu eenmaal gebeurd’ afgedaan kan worden. Terwijl de auteur aldus de status van journalist of rapporteur aanneemt, blijft de ‘schuldvraag’ van het avontuur in het ongewisse. Er is daaromtrent slechts een vermoeden, omgeven door een waas van Voorzienigheid, Toeval of soms zelfs Noodlot. Juist doordat de semi-volensreis van oorsprong het minst ‘avonturistisch’ is, dat wil zeggen doordat zijn helden zich oorspronkelijk noch positief noch negatief ten opzichte van het avontuur opstellen, biedt deze vorm vele mogelijkheden voor het schrijven van een verhaal vòl avonturen. Bovendien laat de held ‘ondanks zichzelf’ meer ruimte voor autobiografie dan bij voorbeeld de roekeloze Hatteras of de ontvoerde Uncle Prudent uit Robur de veroveraar (1886). De vrijheidsromans, waarin politieke en sociale onderwerpen een belangrijke rol spelen, werden vooral door J. Chesneaux onderzocht. Met betrekking tot deze categorie is het opvallend hoezeer aan de basis van zijn romans een historische gebeurtenis ligt, welke dan nog min of meer gelijktijdig met het leven van Verne plaatsvond. In de hieronder weergegeven tabel kan men daar een beeld van krijgen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 1. De politieke achtergronden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijna alle boeken van Jules Verne hebben als tijdstip van handelen de tweede helft van de negentiende eeuw. Gezien zijn reputatie is dit des te opmerkelijker. Minder dan tien verhalen spelen vóór 1850 of ná 1905. M.H. Huet merkt in dit verband op: ‘De werkelijke originaliteit van Jules Verne is dus niet, dat hij zich de twintigste eeuw voorgesteld heeft, maar dat hij de negentiende eeuw beschreven heeft, met zijn feiten en bedoelingen, en een beeld gegeven heeft van het bereikte en hetgeen bereikt zou kunnen worden.’ Jules formuleert dit zelf als volgt: ... Ik ben de geschiedschrijver van zaken die ogenschijnlijk onmogelijk zijn, maar die ontegenzeggelijk waarachtig zijn... En: ... Alles wat de één kan verzinnen, zullen anderen kunnen verwezenlijken... De grote items van de late negentiende eeuw vindt men terug in het werk van Verne: koloniale expansie, onafhankelijkheidsoorlogen, grote technologische projecten (bij voorbeeld het Suez-kanaal) alsook de discussie over de inrichting van de staat. Iets ook van het ‘fin de siècle’ weerklinkt in de Wonderreizen, en in Jules Verne's doelstelling om 100(!) boekdelen te schrijven. De politieke en technologische ‘headlines’ van zijn wereld vormen het basismateriaal van zijn werk, waarin hij achter een decor van romantisering wel degelijk een eigen standpunt laat zien. Afgezien van zijn persoonlijke interesse in de politieke ontwikkelingen had Verne mijns inziens nog een andere belangrijke reden om historisch materiaal te gebruiken: zijn fantasieën konden daardoor zo dicht mogelijk de werkelijkheid naderen. Dit streven komt ondermeer ook tot uiting in de preciese en volledige beschrijvingen van landschappen en machines, waardoor zijn verhalen bijna op het niveau van een verslag komen. De derde categorie, die van de Robinsonnades, en eigenlijk alle van het semi-volenstype, zweeft evenals de beide vorige tussen fantasie en werkelijkheid in. Deze romans zijn allegoriën, en tegelijkertijd uitwerkingen van de idealistische, utopisch-socialistische staat van Saint-Simon. De beslotenheid en onuitputtelijkheid van een eilandavontuur boden Verne geruime mogelijkheden om zijn ideeën omtrent de inrichting van de maatschappij gestalte te geven. Ondanks de revolutionaire figuren als Nemo en de Kaw Djer (De Schipbreukelingen van de Jonathan, posthuum uitgegeven 1909) worden de maatschappelijke verhoudingen bij Verne gekenmerkt door