De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
Bram van der Lek
| |
Welk sprookje?‘Het sprookje van de rode rakkers die de mensenwereld even zouden hervormen is voorbij.’ Leuk provocerend gezegd. Maar het slaat nergens op. Wie heeft dat sprookje dan verteld? Niemand, bij mijn weten. Er is, nu zo'n anderhalve eeuw, een socialistische beweging, er zijn talloze socialistische groepen en partijen, die tesamen, in wisselende mate de maatschappelijke ontwikkeling hebben beïnvloed en dat nog doen. Wie precies welke invloed heeft gehad | |
[pagina 201]
| |
is niet zo makkelijk te zeggen. Daar zijn dikke boeken over geschreven, en er zijn vele historici nog steeds mee bezig. Maar er is niemand, behalve misschien een paar naïeve utopisten, die denkt dat ‘het’ socialisme even in een handomdraai de gecompliceerde maatschappelijke werkelijkheid in een heilstaat zal veranderen. Het is trouwens helemaal niet duidelijk waar De Froe het hier over heeft. Bedoelt hij nu het socialisme als beweging, en dan op wereldschaal gezien? Je zou het wel zeggen, want hij stelt dat zelf in de derde zin, en in het artikel komt van alles wat er op de een of andere manier mee te maken heeft (christendom, Marx, humane waarden, Rusland, China, enzovoort) wel ergens aan de orde. Maar op andere plaatsen, en vooral uit de conclusies krijg je weer de indruk dat het over iets heel anders gaat, namelijk in hoofdzaak over Nederland (en misschien een beetje over wat Westeuropese buurlanden) en dan niet over de Nederlandse socialisten (die zijn er niet zo veel) maar over de - overigens zeer bescheiden - pretenties van de Nederlandse sociaal-democraten, hun ‘Keerpunt’-gedachten, en het weinige dat daarvan terechtgekomen is. Dat was inderdaad een soort sprookje, maar dan meer een van roze heren die bovendien nog gehinderd werden door een witte rand of misschien beter gezegd door gedogers met zwarte boorden. Over het wel of niet uitkomen van dàt sprookje zouden best interessante dingen te zeggen zijn. Maar dat zegt allemaal weinig over ‘het’ socialisme. | |
Welk socialisme?Als we het over socialisme hebben, hebben we het over een bepaalde manier om het maatschappelijk leven, het economisch gebeuren en het verkeer van mensen met elkaar te ordenen. De Froe begint met het socialisme te funderen in wat hij noemt ‘de socialiteit’, het feit dat mensen in groepen leven, en dat daarbinnen een afweging plaatsvindt van individuele belangen enerzijds en belangen van de groep anderzijds. Maar een dergelijke fundering is sociologische onzin. In elke samenleving, van de meest primitieve stammen tot ingewikkelde wereldrijken toe, zijn oplossingen gezocht en gevonden voor die afweging. Ook de meest hiërarchische en autoritaire samenlevingsvormen zijn systemen waarin èn eigenbelang èn gemeen belang hun plaats hebben en steeds tegen elkaar worden afgewogen. De Froe scharrelt wat met ingroup en outgroup morality, met socialiteit als groepsegoïsme, maar óók als ‘menselijkheid’, ‘humaniteit’, en concludeert dan dat ‘het socialisme dus in de lijn van de natuurlijke ontwikkeling van mens en mensheid ligt’. Een prettige, optimistische conclusie. Maar ik kan er niet veel mee. Is dat hetzelfde socialisme waarvan later gezegd wordt: ‘Het socialisme is doortrokken van het verlangen er beter van te worden’, ‘Het socialisme is van huis uit een groepsegoïsme’, ‘het socialisme heeft zich vrij snel verbreid over de hele wereld’ en ‘de socialisten zijn niet socialer (!) dan de niet-socialisten’? Ik kan er geen touw aan vastknopen. 