De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
Norbert Elias
| |
[pagina 224]
| |
Wat volgt is het verslag van een dergelijk conflict. Het materiaal is aan de geschiedenis ontleend. Er is zonder moeite in onze eigen tijd soortgelijk materiaal te vinden. Maar het heeft voordelen om als materiaal voor een paradigmatisch onderzoek een conflict uit een ander tijdperk te gebruiken. De afstand in de tijd heeft de hartstochten bekoeld. Het verhaal kan worden gedaan zonder dat de verteller wordt afgeleid door de standaard-argumenten van voor- en tegenstanders in zijn eigen tijd die hij, of hij wil of niet, toch in zijn achterhoofd hoort doorklinken. Bovendien waren mensen in vroegere samenlevingen gewoonlijk meer recht door zee. Men liet er over het algemeen geen twijfel over bestaan welke sociale scheidslijnen er door de samenleving heenliepen en op welke trap van de maatschappelijke ladder iemand stond. De tweeslachtigheid in sociale status, die kan ontstaan als iemand zich in de maatschappij omhoog werkt, had weinig invloed op de beoordeling van rang en stand door tijdgenoten in samenlevingen met een aristocratische bovenlaag die grote waarde hechtte aan afkomst en geboorte. Het is niet bijzonder moeilijk de maatschappij-indeling in een vroegere periode en de positie van een bepaald individu daarin te bepalen wanneer goed wordt geluisterd naar hetgeen tijdgenoten daarover te zeggen hebben. De meeste moeilijkheden die onderzoekers ervaren bij het reconstrueren van die indeling vloeien voort uit de anachronistische procedure die zij volgen: zij bekijken ongelijkheid in macht en status in vroegere samenlevingen alsof deze noodzakelijkerwijze hetzelfde karakter hebben als die in hun eigen samenleving. Een treffend voorbeeld van deze werkwijze is de huidige neiging om ongelijkheid in macht en aanzien in het algemeen te willen omschrijven in termen van sociale klassen of standen. Maar niet alle vormen van sociale ongelijkheid en alle sociale scheidslijnen doorsnijden als steenkoollagen in de grond, de hele lengte en breedte van een samenleving - zelfs niet in de hedendaagse, geïndustrialiseerde nationale staten. Er zijn andere soorten sociale scheidslijnen die, al hangen ze samen met de indeling in strata, zoals klassen of standen, daar niet mee samenvallen en daartoe ook niet gereduceerd kunnen worden. De ongelijkheid tussen vorsten en hun onderdanen of tussen regeringen en geregeerden in het algemeen zijn voor de hand liggende voorbeelden. Een ander voorbeeld dat in het verband van dit verhaal van enig belang is, vormt de verdeling in hovelingen en burgers. Zowel in de Elisabethiaanse en Jacobijnse literatuur in Engeland als in de Franse literatuur uit dezelfde periode, in feite in de hele zeventiende en een deel van de achttiende eeuw, vindt men deze tweedeling vermeld. Deze sociale scheidslijn hing samen met, maar was niet identiek met, de verdeling in verschillende standen zoals in Engeland adel en commoners. Niet alle hovelingen waren van adel en niet alle edellieden waren hovelingen. Tijdens zijn beroemde reis om de wereld kreeg Francis Drake ruzie met een ander expeditielid, zijn vroegere vriend Thomas Doughty. De ruzie kwam langzaam op gang maar laaide tenslotte zo hoog op dat de hele onderneming schipbreuk dreigde te lijden. Hoewel Drake en Doughty aanvankelijk vrienden waren geweest was hun sociale achtergrond en specifieke deskundigheid totaal verschillend. Drake was beroepszeeman, Doughty een beroepsmilitair, die tot de buitenste rand van het hof van koningin Elisabeth hoorde, in tegenstelling tot Drake, opgevoed was en zich gedroeg als gentleman. Voor zover valt na te gaan was hij niet gefortuneerd. Tijdens de expeditie verkeerde hij waarschijnlijk in minder goede doen dan Drake. In december 1577 vertrokken zij met een kleine vloot en een bemanning van ongeveer 160 koppen uit Falmouth, zogenaamd op weg naar Alexandrië. Alleen Drake, Doughty en enkele andere leidende figuren wisten wat het werkelijke doel van de reis was: onbekende | |
[pagina 225]
| |
gebieden in de Stille Zuidzee die niet aan de Koning van Spanje toebehoorden maar die, naar men hoopte, even rijk aan goud en zilver zouden zijn als de Spaanse kolonieën. Drake was blijkbaar van plan de Stille Zuidzee via de Straat van Magelhan te bereiken en zo mogelijk koers te zetten naar de kusten van het onbekende terra australis waarover veel verhalen de ronde deden, maar waarvan eigenlijk niemand iets met zekerheid wist.Ga naar eind1. De expeditie had nog een tweede, meer concreet doel. Net als op vorige reizen hoopte Drake een rijke buit te veroveren op de Spanjaarden en Portugezen, vooral door hun schepen te overvallen. Zonder dit tweede, veel tastbaarder winstoogmerk zou het veel moeilijker zijn geweest invloedrijke mensen bereid te vinden geld in zo'n hachelijke onderneming te steken; en zonder voldoende kapitaal zou het hele plan zijn vastgelopen.
Drake genoot in die tijd al een zekere reputatie als piraat of kaperkapitein. De houding van Koningin Elisabeth en haar adviseurs tegenover deze onregelmatige vorm van oorlogvoerenannex-zeeroverij hing af van de politieke situatie. Tegenwoordig is men geneigd politieke, militaire en handelsaangelegenheden als afzonderlijke, van elkaar gescheiden functies te beschouwen. In die tijd was dat niet zo. Er waren perioden geweest dat de koningin het noodzakelijk achtte dat haar onderdanen de vrede met Spanje bewaarden en de Spaanse koning niet irriteerden door zeeroverspraktijken en piraterij. Bij een vorige gelegenheid (in 1573) had Drake de kous op de kop gekregen toen hij met rijke buit beladen terugkeerde van één van zijn particuliere expedities naar de Spaanse kolonieën in Noord-Amerika. Klaarblijkelijk keurde de koningin zijn heldendaden af en Drake schijnt het raadzamer te hebben geacht een tijdje te verdwijnen. Daarna volgen twee jaren waarvan wij niets weten en dan treedt hij in dienst van de Graaf van Essex, die een opstand in Ierland probeerde te onderdrukken. Daar in Ierland ontmoette Drake Thomas Doughty, een officier met een zekere reputatie, die op dat moment secretaris van de Graaf van Essex was. Drake en Doughty werden goede vrienden. Samen droomden de twee mannen van een nieuwe, grotere expeditie naar het Zuidelijk deel van het Amerikaanse continent en mogelijk nog verder, naar de Stille Oceaan. Ze begonnen in Ierland plannen te maken en waarschijnlijk vingen zij gezamenlijk met de werkelijke voorbereidingen aan na hun terugkeer in Engeland in 1576. Later zou Doughty Drake herinneren aan alles wat hij voor hem gedaan had. Het is niet onwaarschijnlijk dat daar wat van waar was, al ontkende Drake het ten stelligste.Ga naar eind2. Doughty was zonder twijfel beter thuis aan het Hof dan Drake. Hij had het soort opvoeding genoten dat voor het leven aan het Hof onontbeerlijk was - dit in tegenstelling tot Drake die als zeeman was grootgebracht. Bovendien was Doughty na zijn terugkeer in Londen secretaris geworden van Christopher Hatton, één van de belangrijkste gunstelingen van de Koningin, en benoemd tot Kapitein van de Guards; het is dus niet onwaarschijnlijk dat hij het was die zijn vriend Drake aan Hatton voorstelde.
