De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||
Meerten ter Borg
| |||||
2. Het ontstaan van het begrip ‘nihilisme’‘Nihilisme’ is één van die vele nieuwe woorden die ontstonden gedurende de dubbele revolutie - de industriële en de Franse. Al deze neologismen, bij voorbeeld ‘industrie’, ‘kapitalisme’, ‘arbeidersklasse’, ‘ingenieur’, gaven aan hoe ingrijpend de omwenteling was. Wat sindsdien centraal heeft gestaan in de westerse wereld liet zich niet beschrijven in traditionele termen (Hobsbawm, 17). Temidden van deze nieuwe woorden stond ‘nihilisme’ een beetje apart. Het drukte een zeker wantrouwen uit tegenover die nieuwe maatschappelijke orde die moeizaam, schoksgewijs bezig was te ontstaan. Het begrip had een sterk negatieve klank en werd gebruikt om het doen en laten te karakteriseren van hen die zich afzetten tegen de wankelende traditionele orde. Deze nieuwlichters, of het nu romantici, positivisten of socialisten waren, zouden de Europese beschaving in het verderf storten, in het niets (nihil) door datgene waarop zij berustte, de westerse traditie, te vernietigen (Goudsblom, 1-6). Het gebruik van het begrip ‘nihilisme’ leek ingegeven door de angst om oude zekerheden te verliezen. Het was een wapen in handen van de reactie. Het werd vooral gebruikt in landen waar de traditie betrekkelijk onaangetast was gebleven: Duitsland, en later ook Rusland, alsof men er het overwaaien van de revolutie mee wilde bezweren. Het begrip werd in de eerste helft van de negentiende eeuw trouwens betrekkelijk weinig gebruikt, en dan nog voornamelijk door intellectuelen onder elkaar. We weten dit door een beschrijving van Radowitz, die ook reeds for- | |||||
[pagina 51]
| |||||
muleerde wat later de centrale stelling in het nihilisme zou zijn: niets is waar en alles is geoorloofd. Een stelling die overigens door Radowitz met hoon van de hand werd gewezen (Goudsblom, 42). | |||||
3. RuslandHet begrip werd pas populair in de zestiger jaren in Rusland. In 1862 deed Iwan Toergenjew de roman Vaders en zonen het licht zien, waarin het conflict tussen de traditie en moderne opvattingen centraal staat. De moderne opvattingen worden gepersonifieerd in de figuur Bazarow. Deze noemt zich ‘nihilist’. Toergenjew had de term ‘nihilist’ bedoeld als een ‘exacte en toepasselijke aanduiding van een zich presenterend historisch feit’ maar het werd ‘bijna tot een brandmerk van schande omgevormd’ (Toergenjew, 127). Ook hier dus ‘nihilisme’ als scheldwoord. Maar daarnaast werd het ook geuzenaam (Goudsblom, 10) voor vele jongeren die zich met Bazarow identificeerden en vooral geïnspireerd werden door de denkbeelden van de filosoof Tsjernisjewski. De Russische nihilisten werden zo genoemd omdat ze nee zeiden tegen de gevestigde orde (Bannour, 14). Zij ontmaskerden de traditionele waarden (Bannour, 7). Dit nee zeggen had ten doel schoon schip te maken voor de komst van de nieuwe mens (Bannour, 15). Die nieuwe mens was opgebouwd uit delen van ongeveer alle in de negentiende eeuw vigerende, op de verlichting voortbouwende ideologieën. Deze Russische nihilisten zeiden en dachten dus niet veel anders dan wat in Frankrijk en Engeland al tientallen jaren gezegd en gedacht werd zonder dat het nihilisme werd genoemd. Wil men begrijpen waarom een bepaalde gedachte zus of zo geëtiketteerd is, dan is het kennelijk van belang dat men niet alleen weet wàt er gezegd werd, maar ook wáár en wannéér het gezegd werd. Het was in het Rusland van de negentiende eeuw niet moeilijk de eeuwenoude traditie te ontmaskeren als voos geworden blabla die tot dekmantel diende voor het uitzuigen van het volk door een kleine, uitgebluste elite. Toergenjew gaf deze elite met het uit Duitsland overgenomen woord ‘nihilisme’ een wapen in handen om zich hiertegen te verdedigen. Ze moesten zich ook wel verdedigen, want de tamelijk liberale tsaar Alexander II weigerde deze nihilisten naar Siberië te verbannen. Hij werd in 1881 door een nihilist vermoord. | |||||