1. Socialisme als beginsel, even afgedacht van de vele verschillen die er zijn, heeft niets te maken met de individuele wens van socialisten om ‘er beter van te worden’, maar is een samenstel van denkbeelden om het samenleven zo te ordenen dat er minder chaos, verspilling, uitbuiting en onvrijheid zal heersen dan nu het geval is. 2. De marxistische gedachte dat de onderliggende klasse in een systeem door te strijden voor de eigen bevrijding kan zorgen voor de overgang van dat systeem in een ander systeem heeft weinig te maken met ‘groepsegoïsme’, maar alles met een bepaalde visie op maatschappelijke veranderingsprocessen. De gedachte dat arbeiders allemaal socialist zijn is al niet zo slim. De gedachte dat arbeiders socialist zijn omdat ze zo egoïstisch zijn is een typische ‘herengedachte’. Echt iets voor een sociaal-democraat die de mensen het socialisme van boven af wil ‘brengen’. 3. Het socialisme heeft zich helemaal niet | |
[pagina 202]
| |
‘verbreid over de hele wereld’. Met een beetje goeie wil kun je zo hier en daar landen ontdekken waar geëxperimenteerd wordt met bepaalde elementen uit het arsenaal van socialistische denkbeelden. Over de vraag of de Sowjet-Unie, de landen van Oost-Europa, of China, of Cuba, Vietnam of Tanzania socialistische landen zijn kun je lang twisten. Veel zal afhangen van de vraag wat je onder socialisme verstaat, hoe zwaar je democratische besluitvorming, keuzevrijheid, basisdemocratie, vrijheid van meningsuiting en dergelijke laat meetellen, en trouwens ook welke economische criteria je aanlegt. Dat echter de landen van West-Europa, de Verenigde Staten en de meeste door die landen economisch overheerste landen van de Derde Wereld niet socialistisch zijn lijkt me toch nauwelijks voor bestrijding vatbaar. 4. Natuurlijk zijn socialisten niet per definitie ‘socialer’ dan niet-socialisten. Ik neem aan dat met sociaal bedoeld wordt ‘sociaal-voelend’, ‘aardig voor andere mensen’ of zoiets. Welnu, vele kapitalistisch denkende mensen zijn erg aardig, vaak ook heel sociaal en democratisch in hun omgang met ‘de eenvoudige man (en vrouw)’. Maar dat heeft met socialisme dan ook niets te maken. | |
MoordpartijenHeel kwalijk wordt het betoog als er zo even, tussen neus en lippen, zo'n zesendertig miljoen liquidaties worden opgevoerd, die door ‘de’ socialisten zouden zijn uitgevoerd omdat zij ‘meenden een klassenstrijd te moeten voeren’. Dit heeft met behoorlijk hanteren van historie toch niets meer te maken. 1. De hoogtijdagen van het stalinisme waren bepaald niet een schoolvoorbeeld van het optreden van ‘de’ socialisten. Een gruwelijke ontwikkeling binnen een in bepaalde opzichten socialistische maatschappij die inderdaad het beeld van het socialisme veel schade heeft gedaan, maar die waarschijnlijk aan meer goede socialisten het leven heeft gekost dan er aan hebben meegedaan. 2. De mij bekende bronnen bevestigen absoluut niet dat ná de burgeroorlog in China grote moordpartijen hebben plaatsgevonden, zoals blijkbaar in het geciteerde Guinness book of world records wordt beweerd. Het geciteerde aantal van 26,3 miljoen (wat een merkwaardige suggestie van exactheid trouwens met die drie achter de komma) lijkt me in ieder geval absurd. 3. ‘De motieven waren wraakzucht en angst,’ weet De Froe ons te melden. Het is altijd prettig als je iets zo precies meent te weten. In feite ligt het, dacht ik, wel iets ingewikkelder. Je zou er natuurlijk alle doden van de verschillende revoluties, burgeroorlogen, en interventieoorlogen ook nog bij kunnen halen. Ingrijpende maatschappelijke veranderingen gaan tot nu toe steeds met veel en vaak gruwelijk geweld, met veel ellende en afschuwelijke ontsporingen gepaard. Maar dat is niet bepaald een specialiteit van ontwikkelingen met elementen van socialisme er in. 4. Het noemen van deze twee gevallen (waarvan het tweede mij, als gezegd, vooralsnog als volledig onjuist voorkomt) met voorbijgaan aan zoveel nog recenter moordpartijen, zoals die op joden, zigeuners, verzetsstrijders en zovele anderen in het Europa tussen 1939 en 1945, die op ‘communisten’ in Indonesië, idem dito in Griekenland onder de kolonels, in Chili, en waar al niet, het vermelden van de verschillende koloniale oorlogen, Algerije, Indonesië, Zuidoost-Azië, Angola en Mozambique, is om het nu maar eens voorzichtig te zeggen nogal selectief. 5. De opmerking dat de Nederlandse sociaaldemocraten best eens aan zulke (socialistische) moordpartijen mee zouden kunnen doen als je ze niet ‘in de gaten houdt’ lijkt heel realistisch, maar hij ligt geheel in de zelfde hetzerige lijn, alsof dat een speciale socialistische liefhebberij zou zijn waar ‘zelfs’ sociaal-democraten aan ten prooi zouden kunnen vallen. In feite zijn Nederlandse sociaal-democraten, maar dan samen met rechtse en middenpartijen, rechtstreeks | |
[pagina 203]
| |
medeverantwoordelijk geweest voor al het geweld van twee koloniale oorlogen, zijn ze het nu - iets minder rechtstreeks - voor het optreden van NAVO-partners en/of handelspartners in de verschillende hierboven genoemde gevallen. En wanneer het gaat over het onderdrukken en moorden in eigen land: vele sociaaldemocraten (niet alle) en nog meer christendemocraten (ook niet alle) hebben niet alleen werkloos toegezien, maar ook goed verdiend aan het woeden van de fascistische horden, hun bewapening en hun moordpartijen. Allemaal tragische aspecten van het wereldgebeuren, waar we als het even kan herhaling van moeten zien te voorkomen. Het lijkt me echter niet dat enige zo uit hun verband gerukte feiten als de hierboven geciteerde daar ook maar enige bijdrage toe leveren. | |
MaterialismeHelemaal tegenstrijdig wordt het verhaal als we gaan kijken naar wat gezegd wordt over de ‘socialistische’ visie op de arbeid, over welvaart, en over, om het nu maar eens kort samen te vatten, langharig tuig. Enerzijds wordt ‘de’ socialisten (welke nou weer?) verweten dat ze een ‘veel te zware nadruk hebben gelegd op de waarde van de lichamelijke arbeid’, anderzijds zijn de socialisten schuldig aan ‘het prediken van tegenzin tegen de arbeid’, waardoor een toenemende ‘arbeidsonlust’ de sociale voorzieningen ‘bedreigt’. Ik dacht, eerlijk gezegd, dat die sociale voorzieningen meer bedreigd werden door de kapitalistische crisis, de inflatie en de werkloosheid, maar ik kan me natuurlijk vergissen. Het is echter wel van tweeën één. Of ‘de’ socialisten hebben de boel in de soep gedraaid omdat ze iedereen voorgehouden hebben dat het vooral om hard lichamelijk werken ging, òf ze zijn er schuldig aan dat zeer velen het werken niet meer zien zitten omdat ‘de’ socialisten steeds hebben gepreekt dat dat helemaal niet hoeft. Allebei tegelijk kan niet. Maar wie zijn die ‘socialisten’ eigenlijk? Onder puntje acht (van de tegenwerkende factoren) lezen we: ‘Met de welvaart is de verkwisting en de vernielzucht toegenomen. Juist het respect voor de publieke eigendom is haast verdwenen. Onder een socialistisch bewind asocialiseert een belangrijk deel van de jeugd.’ Welk socialistisch bewind? Aangezien het hier duidelijk gaat over een situatie die zich hier en nu voordoet, moeten we waarschijnlijk concluderen dat de schrijver hier het bewind in Nederland anno 1977 bedoelt. Maar waar praten we dan nog over? Zèlfs als men de Partij van de Arbeid en/of de PPR een socialistische partij zou willen noemen, en Keerpunt-71 een socialistisch programma, moeten we toch vaststellen dat deze partijen wel aan een regering déélnemen, maar niet als enige en niet op basis van dat programma, en dat er ten hoogste sprake is van enig ‘socialistisch’ medebewind. Het wordt toch wat al te dol om nu de effecten van ‘het socialisme’ te gaan beoordelen aan de hand van de invloed van het kabinet-Den Uyl-Van Agt. We zullen ons er maar niet zo erg in verdiepen of de verkwisting en de vernielzucht werkelijk zo toegenomen zijn. Maar als en voor zover dat het geval is, is dat het geval in een uiterst verwarrende, maar nog altijd kapitalistische maatschappij, waar reclame, verdienen, prestatie en onderlinge wedijver leegte en vervreemding bij velen in de hand werken. Waar inderdaad ook de misverstanden over wat socialisme nu eigenlijk is nog eens levensgroot in de hand gewerkt worden door de beschuldigingen over en weer, over de vraag wie nu eigenlijk verantwoordelijk is voor de massale werkloosheid, fusies en sluitingen, inflatie, prijsverhogingen et cetera, en door het verwarrende spraakgebruik om de progressieven ‘socialisten’ te noemen. | |
Humane waardenTen slotte komen we dan bij de grootste grief. ‘Door toegeeflijkheid, door onverschilligheid, soms zelfs door aanmoedigen maken de socialisten zich mede schuldig aan het drijven van een groot aantal kleine groepen die onder de | |
[pagina 204]
| |
bescherming van modewoorden als progressief, modern, eigentijds en mondig de leefbaarheid van de menselijke gemeenschap aantasten en als asociale socialisten de achting voor het socialisme op het spel zetten.’ En daaronder worden dan met een brede armzwaai zowat alle maatschappelijke veranderingsverschijnselen geveegd, van de afwijkende kleding, de veranderde omgangsvormen, via de pornografie, het afwijzen van het huwelijk, de moederzorg, de opvoeding, en weet ik wat niet al, tot de kritiek op politie, justitie, leger, orde en veiligheid. Al het stof onder één vloerkleed. Lekker weg. Mèt ‘de socialisten’. (Welke? Weer Den Uyl-Van Agt? Dan ligt het ‘ethisch reveil’ er meteen ook bij. Is dat even rustig!) Die zijn er immers verantwoordelijk voor. Door hun ‘toegeeflijkheid’, hun ‘onverschilligheid’, ja zelfs hun ‘aanmoediging’. Ze moeten hun roze licht met de witte rand nu maar eens even uit doen. Dan.... ja, wat dan? Gaan de ‘echte’ socialisten dan orde op zaken stellen? Of wordt de samenleving dan vanzelf weer als vanouds? Komen alle vertrouwde ‘humane waarden’ dan weer terug? Ook hier is het mijns inziens de slordigheid van de redenering die tot onmogelijke conclusies leidt. In de lange klachtenlijst die het artikel afsluit worden de meest ongelijksoortige dingen bij elkaar geveegd. Hele positieve dingen: een bij vele jongeren aanwezige grotere maatschappelijke betrokkenheid; democratisering van de besluitvorming; bezinning op de prestatie-maatschappij; het zoeken naar alternatieve leef- en woonvormen, meer bepaald door menselijke warmte, medemenselijkheid, en minder door