Hatton toonde grote belangstelling voor het plan. In feite werd hij één van de voornaamste voorstanders van de nieuwe expeditie. Samen met Leicester, Walsingham, de Lord Admiral en een aantal anderenGa naar eind3. vormde hij een syndicaat dat het project steunde en financierde. Onder de aandeelhouders, of, zoals zij werden genoemd, ‘de avonturiers’, waren natuurlijk ook Drake en Doughty zelf, zoals ook nu directieleden aandeelhouder kunnen zijn in een onderneming die voornamelijk door anderen wordt gefinancierd. Het schijnt echter dat Doughty een kleiner aandeel kreeg dan hij had verwacht. Later zei hij laatdunkend dat Drake hem slechts ‘de onderneming van een arme gentleman’ had gegund.Ga naar eind4. Blijkbaar had hij het | |
[pagina 226]
| |
gevoel dat Drake, na van zijn introductie bij ‘enkele leden van de Kroonraad’ gebruik te hebben gemaakt, hem in de steek had gelaten.Ga naar eind5. Hoewel hij dit Drake toentertijd waarschijnlijk al kwalijk nam, kwam het niet tot een openlijke breuk. Zo te zien vertrokken Drake en Doughty als de beste vrienden uit Engeland. Zo kon Drake, die enkele jaren tevoren niets kon beginnen omdat de Koningin de vrede met de Spanjaarden wilde bewaren, nu profiteren van de aanzwellende stroom van krijgszuchtige gevoelens aan het Hof. In verband met zijn plan was hij aan de Koningin zelf voorgesteld. Niet alleen gaf zij de expeditie haar zegen, maar zij werd zelfs een van de voornaamste aandeelhouders. Drake hield later vol dat zij hem en hem alléén met het opperbevel had belast. Toch zou het heel goed kunnen zijn dat haar orders minder duidelijk en nauwkeurig zijn geweest. Het is niet onmogelijk dat zij niet alleen het doel, maar ook het semi-officiële karakter en de omvang van zijn opdracht geheim wilde houden. Haar raadgevers waren verdeeld op dit punt. Een aantal was voorstander van een agressiever beleid ten opzichte van Spanje en steunde daarom Drake's plannen. Anderen achtten het daarentegen onverstandig de Spaanse leeuw aan zijn staart te trekken. Mogelijk wilde de Koningin het wankel evenwicht tussen beide partijen aan het Hof niet verstoren door zich openlijk vóór de expeditie uit te spreken. Of misschien achtte zij het verstandiger op de achtergrond te blijven zodat zij, mocht de hele zaak mislopen, haar handen in onschuld kon wassen - zoals zij ook inderdaad deed toen de onjuiste tijding haar bereikte dat Drake door de Spanjaarden als zeerover was opgehangen, korte tijd voor hij zegevierend binnenvoer na zijn geslaagde reis om de wereld.
Het valt, kortom, niet te ontkennen dat de reikwijdte en grenzen van Drake's bevoegdheden niet duidelijk omschreven waren. In die periode was in het gewone spraakgebruik zelfs nog geen uniforme benaming ontstaan voor de taak en functie die hij vervulde. Sommigen noemden hem, of zijn vlaggeschip, ‘admiraal’, anderen ‘kapitein-generaal’ of gewoon ‘generaal’ en gebruikten dus de ene keer een term die specifiek betrekking had op oorlogvoering ter zee, de andere keer een term die gewoonlijk werd gebruikt voor officieren die een landleger aanvoerden. Bovendien huldigden verschillende groepen binnen het gezelschap dat met hem meevoer op deze reis verschillende opvattingen met betrekking tot de rechten en plichten die aan zijn functie verbonden waren. Want misschien voor het eerst van zijn leven stond Drake als opperbevelhebber van een grote, door de koningin zelf uitgezonden vloot aan het hoofd van een groep mensen die niet alleen uit zeelieden bestond, maar ook uit gentlemen en soldaten. Met hem mee voeren als vrijwilligers een stuk of twaalf gentlemen van wie velen, zo niet allen, het ‘avontuur’ in een of andere vorm financieel steunden. Onder hen waren de belangrijksten John Winter, Drake's ondercommandant, die waarschijnlijk familie was van Sir William Winter, inspecteur van de zeemacht en beschermeling van de Lord Admiral, en de secretaris van Hatton en vriend van Drake, Thomas Doughty, die met de militaire leiding van de expeditie was belast. Het kwam in die tijd nog nagenoeg niet voor dat een zeeman zowel met de leiding van de militaire operaties als met de navigatie was belast en dus het bevel voerde over gentlemen-officieren en ‘gewone’ zeelieden tegelijk. Als leider van dit sociaal gemengde gezelschap was Drake veel minder zeker van zijn terrein dan op eerdere reizen, waarbij hij gewoonlijk alleen ‘gewone’ zeelieden als hij zelf onder zijn bevel had. In vele opzichten verschilden de opvattingen van de gentlemen-officieren omtrent de verdeling van bevoegdheden en de wijze van besluitvorming tijdens de reis aanzienlijk van Drake's eigen ideeën hierover. In plaats van een min of meer homogene groep zeelieden was de bemanning van de vloot veranderd in een groep waar duidelijke sociale scheidslijnen | |
[pagina 227]
| |
doorheen liepen. Zij vertrokken, zoals dikwijls het geval is, in vroege fasen in de ontwikkeling van een institutie, zonder dat een duidelijke orde van bevelvoering en ondergeschiktheid was vastgesteld. Naarmate de tijd verstreek deden deze onduidelijkheden, voortkomend uit het feit dat zich op één oorlogsvloot twee verschillende sociale groepen bevonden, zich meer en meer gevoelen en leidden, zoals te verwachten viel, tot heftige ruzies en conflicten. Dit soort ruzies en conflicten bleef in Engeland zelfs bijna een eeuw lang bestaan. Zij waren kenmerkend voor een vroeg stadium in de opkomst van een nieuw beroep - dat van marineofficier. Zij waren symptomatisch voor de machtstrijd die ontstond door de toenemende onderlinge afhankelijkheid van twee maatschappelijke groepen die tevoren onafhankelijk waren.
Gewend als wij zijn om te leven in een maatschappij waar in vele, zij het niet in alle gevallen de sociale status en de bevoegdheden van beroepsfuncties ten opzichte van elkaar vrij duidelijk zijn omschreven, zijn wij geneigd in het verleden naar even duidelijk omschreven beroepsfuncties te zoeken. Structurele dubbelzinnigheden en de conflicten die daarmee samenhangen, zoals die welke wij hier aantreffen, kunnen daarom niet meer dan toevallige conflicten lijken, misschien te wijten aan een persoonlijke incompabilité d'humeurs. Men kan ook - zoals vaak is gebeurd - de onenigheden, die in 1577-'78 op deze reis ontstonden, zien alsof het negentiende- of twintigste-eeuwse conflicten tussen een admiraal en zijn officieren waren. Of ze kunnen worden beschouwd als een opstand tegen een gevestigde autoriteit, misschien te wijten aan een gebrek aan discipline of aan onaangename persoonlijke eigenschappen van de ene of de andere partij. En inderdaad speelden individuele gevoelens en eigenschappen in dat stadium een grote rol in de persoonlijke verhoudingen aan boord van een schip, vooral in de relaties tussen de leiders, aangezien het onpersoonlijke institutionele kader van een militaire zeemacht - later ‘marine’ genoemd - nog niet zo hecht en nauwkeurig uitgewerkt was en dat ook niet kòn zijn, als twee of drie eeuwen later het geval was. Vaak wordt niet duidelijk genoeg gezien, dat onduidelijk omschreven gezagsverhoudingen niet noodzakelijkerwijze toevallig behoeven te zijn, maar een structurele eigenschap kunnen zijn die kenmerkend is voor de vroege stadia in de ontwikkeling van een institutie. Toevallig was het in dit geval zeker niet. Drake had duidelijke ideeën ten aanzien van de bevoegdheden die zijn positie inhield; hetzelfde gold voor Doughty. De zeelieden hadden zo hun eigen opvattingen, en ook de gentlemen. Maar voor zover valt na te gaan was de officiële omschrijving van hun taak nog betrekkelijk vaag en rudimentair: hij dekte nauwelijks de grote verscheidenheid van menselijke problemen die ontstond door deze geheel nieuwe situatie waarin zeelieden en militairen, gewone zeelui en gentlemen-avonturiers die met het Hof verbonden waren, samen op één vloot voeren; hij liet ruimte voor tegenstrijdige interpretaties. Het was nog niet mogelijk om als richtlijn en als middel om de druk van eigen hartstochten te weerstaan, terug te vallen op een vaststaand gedragspatroon en éénduidige regels die de positie van de verschillende groepen officieren en manschappen ten opzichte van elkaar duidelijk bepaalde. De gewoonte van zelfbeheersing en het gezaghebbende institutionele kader, die deze afdwong, miste nog de bindende kracht en de hechtheid die zij in een later stadium van het proces van institutievorming zou krijgen. Bijgevolg kunnen de ervaringen en de feitelijke relatie tussen Drake en Doughty, evenals andere soortgelijke episoden in de lange strijd tussen zeelieden-officieren en gentlemen-officieren, worden beschouwd als een model op kleine schaal van de situatie waarin mensen verkeerden en van de problemen waarmee zij werden geconfronteerd toen het institutionele | |
[pagina 228]
| |
kader van hun beroepsfuncties zich nog nauwelijks had ontwikkeld.Ga naar eind6.
Natuurlijk waren Drake en Doughty zich op z'n best heel vaag bewust van dit ruimere aspect van hun strijd. Zij vochten hun eigen ruzie of de ruzie van hun groep uit, er elk voor zich vast van overtuigd dat zij zelf in alle opzichten gelijk hadden en de tegenstander in alle opzichten ongelijk. Daarnaast waren zij, zoals wij allen tot op zekere hoogte zijn, ook acteurs in een toneelstuk waarvan zij maar weinig meer dan een korte scène kenden. De intrige van het stuk als geheel ontging hen; zij waren zich nauwelijks er van bewust dat zij er een rol in speelden. In dit bredere verband gezien; doen ze zich aan ons voor als mensen die in conflict geraakt zijn niet alleen omdat zij wat zij als hun recht beschouwden wilden verdedigen tegen de kwaadwillige aanval van de ander, maar vooral door de rol die zij toegewezen hadden gekregen door een niet door henzelf gekozen lot. Drake was waarschijnlijk van boerenafkomst. Zijn vader, Edmund Drake, was de jongste zoon in een pachtersgezin op het landgoed van Lord Russel Bedford. Hij was zeeman van beroep en hing, zoals vele andere zeelieden in die tijd, een protestants geloof aan met een sterk sektarische, revivalistische inslag. Na zijn huwelijk werkte hij korte tijd als boer en woonde in een huisje op de grond van Lord Russel. Toen echter de boeren in Devonshire, die in die tijd nog overwegend katholiek waren, in opstand kwamen tegen de invoering van Cranmers gebedenboek door Somerset, werden hij en zijn gezin uit hun huis verdreven en moesten vluchten om het vege lijf te redden. Ze vonden een toevlucht op de Medway waar Edmund Drake als vlootbijbellezer in zijn levensonderhoud voorzag. Op een afgedankt onttakeld schip leidden zij een schamel bestaan. Daar groeide Francis Drake op. Zijn vader bracht hem een beetje boekenwijsheid bij dat hij zelf bezat. Hij kon ongetwijfeld lezen en ook schrijven, zij het niet zonder moeilijkheden en nogal langzaam. ‘Mijn opvoeding,’ zou hij later zeggen, ‘was niet op leren gericht’.Ga naar eind7. Hij was nog een jongen toen zijn vader hem in de leer deed bij de eigenaar en kapitein van een kleine bark, die zich met de kusthandel bezighield. Hij heeft dus, kortom, ‘een harde bittere leerschool’ gehad - zoals één van zijn biografen het uitdrukt.Ga naar eind8. Na dit bescheiden begin werkte hij zich op, voornamelijk door eigen kracht en talent. Als kapitein en eigenaar van koopvaardijschepen vergaarde hij enige rijkdom. Zijn faam verbreidde zich en zijn financiële positie verbeterde waarschijnlijk aanzienlijk dankzij zijn wapenfeiten als geautoriseerd kaperkapitein. Toen hij in 1577 tot bevelhebber werd benoemd van een door de Koningin en leden van haar Kroonraad gefinancierde expeditie was hij hoger opgeklommen dan ooit tevoren. En hij was zeker van plan zijn levensstijl aan zijn nieuwe positie aan te passen. Hij trof ‘voorzieningen voor versiering en vermaak’ en nam daartoe ‘deskundige muzikanten en rijk meubilair’ mee.Ga naar eind9. Hij dineerde van ‘zilveren borden met gouden randen die zijn door vergulde guirlandes omlijste wapen droegen’. Ook nam hij ‘alle mogelijke lekkernijen en reukwaters’ mee en verklaarde dat vele hiervan hem door de Koningin waren geschonken.Ga naar eind10. Kortom, hij zag zichzelf in de rol van een prominente gentleman. Door dit te doen, door deze rol voor zichzelf te kiezen, speelde hij tegelijkertijd een rol die hij níet had gekozen. In de ogen van vele anderen speelde hij de rol van een omhooggeklommen man, van de gewone zeeman die pretendeert een gentleman te zijn; en het was deze rol die, meer dan hij waarschijnlijk zelf wist, zijn instelling en de problemen waar hij mee geconfronteerd werd bepaalde. Latere generaties waren geneigd meer op de man en zijn persoonlijke successen te letten; zijn maatschappelijke status werd niet belangrijk meer geacht. Hovelingen en gentlemen uit zijn eigen tijd verloren daarentegen nooit de ‘plaats’ in de maatschappelijke hiërarchie die hij volgens zijn | |
[pagina 229]
| |
afkomst, opvoeding en loopbaan bekleedde uit het oog. De Koningin kon hem tot admiraal benoemen en later zelfs in de adelstand verheffen, maar vele van haar hovelingen bleven hem zonder er een ogenblik bij stil te blijven staan als een parvenu beschouwenGa naar eind11.. Ook het merendeel van de gentlemen die hem op zijn reis van 1577 begeleidden zal hem in dat licht hebben bezien.Ga naar eind12.
Hoewel het in de tijd van Elisabeth waarschijnlijk gemakkelijker was om de treden van de maatschappelijke ladder te beklimmen dan bij voorbeeld onder de Stuarts verliep ook in het Engeland van de Tudors het omhoog klimmen in de maatschappij niet zonder tegenstand. Wie als edellieden waren geboren en getogen trachtten hun positie tegenover nieuwkomers te verdedigen door middel van openlijke discriminatie en afwijzing of door spotten en sneren, al naar gelang de macht die zij hadden. Niemand verloor de verschillen uit het oog tussen diegenen die zich omhoog hadden gewerkt en diegenen die door geboorte voor een hoge positie waren voorbestemd. Niettemin kon Drake, uiterlijk althans, door andere edellieden als gelijke worden geaccepteerd, zij het waarschijnlijk met de nodige stilzwijgende reserves. Hij was onmisbaar voor hen vanwege zijn bewezen capaciteiten als kaperkapitein. Zij stonden daarentegen bloot aan ontfunctionalisering: zij waren immers de trotse specialisten op het gebied van oorlogvoering en nu werden voor de eerste maal in de Europese oorlogvoering ter zee deskundigheden gevraagd die hun volkomen vreemd waren en die zij minachtten, als vaardigheden die met handwerk te maken hadden. Zij moeten hierover wel de smoor in hebben gehad. Maar Drake kon zich een wapen aanmeten en verkondigen dat hij afstamde van een adellijke familie die dezelfde naam droeg als hij, blijkbaar zonder dat hij daarmee openlijke aanvallen van de kant van de gentlemen te duchten had. Later in zijn leven bleek het zelfs mogelijk dat hij met een edelman wedijverde om het opperbevel van de koninklijke vloot.Ga naar eind13. Hij vond dat een mens naar zijn verdiensten moest worden beoordeeld, zonder dat de maatschappelijke omstandigheden waarin hij was geboren een rol speelden. En van zijn eigen verdiensten was hij even overtuigd als van zijn gelukkig gesternte. Conflicten met geboren en getogen edellieden leek hij in het algemeen als persoonlijke aangelegenheden te beschouwen. Hij kon zijn strijd met Doughty en later zijn conflict met Lord Howard niet zien als episoden in een lange concurrentiestrijd tussen zeelieden-officieren en gentlemen-officieren. Hij twijfelde er niet aan dat zijn zeemansopleiding verenigbaar was met de maatschappelijke status van edelman. Evenals beroepszeelieden uit de eeuw daarna gevoelde hij ergernis en ongeduld over het feit dat ‘landrotten’ binnendrongen op het terrein van de zeeman en over de aanspraak die zij maakten op belangrijke, leidende functies daar en die uitsluitend berustte op hun adellijke afkomst. Maar in de loop van de zeventiende eeuw en vooral na de Restauratie gingen zeeofficieren van ‘gewone afkomst’, behorend tot de burgerstand of - zoals we tegenwoordig zouden zeggen - tot de bourgeoisie en opgeleid als zeeman, zich meer en meer onderscheiden als een afzonderlijke groep met een eigen sociale status en een eigen benaming. Zij werden aangeduid als ‘pikbroeken’ (tarpaulin commanders) en werden door iedereen, ook door henzelf, beschouwd als verschillend van de gentlemen-zeeofficieren die geen zeemansopleiding hadden genoten.
Onder Elisabeth waren de sociale barrières waarmee hovelingen en gentlemen zich omgaven nog niet zo hoog als in het Engeland van de Stuarts. De toegang tot hun gelederen was nog iets gemakkelijker. Toch konden slechts weinigen de ambitie koesteren, zoals Drake blijkbaar deed, om in één generatie van de rangen van het gewone volk op te klimmen tot de ge- | |
[pagina 230]
| |
lederen der hovelingen en gentlemen. En de spanningen en conflicten die de gehele zeventiende en een deel van de achttiende eeuw door met tussenpozen weer oplaaiden droegen daarom in bepaalde opzichten niet helemaal hetzelfde karakter als in de tijd van Drake. Onder de Stuarts werd de strijd openlijker gevoerd en is deze ook duidelijker gezien als het uitvechten van sociale spanningen en conflicten. Drake's conflict met Doughty was één conflict in een lange reeks. Hij besefte terdege dat de spanningen aan boord spanningen tussen twee groepen mensen waren. Maar voor zover valt na te gaan moet hij het gevoel hebben gehad dat hij tot beide groepen behoorde en beschouwde hij de ruzies met zijn vriend Doughty als een persoonlijke aangelegenheid, als een conflict met een ander individu. Drake was er vast van overtuigd dat de Koningin aan zijn kant stond; hij bestreed zijn tegenstanders dan ook met kracht, overtuigd als hij was van zijn eigen gelijk en uiteindelijke overwinning. Hoewel hij in zijn latere leven tegenslagen te verduren kreeg, lijkt hij er in 1577, bij het begin van de expeditie naar het onbekende terra australis vast van overtuigd te zijn geweest dat de koningin hem met het ‘absolute opperbevel’ van de onderneming had belast.
Toen duidelijk werd dat de belangrijkste gentlemen, en met name zijn vriend Doughty, van plan waren een aandeel te hebben in alle gewichtige beslissingen die genomen moesten worden, wist hij aanvankelijk blijkbaar niet goed wat hij moest doen. Dat trotse gentlemen met goede relaties en een onafhankelijke geest, hem aan boord van zijn eigen schip durfden tegenspreken was waarschijnlijk een nieuwe ervaring voor hem. Hij was zeker gewend en in staat om zijn gezag bij zeelieden te doen gelden. In hun midden had hij zijn hele leven doorgebracht. Als commandant van zeelieden kon hij terugvallen op een hechte traditie waarin zijn rechten en plichten vastlagen - niet zo zeer in abstracte, algemene regels als wel in ingeroeste gebruiken en normen; deze gewoontes stelden hem in staat, zoals vele andere leiders van kleine groepen - van primaire democratische groepen zou men kunnen zeggen - om zolang hij het vertrouwen van de groep genoot, en indien nodig autocratisch of zelfs dictatoriaal op te treden. Hij sprak hun taal. Hij begreep hun manier van denken door en door. En daarom kon hij, naar alle waarschijnlijkheid, zijn zelfvertrouwen op hen overdragen en hen van zijn inzichten overtuigen. De gentlemen vielen evenwel niet zo makkelijk te overtuigen. Zij aarzelden niet hun mening tegenover de zijne te stellen. Zij wensten uitdrukkelijk hun recht op eigen opvattingen te goen gelden. Drake's positie werd in deze omstandigheden wel bijzonder moeilijk omdat hij zelf naast zeeman ook gentleman wilde zijn. Met aan boord een gezelschap dat uit deze twee verschillende en slecht aan elkaar aangepaste groepen bestond kon hij niet zonder meer partij kiezen tegen de eersten zonder de indruk te wekken zich achter de laatsten te scharen. Zoals velen die sociaal zijn gestegen, stond hij, in het begin althans, tussen beide kampen in, omdat hij tot geen van beide werkelijk behoorde. Hij schijnt geprobeerd te hebben zich boven de partijen te stellen, maar daardoor verzwakte hij onvermijdelijk zijn eigen positie. Want zoals uit de latere gebeurtenissen bleek, kon hij de gentlemen alleen in het gareel krijgen en zijn gezag doen gelden als hij de volle steun van de zeelui had. Zo bleef hij tijdens het eerste deel van de reis ernstig belemmerd in zijn beslissingsbevoegdheid door de machtstrijd met de voornaamste gentlemen. Er heerste grote verwarring. De spanning steeg naarmate zij verder van Engeland verwijderd raakten. De ruzies werden frequenter. Niemand wist precies wie bevelen moest geven en wie moest gehoorzamen.
‘... Er zijn,’ zo zei Doughty zelf toen hij op een zeker moment het bevel over Drake's | |
[pagina 231]
| |
vlaggeschip overnam in een poging het gezag en de discipline te herstellen, ‘grote conflicten, misverstanden en ruzies onder u geweest.... bij ieder van u heeft onzekerheid bestaan over de vraag wie te gehoorzamen omdat er zovelen waren die zich met de leiding belastten, waarbij de één dit beval, de ander het verbood, een derde het weer opdroeg...’Ga naar eind14. Deze stand van zaken was kenmerkend voor een vroege fase in de ontwikkeling van een nieuw beroep. Toen deze twee sociale groepen, beroepszeelieden en gentlemen-officieren, tot nauwere samenwerking werden gedwongen bleken de oude tradities, waarin de gezagsverhouding en de handelwijze in geval van inbreuk hierop duidelijk waren vastgelegd, niet langer doeltreffend te zijn. Het nieuwe institutionele kader dat de functies van beide groepen moest integreren en een nieuw, gezamenlijk patroon van gezagsverhoudingen aan boord moest opleveren verkeerde nog in een rudimentair stadium. In deze omstandigheden konden gentlemen en zeelieden, in volle zee en ver van de matigende invloed van het vaderland, alleen op de aloude manier hun heil zoeken in openlijke strijd.
Aanvankelijk gedroegen Drake en Doughty zich blijkbaar alsof zij nog steeds even goede vrienden waren als in het verleden. Dat moet moeilijk zijn geweest, vooral voor Drake, die nooit goed concurrentie heeft kunnen verdragen. Zijn hele leven lang was hij geneigd om ruzie te maken, in sommige gevallen zeer heftig, met diegenen die zijn tegenstanders zouden kunnen worden, in het bijzonder met zijn directe meerderen en minderen.Ga naar eind15. Bijna de enige die hem kon doen gehoorzamen en zijn trotse geest kon doen buigen was de Koningin zelf die hij - overeenkomstig de gewoonte van zijn tijd - op een zeer persoonlijke, emotionele wijze vereerde. Als opperbevelhebber van de vloot was hij, achtte hij zich althans de vertegenwoordiger van de koningin. Bijgevolg ergerde het feit dat Doughty er stilzwijgend van uit ging dat hij dezelfde rechten had als hij, Drake waarschijnlijk meer dan Drake's aanspraken op het opperbevel Doughty ergerden. Waarschijnlijk voelde hij zich tijdens het eerste deel van reis steeds meer gefrustreerd. Maar hij trachtte zijn ergernis te beheersen. Toen zij een rijke buit binnenhaalden, een Portugees schip dat werd omgedoopt in de Mary stelde hij Doughty daarop aan als bevelhebber of kapitein. Waarschijnlijk kon hij niet anders omdat Doughty de belangrijkste militair van de expeditie was en de functie van kapitein nog voornamelijk een militaire functie was die in vele gevallen door ‘landrotten’ van het leger werd bekleed. Wel zond hij als voorzorgsmaatregel zijn broer, Thomas Drake, met Doughty mee naar de Mary.
Toen barstte de storm los. Spoedig waren de twee mannen, Drake's broer en Doughty, in een hooglopende ruzie verwikkeld. Zij beschuldigden er elkaar van een deel van de lading te hebben verduisterd. Zodra Drake hiervan hoorde haastte hij zich naar de Mary en stortte vloekend en tierend een vloed van beschuldigingen en verwijten uit over het hoofd van Doughty. Hij verweet hem dat hij probeerde ‘zijn gezag en aanzien op de vloot te ondermijnen’ en zwoer bij God dat hij dat niet over zijn kant zou laten gaan. Hij wist maar al te goed, zo zei hij, dat ‘het niet Thomas maar Francis Drake was die hij heimelijk trachtte zwart te maken’.Ga naar eind16. Alle achterdocht en ergernis die hij weken lang had opgekropt en ingeslikt kwam naar buiten. Ten slotte onthief hij Doughty van het bevel over de Mary en stelde zijn broer als kapitein aan. Dit was de eerste openlijke breuk tussen de vroegere vrienden. Zelfs toen was Drake naar het schijnt nog niet zeker van zijn eigen gezag en wist hij nog niet hoe hij verder zou moeten handelen. Enkele andere gentlemen brachten Drake en Doughty weer bij elkaar en de twee legden, wat ongemakkelijk, hun ruzie bij. Beiden beseften waarschijnlijk dat deze heftige ruzies de hele | |
[pagina 232]
| |
vloot dreigden te verzieken en hen allen in het verderf te storten. En dus wisselden de twee mannen, verrassend genoeg, midden op de Atlantische Oceaan, op weg naar Zuid-Amerika, van plaats. Drake maakte de reis naar Brazilië aan boord van de buitgemaakte Portugees. Doughty nam het bevel over Drake's vlaggeschip de Pelican over. Het was bij die gelegenheid dat Doughty de bemanning van het schip bijeenriep en een toespraak hield over de ruzies en het gebrek aan gezag aan boord. Hij zei hun dat: ‘De Generaal in zijn wijsheid en welwillendheid heeft uitgevaardigd, dat alle zaken beter in rust en vrede kunnen worden afgehandeld. En omdat hij voor dit schip, zijn vlagge- en admiraalsschip en de schatkamer van de hele vloot, bijzondere zorg heeft... heeft hij mij gezonden als zijn vriend aan wie hij in zijn plaats het bevel toevertrouwt, mij daarbij de bijzondere opdracht gevend om aan u allen te verklaren dat zaken uit het verleden vergeven en vergeten zijn...’Ga naar eind17. De vrede was echter van korte duur. Verdachtmakingen en bedreigingen waren over en weer geuit. Als een machtstrijd dit stadium heeft bereikt valt zij zelden meer door een kortstondig verzoeningsgebaar in haar ontwikkeling te stuiten. Wat ook de directe aanleiding geweest moge zijn, in elk geval beschuldigde Drake Doughty na enige tijd van machtsmisbruik, hij verweet hem dat ‘hij het commando teveel aan zich trok’ en liet hem, nagenoeg als gevangene, naar een klein bevoorradingsschip, de Swan, overbrengen. Naarmate zijn eigen gevoelens van vijandschap voor Doughty in hevigheid toenamen voelde hij zich naar het schijnt ook meer en meer door Doughty bedreigd. Opnieuw beschuldigde hij Doughty ervan zijn naam te bekladden. Ook beschuldigde hij Doughty van het gebruiken van zwarte magie en van het beramen van een moordaanslag op hem. Het valt moeilijk te zeggen of één van deze beschuldigingen op waarheid berustte of dat zij uitsluitend uit Drake's verbeelding voortkwamen. Maar zonder twijfel blijkt eruit dat jaloezie, zoals zo vaak gebeurt, vriendschap in vijandschap en genegenheid in haat had doen verkeren.
Van nu af aan bestreed Drake Doughty openlijk; hij had zijn zelfbeheersing verloren. De meeste zeelieden kozen als vanzelfsprekend zijn partij. Ook zij hadden de hele reis door zo hun eigen ruzies en conflicten met de gentlemen gehad. Zij haatten deze arrogante indringers die met degens omgord op het dek rondparadeerden en te beroerd waren om bij het zeemanswerk te helpen, zelfs als dat dringend noodzakelijk was. Toen Drake's strijd met Doughty en zijn vrienden dus veranderde in een openlijk machtsconflict waren de laatsten bijgevolg verre in de minderheid. En Doughty? Drake's vroegere vriend wordt dikwijls afgeschilderd als de boef van het verhaal die tegen Drake's rechtmatig gezag intrigeerde en onenigheid zaaide omdat hij nu eenmaal van nature een slecht mens en een verrader was.Ga naar eind18. Maar de meer menselijke en de tragische aspecten van dit conflict, zoals van vele andere menselijke conflicten, kunnen pas aan het licht worden gebracht als de situatie waarin beide partijen zich bevonden of anders gezegd: de figuratie die zij met elkaar vormden en de gevoelens die daaruit voortvloeiden, zo eerlijk mogelijk worden bezien. Drake en Doughty hadden deze expeditie in zekere zin als vrienden voorbereid. Toen zij eenmaal onderweg waren werden zij rivalen; op zee behoorden zij niet alleen tot verschillende maar ook tot concurrerende sociale en professionele groepen. Want in tegenstelling tot Drake was Doughty een geboren gentleman - afgezien van wat hij verder ook geweest moge zijn. Hij belichaamde een type officier dat in die dagen betrekkelijk nieuw was. Niet alleen kon hij oorlogvoeren maar hij bezat ook een betrekkelijk grote eruditie en beschaving. Hij had rechten gestudeerd, hij kende Grieks en wat Hebreeuws. | |
[pagina 233]
| |
Met een aantal belangrijke mensen aan het Hof onderhield hij nauwe contacten. Aan te nemen valt dat hij in optreden en uiterlijk zowel hoveling als militair was. Doughty's vijanden, en met name Drake, mochten hem dan als verrader en zwarte magiër beschouwen, zijn vrienden mochten hem blijkbaar graag en achtten hem hoog. ‘Zijn kwaliteiten,’ schreef één van hen,Ga naar eind19. ‘waren zeldzaam in een man van zijn tijd en zijn talenten uitmuntend voor die dagen: een aangenaam spreker, goede aanleg voor de Griekse taal en een redelijke kennis van het Hebreeuws, een bevredigend secretaris van een aanzienlijk edelman en in Ierland een bekwaam soldaat; ook in kennis van het recht hoefde hij slechts voor weinigen onder te doen... hij was zeer gesteld op het bestuderen, aanhoren en in praktijk brengen van Gods woord en oefende zich dagelijks door lezing, zelfmeditatie, samenspraak met anderen en verkondiging aan onwetenden als ware hij een dienaar Gods...’