staticiteit. De persoonlijke achtergrond, de vorming en de uiteindelijke positie in de maatschappij vloeien logisch in elkaar over, en zelfs een eilandavontuur kan daar geen belangrijke verandering in aanbrengen. En zo bezien is het ook vanzelfsprekend, dat de ingenieur Cyrus Smith de leiding over de kolonie op zich neemt, en de neger Nab een ondergeschikte positie blijft behouden (Het geheimzinnige eiland, 1875). Dat al het opgebouwde ten slotte vernietigd wordt is niet iets wat alleen bij de Robinsonnades het geval is. De mislukkingen van ondernemingen, het falen van de mensheid is evenmin iets, dat pas louter in de latere werken naar voren treedt. Toch heeft men deze pessimistische tendens lange tijd niet in de Wonderreizen willen zien. De context is in de latere werken minder opgewekt, en daarin onderscheiden zij zich dan ook het meest van het overige oeuvre. Het duidelijkst verschijnt Verne's gevoelsleven in de laatste categorie werken, die van het novelle-type. Deze verhalen staan enigszins apart van de overige, door zowel hun romaneske karakter, als door de geringe aandacht die daarin aan materialen geschonken wordt. Het centrale gegeven is meestal iets ‘menselijks’, terwijl dat bij de overige werken meestal iets ‘materieels’ is, waarachter dan uiteindelijk iets ‘menselijks’ verscholen zit. Ondanks de grote mate van fantasie die hierin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thuishoort, zijn zij door de belangrijke plaats die het gevoelsleven gegeven wordt misschien wel het meest realistisch van alle ‘Wonderreizen’.
Bij deze verhalen doet Jules Verne in tegenstelling tot bij de overige geen poging om deze als een verslag aan zijn publiek te presenteren. Zoals bleek hanteerde hij daarin bepaalde technieken om zijn lezers te fascineren en de spanning van zijn avonturen zo onontkoombaar mogelijk te maken. Misschien is dat wel een wezenlijk kenmerk van Verne's stijl, ook al zijn er natuurlijk verscheidene romans aan te wijzen, waarin hij zijn fantasieën ‘fantasieën’ laat zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 2. De vier categorieen
Wezenlijk is ook de opbouw van zijn roman voor de typering van zijn stijl. Ik meen, dat men steeds vier ‘hoofdrolspelers’ in het Verneverhaal kan onderscheiden, te weten: 1. de tijd - alias: de reis, het avontuur, het probleem; 2. de plaats - alias: de natuur, de buitenwereld; 3. het object - alias: de techniek, de vondst, de uitvinding; 4. het subject - alias: de helden, de figuranten. De factor ‘tijd’ is het kader waarbinnen de overige drie met elkaar strijden: er is in zekere zin voortdurend sprake van een concurrentiestrijd tussen mens en natuur, waarin de techniek als het ware een soort ontmythologiserende rol speelt. Dikwijls is de techniek de reddende hand, maar soms ook laat zij het afweten of wordt zij gebruikt tegen de mensheid. In dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geval is de mens op de steun van de natuur aangewezen, of wanneer die het laat afweten op de Voorzienigheid. De natuur kan bij voorbeeld te hulp komen als de held het door het falen van zijn materieel van zijn tegenspeler dreigt te verliezen. Er doen zich in de verwikkeling van de strijd verschillende ‘bondgenootschappen’ voor, die aldus voorgesteld kunnen worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 3. Het bondgenotensysteem