carrièrezucht en consumptiedwang; meer oog voor de noden en behoeften van ‘afwijkende’ mensen (de ‘debielen, dementen, zieken, stervenden, gehandicapten en criminelen’ van De Froe die zouden blootstaan aan een verregaande bemoeizucht en nieuwsgierigheid), meer belangstelling voor verzorgende beroepen. Daarnaast een groot aantal, voor mijn gevoel min of meer neutrale, begeleidende verschijnselen: afwijkende kleding, haardracht, een veranderende gesprekstoon, het ontstaan van allerlei subculturele en sub-subculturele wereldjes (mijns inziens niet ‘troosteloos’ maar eerder ‘kleurig’). Voorts heel belangrijke verschijnselen als de bevrijding van de vrouw, de veranderingen in de seksuele moraal, in de opvattingen over het huwelijk, over persoonlijke en maatschappelijke relaties, met alle onzekerheid, verwarring en narigheden die daar natuurlijk óók mee gepaard gaan. En ten slotte ook zaken die je negatief zou kunnen noemen, die in ieder geval hoogst irritant kunnen zijn, zoals daar zijn revolutionair avonturisme, kretologie, fanatisme; brutaliteit en geldingsdrang onder het mom van hooggestemde idealen, en nog zo wat van die dingen. Het is natuurlijk uitgesloten, wanneer je zoveel ontwikkelingen op één hoop gooit, daarover een zinnige discussie te voeren. Sommige van de hier genoemde dingen hebben naar mijn mening wel degelijk met ‘socialisme’ te maken, in tegenstelling tot wat De Froe daar zo stellig over beweert. Andere hangen er ook mee samen, maar dan meer als onvermijdelijke, betreurenswaardige, maar nu ook weer niet zo verontrustende bijverschijnselen. Dat een deel van de bevolking wordt afgeschrikt door nieuwlichterij, neiging heeft om daarop schrikachtig en afwerend te reageren, door het oppeppen van dit soort zaken (langharig tuig, toenemend vandalisme, toenemende misdaad, onveiligheid) in bepaalde nieuwsmedia ertoe worden gebracht dit met het heersende, door sommigen ‘socialistisch’ genoemde bewind in verband te brengen, en daardoor geneigd zijn dat ‘socialisme’ af te wijzen, is ongetwijfeld waar. Maar ook bij die meer behoudende delen van de bevolking zijn naar mijn stellige indruk normen snel aan het verschuiven. De verwarring die daarmee gepaard gaat is misschien wel eens vervelend. Best een gocde voedingsbodem voor denkbeelden over ‘ethisch reveil’, en zelfs voor nog verder gaande, misschien wel fascistoïde te noemen ontwikkelingen. Maar een reden om alle | |
[pagina 205]
| |
ontwikkeling dan maar af te wijzen is dat natuurlijk niet. Wat in ieder geval onzin is, is de suggestie dat ‘het socialisme’ - wat daarmee ook wordt bedoeld: de Nederlandse sociaal-democratie, de sociaal-democratie meer in het algemeen, het socialisme gezien als wereldbeweging, of bepaalde of sommige zich socialistisch noemende regimes - verantwoordelijk zou zijn voor al deze veranderingen. Laat staan dat gesteld zou kunnen worden dat als ‘het socialisme’ had gezorgd dat dit allemaal niet gebeurde, nu het rode licht overal al zegevierend zou stralen. | |
BesluitIn het artikel staan nog veel meer verdrietige misverstanden en vooroordelen. Het lijkt me weinig zinvol alles te willen bespreken. Ik denk dat de opvattingen over socialisme en maatschappij van De Froe en mij ver uiteen liggen. Dat is op zichzelf geen enkel probleem. Maar als we daar met elkaar over discussiëren, moet het wel over de zaken gaan, en niet over karikaturen die geen enkele relatie hebben met wat er in de maatschappij werkelijk aan de hand is. |
|