4. DostojewskiDe keuze van de term ‘nihilist’ door deze lieden wordt vaak als een weinig gelukkige beschouwd. Immers, deze nihilisten wilden niet niets. Integendeel, zij wilden het goede, het ware en het schone, en ze wisten precies wat dat allemaal was en hoe het binnen de kortste keren bereikt kon worden. Wij zouden dergelijke mensen nooit ‘nihilisten’ willen noemen. En toch is de term niet zonder zin. Want wanneer men de traditie verwerpt, en er een nieuwe wens voor in de plaats stelt, is er dan enige reden om niet op den duur ook dat nieuwe in twijfel te trekken en te verwerpen? Waarom zou men niet doorgaan met verwerpen tot men niets, nihil, overhoudt? Dit is precies de consequentie die Dostojewski heeft getrokken. Hij heeft de eerste ‘echte’ nihilist geschapen toen de ‘ingebeelde’ nihilisten nog in opkomst waren, in zijn Aantekeningen uit het ondergrondse (1864). Het is de monoloog gericht tot een denkbeeldig publiek, van een uiterst kwaadaardig man. Hij leeft van een klein erfenisje ergens op een kamer in een buitenwijk van Sint Petersburg. Hij doet de hele dag niets. ‘O, als ik alleen maar uit luiheid niets deed. Mijn God, wat zou ik dan een respect voor mezelf hebben. Respect juist omdat ik tenminste lui kon zijn; althans één positieve eigenschap zou bezitten, waar ik dan ook zelf zeker van zou zijn.’ (p. 150). Als het geen luiheid is, wat is het dan?... om in actie te komen moet men eerst volkomen gemoedsrust vinden, opdat men door geen enkele twijfel meer wordt geremd. Welnu, hoe kan nu bij voorbeeld | |||||
[pagina 52]
| |||||
iemand als ik die gemoedsrust verwerven? Waar heb ik de fundamentele motieven om op te steunen, waar vind ik mijn grondslagen? Waar zal ik die vandaan halen? Ik beoefen de denkkunst, dus sleept bij mij ieder grondbeginsel dadelijk een ander nog fundamenteler principe achter zich aan en zo verder tot in het oneindige’ (p. 149). En zo twijfelt hij aan alles, ook aan zichzelf. ‘Kan een bewust levend mens enig respect voor zichzelf hebben?’ (p. 148). Hij gelooft niet in zichzelf en niet in wat hij doet. Breekt hij bij voorbeeld de theorieën van de ‘ingebeelde’ nihilist Tsjernisjewski tot de grond toe af (vergelijk p. 586), dan is het: ‘... en als ik nu zelf maar een klein tikje kon geloven aan alles wat ik nu heb opgeschreven. Maar ik verzeker U, heren, dat ik geen stom woord geloof van alles wat ik daar voor het vuistje weg heb neergepend! Dat is te zeggen, misschien geloof ik er wel aan, maar tegelijkertijd voel ik toch, ik weet niet waarom, en verdenk er mezelf van, dat ik zit te liegen als een schoenlapper’ (p. 166). Dostojewski's boek is een felle aanval op de moderne, kritische houding, juist doordat het er een radicalisering van is. Van de traditie wordt geen kwaad woord gezegd. In een noot op de eerste pagina zegt hij dat figuren als de samensteller van deze aantekeningen moeten bestaan, hoewel ze hun tijd alweer gehad hebben. Ze moeten bestaan, want we leven in ‘de eeuw die alles afwijst’ (p. 151). Kennelijk was het publiek niet erg ingenomen met de gedachte dat er mensen bestonden wier voornaamste stelregel was: ‘Het doet er niets toe’, want na publikatie ontstond er nogal wat tumult (Arban, 121). En Dostojewski zelf was er helemaal niet zo zeker van dat dit soort figuren zijn tijd gehad had, want in al zijn latere romans komen personages voor die als varianten van de aantekeningenschrijver beschouwd mogen worden. Daar zien we ook een van de meest pregnante verwoordingen van het nihilisme terug: als niets waar is, dan is alles geoorloof. | |||||
5. NietzscheEind januari of begin februari 1887, precies zes jaar na de dood van Dostojewski en bijna drieentwintig jaar na de eerste publikatie, kreeg Nietzsche L'esprit souterrain in handen. Hij was laaiend enthousiast en voelde een diepe verwantschap. Zijn belangrijkste aforismen over het nihilisme moest hij toen nog schrijven. Het is mijns inziens niet aan twijfel onderhevig dat Nietzsche's inzicht in de nihilistische problematiek door zijn kennismaking met Dostojewski is verdiept. Alle citaten van Nietzsche die ik zal gebruiken, dateren van na zijn kennismaking met Dostojewski (vgl. III. 1395/1405). Van nihilisme is volgens Nietzsche sprake als er geen doeleinden meer zijn, als er op de vraag ‘waartoe’ geen antwoord meer is. ‘... handelen, lijden, willen, voelen, het heeft geen zin: het pathos van de nihilist is het pathos van het “tevergeefs” - en als pathos tevens het inconsequente van de nihilist’ (III, 549) ‘... dit is de meest verlammende gedachte, vooral wanneer men inziet dat men gefopt wordt, en toch niet bij machte is zich niet te laten foppen’ (III, 853). De nihilist is inconsequent, omdat zijn uitspraak ‘alles is zinloos’ zelf ook zinloos is. Maar het niet doen van die uitspraak is al even zinloos. De nihilist dwaalt rond in een labyrint van zinloosheid. Hij doet dit met een destructief enthousiasme. Nihilisme is ‘nee-doen’. Het loopt uit op zelfvernietiging (III, 885). Dit zou een diagnose kunnen zijn van waar Dostojewski's aantekeningenschrijver aan lijdt. Hij lijdt aan nihilisme. Een van de belangrijkste vragen die Nietzsche heeft getracht te beantwoorden is, hoe het mogelijk was dat de traditie zijn eigen ondergang voortbracht. Het antwoord komt grofweg hierop neer: onze traditie is die van het christendom. In het christendom staan twee waarden centraal, waarachtigheid en gelijkheid. Dit zijn de waarden waarmee de christelijke traditie zichzelf vernietigt. Waarachtigheid: de moraal die maakt dat we ons van alles afvragen: is het waar, is het geen | |||||
[pagina 53]
| |||||
leugen? Iedere leugen bezwijkt op een kwaad moment voor deze zucht naar waarheid. Zo ook wat Nietzsche de allergrootste leugen noemde: God. En met deze God hebben we ook de zin van ons leven vernietigd, waarvoor Hij immers borg stond. Zo ook het wereldbeeld van waaruit wij leefden, onze interpretatie van de werkelijkheid: ‘Eén interpretatie ging te gronde: omdat ze echter als dè interpretatie gold, lijkt het alsof het bestaan zinloos is, alsof alles vergeefs is’ (III, 553, 554). Gelijkheid: Het christendom is volgens Nietzsche de godsdienst van het gewone volk, van de massa, van het ‘canaille’, dat geen leiders boven zich duldt. Het christendom streeft naar gelijkheid, en dat betekent revolutie. Zo verdwijnen de heren, die voor het volk interpretaties van de werkelijkheid in stand hadden kunnen houden (III, 553, 554). Het ontstaan van nihilisme is een zeer langdurig proces geweest, het heeft bijna 2000 jaar geduurd. In de negentiende eeuw is dit proces in de beslissende fase gekomen. Nietzsche maakt niet duidelijk waarom deze crisis nu juist in de negentiende eeuw valt. We kunnen nu begrijpen waarom Nietzsche Dostojewski's uitweg uit de nihilistische problematiek niet kon aanvaarden. Dostojewski wou, blijkens zijn latere romans, terug naar het traditionele Rusland, terug naar het christendom. Maar voor Nietzsche was het christendom nu juist de oorzaak. Nietzsche wilde het nihilisme niet ontwijken, hij wilde het te baat nemen. Het is ‘een crisis, die reinigt’ (III, 854), een ‘pathologische tussentoestand’ (III, 557). Het overboord zetten van oude waarden kan een teken van kracht zijn. Waar het nu op aan komt is dat de mensen zèlf hun waarden gaan scheppen (III, 557). Dit is Nietzsche's ideaal, en hij hield het niet voor onmogelijk dat het door een klein aantal mensen verwezenlijkt zou worden. Voor Dostojewski was het nihilisme het echec van de hoogmoed van de mens. Voor Nietzsche kon het leiden tot de grootste menselijke triomf. Hij wilde niet terug, hij wilde verder op deze weg. Daardoor verliest de problematiek bij Nietzsche zijn reactionair karakter. Niettemin bestaat de problematiek ook hier bij de gratie van het contrast tussen traditie en moderne tijd. | |||||
6. De twintigste eeuwDoor Nietzsche is de nihilistische problematiek ‘respectabel geworden’ (Goudsblom, 13). Na hem is er zeer veel over geschreven, maar weinig nieuws. Belangrijke filosofen als Scheler, Jaspers, Heidegger, Sartre en Camus brachten wijsgerige verfijningen aan, trokken wat consequenties, verzonnen nieuwe termen, of breidden de problematiek uit tot het absurde. Niet alleen in de filosofie, maar ook in het denken over de samenleving heeft het begrip ‘nihilisme’ een belangrijke rol gespeeld. Zo vond bij voorbeeld in de dertiger jaren de poging van de conservatief Hermann Rauschning om het nazisme uit het nihilisme te verklaren, nogal wat weerklank. Ook in de literatuur kwam de nihilistische problematiek centraal te staan. Ik noem hier alleen de namen van Mann en Musil. Kennelijk had Nietzsche met zijn uiteenzettingen een gevoelige snaar geraakt. Hij had een levensgevoel onder woorden gebracht dat velen juist bij zichzelf aan het ontdekken waren. Tot in de vijftiger jaren heeft het nihilisme een belangrijke rol gespeeld. Men vindt het in de filosofie (het existentialisme), de literatuur en het theater (Becket, Ionesco). De term ‘nihilisme’ werd te pas en te onpas gebruikt, zoals in onze tijd het begrip ‘fascisme’ of ‘arbeider’. | |||||
