De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
G.P. Hoefnagels
| |
[pagina 43]
| |
De vraag voor de toekomst zal zijn: wie wordt crimineel: de generaal die stuurt of de soldaat die weigert gestuurd te worden? De regering die de oorlog verklaart of de burger die zo'n verklaring ontkent? De staat die genocide pleegt of de burger die hiertegen protesteert? Of op iets kleinere schaal van geweld: degene die kernenergie-centrales laat bouwen zonder garanties tegen sabotage, misbruik of ander levensgevaar, of degene die weigert aan de bouw van de kerncentrale mee te werken. De vraag wordt: wie terroriseert wie?Ga naar eind1. Degene die een kernenergie-centrale bouwt heeft in ieder geval geen antwoord op diefstal van plutonium, het overvallen van een centrale en misbruik van kernenergie, door wie dan ook. Is de bouwer van zo'n centrale, die weet dat er geen afdoende beveiliging is tegen de mogelijkheid dat de kernenergie-centrale in verkeerde handen komt of misbruikt wordt, een terrorist? Het hangt ervan af. Wie benoemt wie tot terrorist? De vraag wie misdadiger is en de vraag wat misdaad is - criminologische vragen -, zijn afhankelijk van technologische, sociologische, economische en politieke vragen. Wat zal in de toekomst macht betekenen en welke participatie hebben gewone mensen aan die macht? Hoe machtig zijn mensen? En wat doen ze met die macht? Het benoemingsproces begint vanuit impulsen en verhoudingen in de maatschappij waaruit normen ontstaan die soms worden uitgekristalliseerd in strafwetten. Of dit laatste gebeurt, hangt dus onder meer af van de soort normen die mensen gaan ontwikkelen. Welke opvattingen zij krijgen over macht, gezag en overheid? Hiervan is mede afhankelijk in welke mate mensen zich een oordeel vormen over technologische en economische vragen. Wie nog steeds meent dat overheden het voor ons weten, is rijp voor gedetailleerde conditionering. Onder andere via de verfijnde reclamesystemen die bij de overheid voorlichtingsdiensten heten, zal deze mens niet ontdekken waar en wanneer de overheid terroriseert, bedriegt, liegt en dood maakt. Voor deze mensen is de maatschappij een gemakkelijke leunstoel van een amusementsindustrie die hen van de werkelijkheid afleidt. De massa-media kunnen aan dit gemak tegemoetkomen. Het normenstelsel blijft dan simpel, vaak gefixeerd - ‘conservatief’ zegt men wel - omdat de overheid een los van de mensen draaiende centrale is met een zichzelf versterkende continuïteit. Mensen zijn dan niet machtig. We kunnen moeilijk ontkennen dat, alle inspraak en uitspraak ten spijt, deze groeiende onmacht aan de gang is. Wat misdaad is, zal dan in hoge mate bepaald worden door een kleine top van machthebbers. Mensen met nummers worden benoemd tot misdadigers. Er zijn ook tegengestelde trends in bezinningsgroepen kernenergie, in goed werkende milieuverenigingen, bij mensen die met de onbeholpen instrumenten van ons parlementarisme en ons recht pogingen doen om eigen inzichten in technologische en economische vragen geldig te maken. Zulke impulsen zijn nog geen gemeengoed, nauwelijks lijnen naar de toekomst, maar zij kunnen het worden. In dat geval draait de machthebber niet als een dolle in het rond, maar wordt ook hij benoemd, wordt zijn gedrag benoemd en worden benoemingen van gedrag tot misdaad ook door gewone mensen bepaald. Mensen met namen spelen een rol in benoemingsprocessen. In vragen van oorlog en vrede, inzake de perfecte misdaad dus, doen gewone mensen nauwelijks nog pogingen om inzicht te krijgen. Noch een prins noch hun belastinggeld kan hun tot normvorming stimuleren. De onmacht tegen oorlog lijkt het grootst. De grootste nummering lijkt boven zijn pet te gaan. De grootste misdaad dus ook. Wanneer we naar omvang en aard van slachtoffers kijken, naar het resultaat, zijn staten de grootste criminaliteitsproducenten. De internationale wapenhandel, de daarop volgende kleinere en grote oorlogen, de rol van grote mogendheden in bloedige revoluties en het systematisch martelen van ‘andersdenkenden-dan-de-machthebbers’ zijn vormen van cri- | |
[pagina 44]
| |
minaliteit die tot nu toe te groot zijn geweest voor de criminologie. De verhouding tussen de bewapening door grote mogendheden van ontwikkelingslanden enerzijds en hun opheffing van de voedseltekorten daar anderzijds, levert een morele coëfficiënt op waarmee ik graag de mate van misdadigheid van een staat benoemd zag. Volgens het Internationale Instituut voor Vredesonderzoek Sipri steeg de waarde van de wapeninvoer in de derde wereld in 1974 met 40 procent, in 1975 met 20 procent. In 1975 werd in de wereld 280 miljard dollar aan bewapening uitgegeven. De bestaande 169 kerncentrales zouden ook genoeg plutonium kunnen vervaardigen om wekelijks tien atoombommen ter grootte van Nagasaki te kunnen vervaardigen. ‘Zonder onmiddellijke ontwapeningsmaatregelen is moeilijk in te zien hoe de catastrofe kan worden vermeden.’ In plaats daarvan gaat de bewapeningswedloop onverminderd voort. ