De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
A.J. Coetzee
| |
[pagina 194]
| |
wij niet weten wie de maker is of al zou de titel van de bundel ons onbekend zijn, dan zouden wij het gedicht toch kunnen plaatsen binnen een traditie, binnen een bepaalde letterkundige beweging, zelfs binnen het oeuvre van een bepaalde schrijver...’Ga naar eind1. Hetzelfde geldt voor het politieke gedicht, dat politieke situaties als achtergrond of stof gebruikt. Soms is het nodig om daarmee vertrouwd te zijn - hoofdzakelijk om te bepalen of de dichter de verwijzing naar een situatie een poëtische gestalte geeft, en of hij dit slechts gebruikt als emotionele voorbereiding voor de lezer. Het eerste deel van zijn bundel Skryt bestaat uit gedichten, die dikwijls direct naar de Zuidafrikaanse politieke werkelijkheid verwijzen. Een concreet geval is het volgende:Ga naar eind2.
Het leven in de grond
welzalig zijn de kinderen van Dimbaza,
van Welcome Valley, Limehill en Stinkwater kreperend
van ziekten, ondervoeding, armoede -
want zij maken het gezichtsveld van de baas schoon,
want zij ontkomen aan de hel,
want zij ontruimen het gebied van de boer
- de Boer en zijn God -
- de hand van de God -
want hun wordt het leven bespaard,
want zwart leven is een politieke misdaad
want jij die zwart bent leeft
in het land van het bloed
en de pas en de smaad en de hond,
jij bezoedelt de aarde van de Boer
welzalig zijn de kinderen van Dimbaza,
van Welcome Valley, Limehill en Stinkwater weggegooid
in gaten, feesttafels voor mieren,
de zwartgetande glimlachen -
want zij krijgen speelgoed en lege melkflessen
om de graven blij te maken,
speelgoed en zilverpapier dat ritselt in de wind,
melkflessen - lege spenen - waaruit de wind
klanken kan zuigen
om de mollen nader te lokken
- want vlees is schaars -
zodat het klein grut kan vergeten
dat het dood is
welzalig zijn de doden van Dimbaza,
van Welcome Valley, Limehill en Stinkwater opgevreten
| |
[pagina 195]
| |
door de aarde, want hun komen en hun gaan
is discreet tussen de mond en de lepel
zonder vlekken vóór de zon te laten
welzalig en gezegend en heilig zijn de mollen
en de wormen en de mieren
in het land van zonneschijn
in het land van de Boer
in het land dat de Here hem heeft gegeven,
want zij houden de zoden schoon en vruchtbaar
zodat de mens kan floreren en gedijen,
zijn vruchten kan kweken en zijn vee kan telen
en mooi en sterk en blank kan worden
ter ere van zijn God
De namen Dimbaza, Limehill en Stinkwater vormen de feitelijke verwijzingen, die eerst moeten worden geverifieerd. Hoewel aan feitelijke informatie over deze plaatsen niet makkelijk te komen isGa naar eind3., is de volgende informatie waarschijnlijk voldoende: als gevolg van het politieke beleid van Afzonderlijkheid [Segregatie, vertaler] zijn gebieden waar zwarte mensen binnen blanke gebieden woonden, tot ‘zwarte vlekken’ verklaard en moesten deze gebieden ontruimd worden. Diegenen die weg moesten, zijn binnen zwarte thuislanden hervestigd. Ongeveer vanaf 1968 zijn zij, aanvankelijk in tijdelijke behuizingen (tenten enzovoort) ondergebracht, hervestigd in gebieden, die onder andere de volgende namen dragen: Mnexsha (later omgedoopt in Dimbaza) nabij Kingwilliamstown, Limehill in Natal, Stinkwater bij Hammanskraal en Sada nabij Whittlesea (de naam ‘Welcome Valley’ kan een verwijzing zijn naar Sada, aangezien dit in een vallei gelegen is en het eerste woord vormt van een zin in Khôsa, die betekent: ‘uiteindelijk hebben wij een vaderland gevonden’. Een andere mogelijkheid is, dat het hier om een ironische benaming van de dichter gaat). Bepaalde regels in het gedicht, zoals ‘want zij maken het gezichtsveld van de baas schoon’ en ‘want zij ontruimen het gebied van de boer’ zinspelen duidelijk op hervestigingen, het ‘schoonmaken’ van ‘blanke’ gebieden. Breytenbachs gedicht