De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
J.J. van der Werff ten Bosch
| |
[pagina 48]
| |
molecuulgrootte zullen zij namelijk buiten om de bolletjes of via de poriën in de bolletjes glijden. Als het inderdaad mogelijk blijkt zaadcellen te scheiden door middel van passage langs poreus materiaal, dan wordt het denkbaar dat er condooms of pessaria gemaakt kunnen worden die meer doorgankelijk zijn voor een van de twee typen zaadcellen (8). Stel nu dat zo'n betrekkelijk eenvoudig te hanteren methode beschikbaar komt. Zal men daarvan gebruik maken op zodanig grote schaal dat er sociale gevolgen verwacht mogen worden? En welke gevolgen zijn dat dan? Deze vragen zijn reeds door veel auteurs opgesomd en beantwoord (2, 8, 11, 13). Het materiaal waarop zulke antwoorden steunen is overwegend van speculatieve aard.
Een aantal verwachtingen kan men als volgt samenvatten. Als het mogelijk wordt het geslacht van het kind te kiezen dan zullen er meer jongens dan meisjes geboren worden, er zullen meer eerstgeboren mannen dan eerstgeboren vrouwen zijn, de gezinnen zullen vroeger voltooid en geringer van omvang worden. Deze verschillende gevolgen zullen ieder voor zich secundaire effecten kunnen sorteren. Een groter percentage van de bevolking zal uit eerstgeborenen bestaan dan voorheen, en eerstgeborene-eigenschappen zullen in frequentie toenemen. Een groter percentage van de bevolking zal uit mannen bestaan, en mannen-eigenschappen zullen in frequentie toenemen. Er zal een tekort aan vrouwen ontstaan, zodat in vergelijking met voorheen vrouwen op gemiddeld jongere leeftijd zullen trouwen met mannen die gemiddeld ouder zijn. Aangezien mannen een kortere levensverwachting hebben dan vrouwen zullen meer vrouwen een tweede maal trouwen, na overlijden van de eerste echtgenoot (die ten tijde van zijn huwelijk al niet zo jong meer was). Als verschillende bevolkingsgroepen (naties of hun onderdelen, stammen, sociaal-economische klassen) niet in gelijke mate of gelijktijdig gebruik (kunnen) maken van de keuzemogelijkheid, dan zullen nog weer andere effecten verwacht mogen worden. Een vrouwentekort in één bevolkingsgroep zal migratie teweegbrengen (9), bij voorbeeld van vrouwen uit ontwikkelingslanden naar ontwikkelde landen. De stelling dat er meer jongens geboren zullen worden dan meisjes (2, 8) steunt op enquêtes waarbij gevraagd werd naar voorkeur en voornemens, en op analyses van voltooide gezinnen. De laatste zijn het meest interessant omdat zij de resultaten laten zien van pogingen om onder moeilijke omstandigheden voorkeurgevoelens in praktijk te brengen. In een Amerikaanse studie van ruim vijfduizend gecompleteerde gezinnen (2) bleek dat de seksratio (het aantal jongens per 100 meisjes) voor de laatstgeborenen ruim 117 bedroeg, tegen 109 voor de eerder geboren kinderen. Men was kennelijk vaker gestopt na de geboorte van een jongen dan na de geboorte van een meisje of, met andere woorden, men was vaker doorgegaan met het krijgen van kinderen tot er een jongen geboren was. Uit talloze studies is gebleken dat statistisch bezien eerstgeboren kinderen verschillen van later geborene in intellectuele vermogens, uitgedrukt in uiteenlopende tests en blijken van maatschappelijk succes (zie onder andere 1, 3, 10, 14).
Ten slotte een voorbeeld van een demografisch gevolg van in de praktijk gebrachte geslachtsvoorkeur. Het aantal levend geborenen in Japan bedroeg in 1966 slechts 1 360 974; dat was minder dan in 1906, tot dan het laagterecord jaar van deze eeuw. Het jaar 1966 lag daarmee ruim 25 procent beneden het voorafgaande en ruim 29 procent beneden het volgende jaar. Ongeveer een half miljoen geboorten bleef achterwege (4). Ook Japanners die in Californië en Hawaï woonden kregen in 1966 minder kinderen dan het te verwachten aantal (7). | |
[pagina 49]
| |
De aanleiding tot dit opvallende gebeuren is vermoedelijk de terechtstelling in 1682 van een jong meisje dat uit liefdesverdriet Tokio in brand gestoken had. Dat meisje was geboren in een om de zestig jaar weerkerend Jaar van het Oudere Vuurpaard. Sindsdien bestaat het bijgeloof dat meisjes die in zo'n jaar geboren worden opvliegend van karakter zijn en, als zij huwen, een gevaar voor hun echtgenoot. Velen beschouwden om die reden 1966 als een ongunstig geboortejaar voor meisjes. Er zijn verschillende manieren om meisjes zulk (nood)lot te besparen. Eén is het voorkómen van geboorten door contraceptie en abortus, met het hierboven beschreven resultaat. Een andere mogelijkheid is het opzettelijk verkeerd aangeven van de geboortedatum. Uit de aantallen geboorten en de seksratio's voor de maanden december 1965 en januari 1967 blijkt dat ongeveer 10 000 meisjes dank zij bereidwillige medische registratie-instanties het jaar 1966 als officieel geboortejaar hebben kunnen ontlopen (4). Voorts werden in de periode juli 1965 tot juli 1966 65 000 legale abortussen uitgevoerd, 40 procent meer dan op grond van de algemene trend verwacht mocht worden (5). Het bijgeloof was zo sterk dat zelfs de kindermoord vermoedelijk tijdelijk is opgeleefd. Deze conclusie steunt op getallen van ‘vroege neonatale sterfte door ongelukken, vergiftiging en geweld’, die in 1966 voor meisjes een duidelijke stijging te zien gaven (6). Het is duidelijk dat Japan in 1966 gediend geweest zou zijn met een betrouwbare methode om het geslacht van de nakomelingen te kiezen. | |
Literatuur1. W.D. Altus, ‘Birth order and its sequelae’, Science 1966, 151, 44-49. 2. A. Etzioni, ‘Sex control, science, and society’, Science 1968, 161, 1107-1112. 3. C. Gini, ‘Superiority of the eldest’, J. of Heredity 1915, 6, 37-39. 4. K. Kaku, ‘Are physicians sympathetic to superstition? A study of Hinoe-Uma’, Social Biology 1972, 19, 60-64. 5. K. Kaku, ‘Increased induced abortion rate in 1966, an aspect of a Japanese folk superstition’, Annals of human biology 1975, 2, 111-115. 6. K. Kaku, ‘Were girl babies sacrificed to a folk superstition in 1966 in Japan?’ Annals of human biology 1975, 2, 391-393. 7. K. Kaku, Y.S. Matsumoto, ‘Influence of a folk superstition on fertility of Japanese in California and Hawaii, 1966’, AJPH 1975, 65, 170-174. 8. G. Largey, ‘Sex control, sex preferences, and the future of the family’, Social Biology 1972, 19, 379-392. 9. A.S. Parkes, ‘The sex-ratio in human populations’. In: Man and his future, Ed. G. Wolstenholme, London: Churchill, 1967, pp. 91-99. 10. R.G. Record, T. McKeown, J.H. Edwards, ‘The relation of measured intelligence to birth order and maternal age’, Ann. Hum. Genet. Lond. 1969, 33, 61-69. 11. W. Rinehart, ‘Sex preselection - not yet practical’, Population reports 1975, series 1, nr. 2, p. 1.21-1.32. 12. O. Steeno, A. Adimoelja, J. Steeno, ‘Separation of X- and Y-bearing human spermatozoa with the sephadex gel-filtration method’, Andrologica 1975, 7, 95-97. 13. C.F. Westoff, R.R. Rindfuss, ‘Sex preselection in the United States: some implications’, Science 1974, 184, 633-636. 14. R.B. Zajonc, ‘Family configuration and intelligence’, Science 1976, 192, 227-236. |
|