De oorspronkelijke situatie, de natuurlijke ordening waarin het verhaal begint zou men als een evenwichtssituatie kunnen kenschetsen. De strijd die zich om welke reden dan ook tussen de drie hoofdrolspelers ontspint leidt tot de schepping van een nieuwe ordening, maar heeft nooit het resultaat van een volledige en definitieve overwinning van de één op de ander. Aan het eind van ieder gevecht, van iedere roman, ontstaat er een nieuwe ordening, een nieuw evenwicht, waarna het wachten op een volgende confrontatie is. Dat is misschien ook wel de reden, waarom Verne's markt niet verzadigbaar was. De constante in de Wonderreizen is feitelijk het spanningsveld tussen harmonie en disharmonie, het wankele evenwicht tussen de Machten. In dit conflict speelt de Voorzienigheid, het Toeval of het Noodlot een rol. Zowel J. Chesneaux als M. Moré hebben in het wisselend gebruik van deze drie begrippen aanleiding gezien om Verne's gedachten- en gevoelswereld aan een analyse te onderwerpen. Daarbij kwamen zij tot de min of meer gelijkluidende conclusie, dat men hierbij eerder aan ideeën ontleend aan de Vrijmetselarij, of aan de universeel-humanitaire religieuze opvattingen van Victor Hugo moet denken, dan aan de roomskatholieke geloofsovertuiging. De term Voorzienigheid komt in de latere werken steeds minder voor in tegenstelling tot de termen Toeval en Noodlot, wat gezien het steeds meer aan het daglicht tredende pessimisme in deze periode begrijpelijk is. Maar de Voorzienigheid (het Toeval of Noodlot) duelleert niet. De drie hoofdrolspelers echter wel, en verschijnen in verschillende gedaanten ten tonele: 1. de natuur in de vorm van water, aarde, lucht of vuur; 2. de techniek als vervoersmiddel, communicatiemiddel of ter uitbreiding van het comfort in het dagelijks leven; 3. de mens in persoon van ‘de held’, ‘de dief’, ‘de Amerikaan’. De achtergrond van de duels, de achtergrond van Jules Verne's ‘Wonderreizen’ wordt nu gevormd door één centraal gegeven, op basis waarvan zich tevens de verschillende bondgenootschappen vormen: de strijd tussen Goed en Kwaad, die ook de kern van de confrontatie tussen de idealen en de werkelijkheid vormt. Deze strijd is het eigenlijke ‘Leitmotiv’ van alle avonturen en projecten. En weer kan men de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofdrolspelers opsplitsen in goede en kwade mensen, in een ten goede of ten kwade aangewende techniek, of in een gunstige of een ongunstige natuurlijke omstandigheid of gebeurtenis. De hieronder afgebeelde tabel laat zien, hoe de hoofdrolspelers in hun verschillende gedaanten aan beide zijden van de demarcatielijn tussen Goed en Kwaad een plaats hebben: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 4. Goed en kwaad
Zowel voor de mensheid als voor de techniek impliceert deze dualistische zienswijze enerzijds de vraag naar de concrete inhoud van de begrippen Goed en Kwaad, en anderzijds leidt zij tot de discussie over de zin en de wenselijkheid van vooruitgang, zowel op technologisch als op cultureel-humanitair gebied. In Robur de veroveraar (1886) laat Verne van zijn visie iets blijken: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Mijn overtuiging is echter thans gevestigd en die is, dat men op niets, zelfs niet op de vooruitgang, moet vooruitlopen. De wetenschap mag de volksgebruiken niet vooruitsnellen; deze beide moeten gelijke tred houden. Evoluties mogen gemaakt worden, dat wil zeggen wendingen, zwenkingen, meegaande bewegingen, maar geen revoluties, geen omwentelingen!’ Dikwijls geeft Jules Verne in de vorm van machtsproblematieken gestalte aan deze vraagstukken, zoals in Voor de vaderlandse vlag (1896) en Meester der wereld (1904). Daarin vecht de wereld tegen de man met de onoverwinnelijke uitvinding, want waartoe zal deze uitvinding leiden, waarvoor zal men deze gebruiken? Ook de expeditie tegen de Nautilus van Kapitein Nemo is daar een voorbeeld van. Het nieuwe evenwicht, dat er na een dergelijk duel ontstaat is niet beter of slechter dan dat in de oorspronkelijke situatie het geval was. Voor de individuele held, wiens leven met een gezellin, een voortreffelijke maatschappelijke positie of een of ander groots ‘bezit’ verrijkt is, misschien wel, maar voor de mensheid in zijn algemeenheid zeer zeker niet. Jules Verne ziet dit proces als een steeds terugkerende cyclus van elkaar opvolgende evenwichtssituaties, van een proces van opbouw, afbraak en wederopbouw, of in de woorden van Zartog Sofr-Aï-Sr (L'Eternel Adam, in de bundel Hier et demain, posthuum uitgegeven 1910, niet vertaald in het Nederlands) als ‘een eeuwige terugkeer der dingen’. De vraag naar de zin van alle menselijke streven kan daarin niet meer beantwoord worden, de schrijver ziet alleen dat het steeds met alles zo vergaat, in ieders leven en in het verloop van de wereldgeschiedenis. Toch is er wel sprake van een positieve ontwikkeling in het leven van de held, voor wie het beleven van het avontuur ‘zin’ gehad heeft. De mensheid, de ordening mag niet wezenlijk veranderd zijn, de held is dat wel, en daarmee is het ondergane leed gerechtvaardigd. De werkwijze bij dit ‘beter worden’ volgt de route van het inwijdingsritueel, zoals dat ook bij Tamino en Pamina in Mozarts Zauberflöte het geval is. Dit inwijdingsritueel in het oeuvre van Jules Verne werd het eerst door L. Cellier herkend, waarna S. Vierne aan dit fundamentele ‘mechaniek’ een uitgebreide studie wijdde. In dat werk wordt aangetoond, hoe de verschillende episoden van de symbolische inwijding als een ‘draad van Ariadne’ door de Wonderreizen heen lopen, en hoe deze op verschillende manieren verwerkt zijn. De episoden zijn op te splitsen in: 1. de voorbereiding; 2. de beproeving; 3. de doorgang door het domein van de dood; en 4. de wedergeboorte. Dit inwijdingsritueel speelt zich echter op drie verschillende niveaus af: 1. de puberale inwijding tot volwassen en volwaardig mens; 2. de heroïsche inwijding, na het bevechten van ‘het Monster’; 3. de superieure inwijding, waarbij de uitverkorene tijdens zijn leven kennis neemt van datgene, wat de niet uitverkorenen pas bij de dood zullen vernemen. Van de eerste vorm is Axel, uit De Reis naar het middelpunt van de aarde (1864) een typisch voorbeeld: na de confrontatie met de dood, diep in de aarde, volgt de wedergeboorte uit de vulkaan de Stromboli; van de tweede vorm zijn Professor Aronnax, uit 20 000 Mijl onder zee (1870) en Michaël Strogoff (1876) goede voorbeelden, omdat ze beiden na het bevechten van het Monster, respectievelijk de Nautilus en Ogareff, een wedergeboorte ondergaan, en thans als held verder leven; Cyrus Smith is een voorbeeld van de derde vorm van inwijding: hij verneemt het ‘Geheim’ van de stervende Kapitein Nemo (Het geheimzinnige eiland, 1875). De ‘novices’ hebben allen een Meester, die hen naar de inwijding begeleidt: Professor Lidenbrock is de begeleider van Axel, Kapitein Nemo van Professor Aronnax, alsook later bij Cyrus Smith. Daarnaast is er een groep Helpers, zoals Hans Bjelke bij Professor Liden- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brock, en Ned Land bij Professor Aronnax. De grote groep figuranten heeft aan het inwijdingsritueel geen deel. De serie beproevingen vindt zijn oorsprong in de mythologie, en blijkt door het gehele werk heen een vast ritme te vormen. De nieuwe levensfase, waarin de ingewijde ten slotte terecht komt, is vergelijkbaar met de eerder ter sprake gekomen nieuwe ordening, zij het dan met een herkenbare ‘verbetering’ in de situatie van de held. De helden moeten aan een bepaald aantal vereisten voldoen. De gangbare kenmerken van de typische Jules Verne-held, zoals Professor Aronnax, Kapitein Nemo, Kapitein Hatteras, Phileas Fogg, Robur de Veroveraar, Michel Ardan (uit de Reis naar de maan, 1870), Cyrus Smith, Dr. Ferguson (Vijf weken in een luchtballon, 1863), de Kaw Djer, zijn:
De held is ook iemand die niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn ondergeschikten vecht, of voor zijn volk, of zelfs voor de gehele mensheid. En er is een gebaar, dat typerend voor de Verne-held is: hij staat met zijn armen over elkaar, op het moment dat hij gevaren, beledigingen of verdriet trotseert. Naast de held zijn er meer typologieën terug te vinden, zoals de geleerde, de geograaf, de sterrekundige. Ook hanteert Verne een nationale karikatuur, zoals de Amerikaan, de Engelsman. Boven de nationale held troont de supra-nationale held, zoals Kapitein Nemo, Robur en de Kaw Djer, wiens filosofieën geheel en al in hun karakter verzonken liggen. De Wonderreizen hebben een verticale en een horizontale structuur: de verticale is in macro-verband te typeren als de cyclische opbouw: 1. ordening-evenwicht; 2. verstoring; 3. strijd; 4. nieuwe ordening-evenwicht. In microverband is het het inwijdingsritueel, dat zich aan enkele personen in elk boek voltrekt. De horizontale structuur kan men kenschetsen als een matrix van Goed en Kwaad, waartussen de verschillende hoofdrolspelers van de Verneroman wisselende posities innemen. En bij al deze ontwikkelingen zijn er bepaalde vaststaande gegevens, zoals dat der typologieën, dat van het bondgenotensysteem, dat van de steeds voorkomende hoofdrolspelers, die men, in tegenstelling tot de wisselende invulling daarvan, als constanten tegenover de variabelen zou kunnen betitelen. Doordat het oeuvre van Jules Verne zo'n uitzonderlijke eenheid vormt kan een analyse daarvan voortbouwen op een verdeling in constanten en variabelen, zowel wat betreft de verticale als de horizontale structuur. Het pessimisme, zoals dat in zijn latere werken meer en meer naar voren treedt, heeft in een andere, minder dramatische context altijd in Verne's werk gezeten, zodat men in zoverre hierin geen wezenlijke ontwikkeling kan zien. Evenzo heeft het fundamentele ‘Leitmotiv’ steeds de opzet van elke roman bepaald. In het bijzonder handelen de vrijheidsromans over Goed en Kwaad, maar feitelijk ook de andere categorieën; dezelfde problematiek is sterk verweven met de opbouw en werkwijze van het inwijdingsritueel, en is de achtergrond van het bondgenotensysteem. En ten slotte kan men stellen dat het belangrijke pedagogische element in zijn werk ditzelfde vraagstuk als basis heeft. Hoe de relatie van de schrijver tot zijn werk was, blijft hier buiten beschouwing. Evenmin het zo dikwijls geroemde profetische van Vernes' denkbeelden, de uitvindingen en dergelijke. Eén aspect van dat laatste wil ik tot slot nog even aanhalen. Veel minder mijns inziens waren de machines en apparaten futuristische verzinsels. Jules Verne haalde bijna al zijn informatie uit tijdschriften en wetenschappelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhandelingen; hij liet zijn berekeningen uitgebreid controleren, en hij schreef conform de verwachting van velen uit zijn tijd ten aanzien van wat er allemaal op kortere of langere termijn vanuit de reeds verworven technologische ontwikkelingen denkbaar was. En daarmee was hij typisch ‘van zijn tijd’. Daartegenover meen ik dat juist de angst voor het misbruik van de techniek, verbonden met het probleem wie de macht in handen heeft meer dan wat ook van grote profetische visie getuigt. Meer en meer bekruipt ons de angst voor de toekomstige technocratische dictatuur, en de weerloosheid van de machtelozen. Alleen daarom al zouden wij opnieuw de lectuur van Jules Verne's Wonderreizen ter hand moeten nemen, al is het om ons aangenaam te vermaken. |
|