Persoonlijk, qua karakter en besluitvaardigheid, zou Drake misschien hoger aangeslagen kunnen worden dan Doughty, maar wat opleiding en manieren betreft was hij beslist de mindere. Als ‘geboren en getogen’ zeeman had Drake zoveel verstand van schepen, navigatie en de omgang met zeelieden, dat weinig als gentlemen grootgebrachte heren hem konden evenaren. Doch de ‘geboren en getogen’ gentleman van die tijd bezat een geleerdheid en maatschappelijke training die gewoonlijk buiten het bereik lag van diegenen die voor het zeemanschap waren opgeleid. Zoals andere selfmade men voelde ook Drake zich blijkbaar erg aangetrokken door deze attributen van een hogere sociale klasse. Doughty bezag deze ambities en adellijke pretenties van zijn vriend waarschijnlijk met verdraagzaamheid zolang zij elkaars belangstelling en plannen deelden. Toen zij echter eenmaal op zee waren ergerde hij zich blijkbaar meer en meer aan Drake's pogingen om zich voor te doen als aanzienlijk gentleman. De opvatting die hij van Drake's positie in deze onderneming had was, voor zover zij ons bekend is, volkomen duidelijk en bleef onveranderd. Hij en zijn vrienden erkenden Drake als de officiële leider van de expeditie, doch beschouwden zichzelf in geen enkel opzicht als ondergeschikt aan hem. Hij en de andere belangrijke gentlemen meenden het recht te hebben om in alle belangrijke kwesties tijdens de reis gekend te worden. Zij beschouwden zichzelf als leden van Drake's raad van officieren. Gewoonlijk nam een leider van een militaire expeditie ter zee geen enkele belangrijke beslissing zonder zijn raad van officieren te raadplegen. Een admiraal was in die tijd en nog lange tijd daarna ten opzichte van de leden van zijn raad niet zo zeer een absoluut heerser als wel een primus inter pares.Ga naar eind20. Dit was dus, op zijn best, de positie die Drake volgens de gentlemen op deze reis innam. Hij was volgens hen niet meer dan de eerste onder zijn gelijken. Was Drake werkelijk een gentleman geweest en opgevoed zoals in die klasse gebruikelijk was dan was hij misschien in staat geweest zijn leiderschap waar te maken en zijn invloed op de andere gentlemen te doen gelden door middelen te gebruiken waaraan deze gewoon waren; misschien zou hij dan geneigd zijn geweest meer vertrouwen te stellen in het bekwaam overreden, in tact, diplomatie en de kracht van zijn argumenten. Want zeker is dat hij meer inzicht had in wat een expeditie ter zee vereiste en aan welke gevaren zij blootstond. Maar hij miste de vaardigheid van optreden en spreken om het spel der gentlemen op hun eigen manier te spelen. Hij was het ene moment kortaf, driftig en beledigend en trad meteen daarna weer verzoenend op. Door deze labiele houding nam de ergernis en achterdocht van de gentlemen alleen maar toe. Drake kwetste Doughty's trots en sterkte deze in zijn besluit zich niet van de plaats die hem rechtens toekwam te laten verdringen. En het volharden in deze houding deed op zijn beurt Drake's eigen | |
[pagina 234]
| |
angst en achterdocht weer toenemen. Doordat zijn plannen voortdurend werden gedwarsboomd meende hij, terecht of ten onrechte, dat Doughty en zijn vrienden een complot tegen hem smeedden en hem naar het leven stonden; ten slotte kon hij de spanning niet langer verdragen en beschuldigde Doughty openlijk van zwarte toverkunsten en moordplannen en verbande hem naar het kleine hulpschip de Swan. Eenmaal op de Swan dacht Doughty er echter niet over zijn mond te houden en trok op zijn beurt van leer. Hij was in het openbaar beledigd en vernederd door Drake en dus verkondigde hij tegen wie het maar wilde horen dat Drake zijn huidige positie aan hem te danken had, dat híj het was geweest die Drake aan leden van de Kroonraad had voorgesteld, hem op alle mogelijke manieren had geholpen ‘aan een Koninklijke benoeming’ en dat Drake hem vervolgens had opgelicht want hij had hem slechts een gering aandeel in de gezamenlijk geplande expeditie gegeven en zo ‘zijn mondelinge belofte’ gebroken. Drake's beschuldigingen wees hij spottend van de hand. ‘Wie hem ook maar durfde beschuldigen,’ zo zei hij, ‘zou hij in de mond... als hij in Engeland kwam’. Wat verraad en samenzwering betrof, van al deze verwijten zou hij zich zuiveren in Engeland ‘ten overstaan van de superieuren van diegenen die hem nu beschuldigden... tot hun grote schande’. Hij zinspeelde op geheimen die hij van Drake zou kennen al wilde hij deze niet openbaar maken, zo zei hij, zelfs niet als Drake ‘mij zeer schandelijk zou behandelen’, hoewel een onthulling daarvan ‘hem diep zou raken’. Voor alles legde hij de nadruk op zijn rechten en op het respect dat men hem als gentleman verschuldigd was. Hij wist, zo zei hij met grote zelfverzekerdheid, dat Drake ‘hem niet opzij kon schuiven’ want hij, Thomas Doughty, ‘was een gentleman’Ga naar eind21. en Drake mocht zonder zijn toestemming niets doen.Ga naar eind22. Dat Doughty hiermee - Drake openlijk afvallen en aanvallen in een gezelschap dat voornamelijk uit zeelieden bestond - niet de verstandigste weg bewandelde spreekt vanzelf. Maar in die tijd kon van een gentleman nauwelijks worden verwacht dat hij beledigingen slikte of beheerst en omzichtig reageerde als hij werd uitgedaagd. Evenals Drake handelde ook Doughty in overeenstemming met de positie die hij binnen de totale figuratie van de samenleving innam; in feite kon hij niet anders. Vanuit zijn gekwetst eergevoel en vernederd zelfrespect trok hij van leer tegen Drake, blind voor de gevoelens van degenen die hem omringden; deze reageerden op hun beurt weer op de manier die te verwachten viel. De zeelieden waren niet in de stemming om rustig deze verhalen over hun leider aan te horen.