7. De ondergang van het begripNa 1960 raakte het begrip in onbruik. Je hoorde het weinig meer. Hoe kwam dat? Je zou kunnen zeggen: na zestig jaar geschrijf over het onderwerp, zonder dat het veel nieuws had opgeleverd, was de lol eraf, men ging op zoek naar iets nieuws. Ongeveer zoals men op een zeker ogenblik ook van de tonale muziek afstapte, of van ritme en rijm in de poëzie. Maar | |||||
[pagina 54]
| |||||
een dergelijk antwoord is onbevredigend. Tenslotte is ‘nihilisme’ een semi-wetenschappelijk begrip. Het feit dat het een zware gevoelslading heeft meegekregen en herinneringen oproept aan Walging van Sartre of De vreemdeling van Camus doet hier niets aan af. Bovendien kun je je heel goed theorieën voorstellen die de crises waar de westerse samenleving op af stevent, trachten te verklaren vanuit het begrip ‘nihilisme’. Maar dergelijke theorieën zijn althans mij niet bekend. Een verklaring hiervoor moet, lijkt mij, gezocht worden in de aard en de herkomst van het begrip zelf. We hebben gezien dat het begrip uiterst paradoxaal is. Zo paradoxaal dat nihilisme strikt genomen niet door mensen uitgeoefend kan worden. Immers, zodra we zeggen: ‘Hij vindt alles zinloos’, dan is dat onzinnig, want hij vindt het kennelijk niet zinloos om ons te doen weten dat hij alles zinloos vindt. Kennelijk vindt hij dus niet alles zinloos. ‘Nihilisme’, op menselijk doen en denken betrokken, kan dus per definitie niet totaal zijn. Ook wanneer we zeggen dat de mensen in onze tijd nihilistisch zijn, kunnen we daarmee niet bedoelen dat ze helemaal niets willen. Inderdaad, ze willen een heleboel wèl. Het begrip ‘nihilisme’ is relatief. Iets is altijd niets in vergelijking met iets anders, dat wel iets zou zijn. Iets is altijd niets in een bepaald opzicht. Slechts vanuit een bepaald perspectief krijgt het begrip ‘nihilisme’ zin. Dat perspectief, we hebben het hierboven gezien, is ‘de’ westerse traditie. De nihilist is niets en wil niets, gezien vanuit die traditie, gemeten naar de waarden van die traditie. Het was een probleem voor mensen die nog op de een of andere wijze aan die traditie vastzaten. Sommigen van hen waren ermee verbonden door hun afkomst, sociale positie of middelen van bestaan, anderen doordat ze liefde hadden opgevat voor overblijfselen van die traditie, zoals literatuur of kunst. Zolang nu die traditie nog enigszins leefde onder de mensen, had het gebruik van het begrip ‘nihilisme’ zin. Men begreep in welk opzicht iets niets was. Maar de traditionele samenleving werd langzaam maar zeker verdrongen door de moderne samenleving. Daarmee verdween ook de herinnering aan die traditionele samenleving en het heimwee ernaar. En daardoor werd het gebruik van het begrip ‘nihilisme’ steeds minder zinvol. Zoals het zinloos is geworden om een student, die geen lid is van een gezelligheidsvereniging ‘nihilist’ te noemen, als deze verenigingen nog slechts een marginale rol spelen, zo is het ook zinloos geworden om iemand ‘nihilist’ te noemen als hij de traditionele waarden niet meer aanhangt. Een studentenleven zonder corps kan heel charmant zijn, en ook de moderne, industriële samenleving heeft zijn waarden. Wanneer de zaken zo staan, krijgt men behoefte de problemen van die samenleving te begrijpen vanuit die samenleving zelf, en niet door die samenleving te contrasteren met een vergeten, vroegere samenleving. Men zal niet zeggen dat ‘waarden verloren zijn gegaan’, dat ‘mensen nergens meer in geloven’, maar eerder, dat ‘de moderne samenleving zijn belofte nog niet heeft ingelost’. Waar men vroeger van ‘nihilisme’ sprak, zal men nu wellicht spreken van ‘vervreemding’. Maar ook een begrip als ‘vervreemding’ zal vroeg of laat verdwijnen. Want de terminologie waarmee wij ons doen en laten trachten te beschrijven is net zo veranderlijk als ons doen en laten zelf, omdat ze er deel van uitmaakt. | |||||
Geciteerde literatuur
| |||||
[pagina 55]
| |||||
|
|