heeft het lijden van kinderen tot thema. Het is bekend, dat grote aantallen kinderen naar de genoemde gebieden verplaatst zijn (volgens de op 4 maart 1969 gegeven cijfers van de Minister van Bantoe-administratie zijn 2897 mensen naar Dimbaza verplaatst, waarvan 2041 kinderen waren), en dat veel kinderen daar als gevolg van ondervoeding en ziekten gestorven zijnGa naar eind4., omdat er geen sanitaire voorzieningen waren en er dikwijls tekort aan water bestond (de naam Stinkwater spreekt voor zichzelf, wat betreft de toestanden aldaar). In 1975 waren er volgens een schatting 195 kindergraven bij DimbazaGa naar eind5., hetgeen door de waarnemingen van Pater Cosmas Desmond, die in Dimbaza werkzaam was, wordt bevestigd.Ga naar eind6. Je zou zelfs nauwkeuriger kunnen wijzen op zinspelingen in het gedicht op bijzondere gedane uitspraken. De zinnen ‘de aarde van de Boer’, ‘het land van de Boer’ zouden bij voorbeeld kunnen verwijzen naar een veel geciteerd gesprek met een zwarte, waarin hij tot de slotsom komt: ‘You get nothing by complaining - its their country’ (verschenen in de Rand Daily Mail van 25 oktober 1969). Het is tevens nodig om kennis te nemen van het feit dat de metafoor die Breytenbach gebruikt - de gestorven kinderen die de aarde bevruchten - ook voorkomt in een gedicht van James Matthews over dezelfde gebeurtenissen: | |
[pagina 196]
| |
The people of Limehill and Dimbaza
like those of Sada and Ilinge
are harvesting crops of crosses
the only fruit the land will bear
with the fields of their village
fertilised by the bodies of children
and bones of the ancient onesGa naar eind7.
Beïnvloeding of verwijzing kunnen echter als uitgesloten worden beschouwd, aangezien de bundels waarin de gedichten staan in hetzelfde jaar gepubliceerd zijn - en op grond van door de dichter zelf gegeven informatie. We hebben hier dus een geval van een voor de hand liggende metafoor, die door de situatie zelf is ingegeven. Hervestigingen bij Dimbaza, Limehill en Stinkwater, die ondervoeding, ziekte en sterfte van veel kinderen tot gevolg hebben gehad, vormen de feitelijke verwijzing waaruit het gedicht is ontstaan. Vervolgens moet worden vastgesteld van welke poëtische middelen daarin gebruik is gemaakt. De eerste drie regels vormen de basis waarop het gedicht is gebouwd, namelijk de tegenstelling, die ironie tot gevolg heeft. De positie van het woord ‘kreperend’, dat alleen staat in de derde regel, geeft daaraan een dubbele syntactische en semantische relatie. Samen met ‘welzalig’ gelezen is de eerste betekenismogelijkheid: welzalig zijn de kinderen, omdat ze ‘kreperend’ zijn. Wanneer dat woord echter gezien wordt als het begin van de vierde regel (het enjambeert ook daarop), dan draagt het een causale betekenis: zij kreperen van ziekten, ondervoeding en armoede. Er zijn dus twee redenen voor hun welzaligheid: omdat zij dood zijn, en omdat ze bezig zijn als gevolg van ziekten enzovoort dood te gaan. Als versterking van de ironie van de welzaligheid - hetgeen betekent: volkomen gelukkig, gezegend - moet de betekenis van de namen Welcome Valley, Limehill en Stinkwater hier nog aan worden toegevoegd. Deze fundamentele, bittere ironie, die in de eerste drie regels gegeven is, wordt door middel van de herhaling van ‘want’ zodanig voortgezet, dat ieder ‘want’ een bijkomende omschrijving wordt van de zegenwens ‘welzalig’. De mogelijke dubbele semantische relaties, die de herhaling veroorzaakt door het feit dat het terug kan verwijzen, blijven behouden. De regel ‘want zij ontkomen aan de hel’ kan vooruitwijzen naar ‘want hun wordt het leven bespaard’ - een leven dat een hel is voor wie zwart zijn (‘bespaard’ in de zin van ‘achterwege gelaten’). En de ‘hel’ wordt al vanaf het eerste ‘want’ nader omschreven: ‘het gezichtsveld van de baas’ is de hel, ‘het gebied van de boer’ is de hel.