De kapitein van het hulpschip waar dit alles plaatsvond was een gentleman genaamd Chester. Hij en de schipper aten samen aan één tafel, zoals in de Tudor-vloot gebruikelijk was en het sprak vanzelf dat ook Doughty bij hen aan tafel zat. Doughty's tirade tegen Drake viel bij de schipper bijzonder slecht. Zij kregen ruzie; op een goede dag zei Master Sarocold Doughty in zijn gezicht dat Drake er goed aan zou doen verraders en tegenstanders van de onderneming op dezelfde wijze te behandelen als Magelhan had gedaan bij zijn reis om de wereld: ophangen. Doughty antwoordde dat hij de bevoegdheden van Drake evengoed kende als Drake zelf en dat die allerminst dezelfde waren als die van Magelhan. Van het een kwam het ander en beide mannen raakten handgemeen. De schipper verliet de tafel van de gentlemen en schoof aan bij de zeelui. En omdat hij Doughty in zijn macht had kon hij zijn haat en minachting laten blijken door hem en de andere gentlemen op een zeer karig rantsoen te stellen. Hij zorgde ervoor dat de tafel van de zeelui steeds rijk voorzien was terwijl de gentlemen steeds minder te eten kregen. Doughty probeerde redelijk met hem te praten en herinnerde hem eraan dat hij een gentleman en ‘avonturier’ was; de schipper zei echter dat | |
[pagina 235]
| |
Doughty wat hem betrof met zijn avontuur dood kon vallen. ‘Hangen zal ik,’ zei hij, ‘als je thuis mag komen na van een avontuur genoten te hebben’ en ‘als je te eten wilt hebben zul je blij zijn... om te eten wat uit m'n achterste door het ankergat valt’. Doughty wendde zich tot de kapitein met het dringend verzoek zijn bevelspositie te bevestigen en met het zwaard zijn gezag te doen gelden waarmee hij door Drake zelf was bekleed; zijn woorden hadden echter nauwelijks enige uitwerking. Zelfs als de kapitein aan Doughty's verzoek gehoor had willen geven zouden zij samen tegenover de vijandigheid en haat van alle zeelieden weinig kans hebben gemaakt. Bovendien raakte het scheepje waarop zeelui en gentlemen in zo'n heftige ruzie verwikkeld waren verzeild in een zeer zware storm en verloor de andere schepen van de expeditie uit het oog. En terwijl zij uit het zicht verdwenen waren donderde en tierde Drake aan boord van zijn vlaggeschip tegen Doughty. ‘De hele tijd dat zij verdwenen waren,’ schreef een lid van de bemanning, ‘bleef onze commandant tegen hem te keer gaan; hij noemde hem een verrader en een tovenaar en telkens als we zwaar weer kregen zei hij dat dat door toedoen van Thomas Doughty was en... dat Thomas Doughty dat met zijn toverkunsten had opgewekt... en dat bezwoer hij met dure eden, waarop hij zich niet bekromp, omdat ze hem zo weinig kostten.’Ga naar eind23.
Toen de Swan er na verloop van tijd in slaagde zich weer bij de andere schepen te voegen werd Doughty teruggebracht naar de Pelican. Opnieuw hadden hij en Drake een daverende ruzie. Doughty verkondigde zijn mening openlijk en bleef nog steeds even strak vasthouden aan zijn recht om gehoor te vinden voor zijn opvattingen. Blijkbaar wenste hij de expeditie te beperken tot de Atlantische Oceaan terwijl Drake door wilde varen naar de Stille Zuidzee, overeenkomstig het oorspronkelijke plan. Ten slotte verloor Drake alle zelfbeheersing: hij sloeg Doughty neer en liet hem aan de grote mast binden. Nu viel de breuk niet meer te herstellen. Het conflict had een stadium bereikt waarin òf de één of de ander moest verdwijnen. De machtstrijd tussen de twee leiders had z'n weerslag op de hele bemaning en bracht de expeditie in gevaar. Terwijl Doughty, vernederd en machteloos als hij was, in zijn houding volhardde en Drake's aanspraken op ‘absoluut opperbevel’ nog steeds betwistte, besloot Drake, buiten zinnen van woede, blijkbaar geen verder verzet tegen zijn gezag te dulden. Het einde kwam toen zij aanlegden in de St. Juliaansbaai in Patagonië. Daar had Magelhan 58 jaar tevoren tijdens zijn eerste geslaagde reis rond de wereld enkele van zijn reisgezellen terecht laten stellen. Of Drake nu meende dat een soortgelijke daad een goed voorteken voor het welslagen van zijn eigen reis zou zijn of dat een offer hem geluk zou brengen weten we niet; het is echter niet onmogelijk dat hij iets dergelijks in zijn achterhoofd had. In ieder geval volgde hij bewust het voorbeeld van Magelhan; hij koos de St. Juliaansbaai om uit te voeren wat Magelhan daar al eerder had gedaan. Op die plaats bracht Drake, in de woorden van zijn ondercommandant ‘Thomas Doughty ter dood’.Ga naar eind24. Volgens een lezing van het gebeurde riep Drake een jury bijeen en vond een soort proces plaats. Als dat waar is, maar sommige ooggetuigen maken er helemaal geen melding van, werd dat waarschijnlijk meer gedaan om de gebruiken ter zee te respecteren dan om Doughty een onpartijdige rechtspraak te verschaffen. De uiteindelijke beslissing over zijn lot lag in handen van Drake en Drake had op dat moment zijn besluit onwrikbaar genomen. Hij had beslist dat Doughty moest stervenGa naar eind25. en de meeste zeelieden waren dat met hem eens.
Tot op het laatst betwistte Doughty Drake's bevoegdheid. Hij ‘daagde hem uit te laten zien òf en op grond waarvan hij hem kon laten onthoofden’.Ga naar eind26. Als antwoord op deze uitdaging | |
[pagina 236]
| |
‘ging Drake op een verhoging staan zodat hij boven de anderen uitstak... haalde wat papieren te voorschijn, kuste die, legde ze op zijn hoofd en las ze hardop voor... Na ze te hebben voorgelezen liet hij ze aan de anderen zien en allen zagen en inspecteerden ze’.Ga naar eind27. Over de inhoud van deze papieren is niets bekend, behalve dat ze van de koningin afkomstig waren en ‘dat het op grond van Haar gezag was dat hij (Doughty) liet executeren en de reis maakte’.Ga naar eind28. En dus werd Doughty onthoofd. Nadat het hoofd van de romp was gescheiden nam Drake het, volgens één ooggetuigeGa naar eind29., in de hand, toonde het aan de anderen en wierp het weg met de uitroep ‘Lang leve de Koningin van Engeland’. Volgens anderen noemde hij de dode een verrader. Dit was het moment van Drake's victorie. Zijn vijand - zijn vroegere vriend - was dood. De lange, bittere strijd om de leiding van de expeditie was ten einde. Kort daarna verliet bovendien de andere belangrijke gentleman John Winter, Drake's vice-admiraal die evenmin tevreden was met Drake's bewind, de expeditie en keerde naar huis terug ‘vervuld van bitterheid over de zeemansgeest’.Ga naar eind30. Van toen af aan gold alleen Drake's woord als wet op deze reis. Hij had zijn ‘absolute opperbevel’ gevestigd. |
|