Zoals de dichter in de eerste strofe door middel van het opeenvolgend gebruik van ‘want’ zijn motiveringen naar alle kanten geeft voor de vertroosting van de toedichting ‘welzalig’ - om zijn argument overtuigend te maken - geeft hij ook een nadere omschrijving in parentesen, direct na ‘gebied van de boer’. Terwijl ‘boer’ tot dusver boerderijbezitter en meester heeft betekend, verandert de parentese dit nu van ‘boer’ tot ‘Boer’, zodat er sprake is van het land van de Afrikaner, het land van de Afrikaner en zíjn God. De tweede parentese - ‘de hand van de God’ - staat in een parentetische verhouding tot de eerste, en tot dat wat voorafgaat: het land van de Boer is van hem en van zijn God, en het is door de hand van ‘de God’ (dat wil zeggen God Almachtig, dus niet een God die je in bezit kunt hebben), dat het gebied van de boer het land van de Boer èn zíjn God is geworden. Aansluitend bij de vorige reeksen met ‘want’ volgt de regel ‘want hun wordt het leven bespaard’ onmiddellijk op de parentese; en omdat de parentesen tussen de andere regels staan, moet deze regel ook niet geheel los daarvan gelezen worden - ofschoon zij klaarblijkelijk een nieuwe reeks causaliteiten inleidt. Rekening houdend met de laatste parentese wordt het volgende gesuggereerd (maar niet ten volle gerealiseerd): de ‘hand van de God’ kan gezien worden in het feit dat de zwarte kinderen het | |
[pagina 197]
| |
leven bespaard wordt; de God die aan de Boer en zíjn God dat land heeft gegeven, is inderdaad zo genadig om deze kinderen te laten sterven! Door tegenstelling, herhaling en parentese zijn tot dusver nader omschreven: de redenen voor de welzaligheid en de sterfgevallen en het gebied van de Boer. Met de regel ‘want hun wordt het leven bespaard’ vraagt ‘leven’ om poëtische precisering. Wàt is hùn leven? Dat is om ‘zwart’ te leven, en dat is een politieke misdaad, omdat diegenen die zwart zijn, in het land van de Boer leven. De typografische inkeping van de regels ‘in het land van het bloed... de aarde van de Boer’ heeft tot gevolg dat deze regels een visuele parallel met de voorafgaande parentesen vormen. Wij hebben dus alleen al door het uiterlijk van de tekst een vaststelling van de aard van dat land, met betrekking tot de zwarte. Uiteindelijk heeft de eerste strofe haar ‘logisch’ verwezenlijkte, maar paradoxale voltooiing in het volgende gevonden: Dimbaza, Limehill en Stinkwater vormen voor deze kinderen een Welcome Valley - omdat dit buiten het gezichtsveld van de Boer ligt. En dit is ook een vallei van de dood, wat ook goed is - omdat het buiten het gezichtsveld van de Boer ligt. Dat het woord ‘welzalig’ als een ironische troost bedoeld wordt, blijkt al duidelijk uit de eerste strofe. In de tweede strofe wordt de troost meer ‘conereet’ gepresenteerd. De troost wordt met dezelfde bittere logica gegeven: ‘welzalig zijn de kinderen... want zij krijgen speelgoed... zodat het klein grut kan vergeten dat het dood is’. Een andere vorm van leven wordt er nu bijgehaald: dat van mieren en mollen; en het leven dat weggegooid is (dat van de kinderen) heeft nu een zin gekregen: het vormt ‘feesttafels voor mieren’ en vlees voor mollen in zulke tijden van schaarste. Het speelgoed en de lege melkflessen die de kinderen krijgen, hebben een duidelijk omschreven functie: een ‘vertroostende’ functie - vergelijk het dubbele gebruik van ‘om’. Het speelgoed maakt de graven blij: het verzacht dus de werkelijkheid van de dood; en de melkflessen trekken de mollen aan: zij laten de dood als fysische tegenwoordigheid verdwijnen. Alles is derhalve functioneel: dood ‘leven’ voor ander leven, en speelgoed als troost! Alles functioneel - je hoort bijna de nagalm van een overtuigend politiek argument. Het refrein van welzaligheid, dat met ‘kreperend’ is begonnen, overgegaan is tot ‘weggegooid’ in de tweede strofe, sluit aan het begin van de derde en laatste strofe af met ‘opgevreten’ - en voltooit daarmee de cyclus van dood, begraven, ontbinding. Hier vinden we ook de hoogste lofzang op de kinderen, en hun grootste troost: zij zijn nu verdwenen, helemaal, ‘zonder vlekken vóór de zon te laten’. Op die manier hebben zij de volle welzaligheid bereikt. In de laatste tien regels wordt de welzaligheid echter voortgezet en uitgebreid tot ‘gezegend en heilig’; maar de objecten van de zegenwensen zijn veranderd. Het gaat nog steeds over het leven in de grond, maar niet meer over het ‘dode’ leven; nu betreft het het werkelijke leven (troostrijke gedachte!): de mollen, de wormen en de mieren. En de ironie wordt zwaarder, gelijktijdig met het besef van grotere zegeningen: het sterven van kinderen was niet tevergeefs: de kinderen hebben nieuw leven in de grond gebracht, want zij hebben de wormen, de mieren en de mollen naderbij gelokt en gevoed. Nu is het land van de Boer een land van zonneschijn. Mutatis mutandis sluit de regel ‘want zij houden de zoden schoon en vruchtbaar’ aan bij de eerste strofe met ‘want zij maken het gezichtsveld van de baas schoon’. De wormen, mollen en mieren ‘houden’ alles schoon, doordat zij voortdurend bezig zijn met hun werk; daarom zijn zíj meer dan slechts ‘welzalig’: zij zijn ook gezegend en heilig: de permanente werkers voor een nieuw leven in de grond: de medewerkers van de Boer-boer. | |
[pagina 198]
| |
Door middel van herhaling, ironie en poëtische logica heeft Breytenbach hier een directe, maar poëtisch versterkte ‘uiteenzetting’ gegeven van de dood van zwarte kinderen. Ten slotte moet nog gewezen worden op het ‘indirecte middel’, dat hij gebruikt, om zijn aanklacht verder te steunen en daaraan ethische implicaties te geven, namelijk de verwijzing. Het retorische, herhaalde gebruik van de formule ‘welzalig zijn de... want zij...’ - de zaligsprekingen plus motivering daarvan - roept onmiddellijk de ‘tekst’ van de Bergrede in herinnering: ‘zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden...’ enzovoort (Mattheus 5). Dat deel van de Bergrede was een volkomen ernstig bedoelde troost. Daarom moeten de zaligsprekingen in dit gedicht óók als een troost worden gezien, vooral wanneer wij ook een andere uitspraak van Christus in gedachten houden: dat het koninkrijk der hemelen aan de kinderen toebehoort (Matth. 19). Zij ontkomen dus letterlijk aan de hel! Maar ook andere woorden uit de Bergrede worden opgeroepen, die de dood van de kinderen in het gedicht nog een andere parallel geven. Hoofdstuk 5 van het Mattheus-evangelie bevat de volgende woorden: ‘Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw vader, die in de hemelen is, verheerlijken.’ [Het betreffende hoofdstuk van Mattheus sluit namelijk met deze woorden niet af, ook de bijbel in het Afrikaans niet - vertaler.] ‘Het leven in de grond’ eindigt met:
zodat de mens kan floreren en gedijen
......
en mooi en sterk en blank kan worden
ter ere van zijn God
De mollen en mieren en wormen doen hun goede werken, en de kinderen hebben hùn goede werken gedaan - allen laten hun licht schijnen: voor de Boer ter verheerlijking van zijn God! Met deze verwijzing zijn de zaligsprekingen een troost aan de kinderen, maar tevens een verschrikkelijke, Bijbelse aanklacht tegen de Boer en zijn soort God.Ga naar eind8. De zin ‘in het land dat de Here hem heeft gegeven’ is óók bekend, vanwege de associatie met het Oude Testament, met de Tien Geboden: ‘Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Here, uw God, u geven zal’ (Exodus 20, 12). De verwijzing ernaar roept het gebod hier in al zijn aspecten op, en plaatst het nogmaals als tegenstelling en ironisch tegenover de Boer: zijn dagen worden inderdaad verlengd in dat land; maar verlengd als gevolg van de dood van kinderen! De verhouding tussen kinderen en volwassenen, waar het gebod betrekking op heeft, wordt weliswaar geëvoceerd, maar met een verschrikkelijke omkering: onteer de levens van kinderen, opdat uw dagen verlengd worden... Is het toevallig dat beide bronnen, waaruit de verwijzingen afkomstig zijn (Matth. 5 en Exodus 20) óók de volgende versregels omvatten: ‘Gij zult niet doodslaan’? Deze nieuwe situatie van stervende kinderen in kampen, van ziekten en ‘melkflessen - lege spenen...’ vormt een variatie op een oud liedje van lang geleden:
Kinkhoest en tering, zonder melk:
Bitter voor jou is de levenskelk!
Dat is jouw plaats, daar bij de kleine
graven -...
Wanneer de verwijzing naar Leipoldts ‘Nieuw liedje op een oud deuntje’ ook nog een rol gaat spelen, dan wordt het oude ‘verhaal van ons sterven’ voortdurend door Breytenbachs gedicht geëvoceerd; dan kan dit gedicht van Breytenbach nooit worden gelezen zonder de herinnering aan het feit dat in dit land ook andere kinderen zijn gestorven: destijds voor de vrijheid van de Boer, en nu, opdat hij ‘mooi en sterk en blank’ kan zijn. Door het gebruik van bekende en literair le- | |
[pagina 199]
| |
gitieme middelen heeft Breytenbach een politiek verzetsgedicht geschreven dat als gedicht een eigen recht heeft, en omdat het als gedicht geslaagd is, vormt het ook een effectief en blijvend verzet tegen de dood van kinderen als gevolg van een politieke ideologie. Dit is niet een gedicht dat een bloedige revolutie kan veroorzaken of zelfs verandering kan brengen. Het enige effect dat dit gedicht kan hebben, is het effect van alle goede poëzie: dat het de lezer bewust kan maken van zijn eigen mens-zijn en van dat van anderen, en van de rechten van anderen als mensen - al zijn zij kinderen, en zwart. Het ‘ondermijnende’ van de letterkunde ligt in het volgende: ‘The function of literature, through all its mutations, has been to make us aware of the particularity of selves, and the higher authority of the self in its quarrel with its society and its culture. Literature is in that sense subversive...’Ga naar eind9.
(vertaling Hans Ester) |
|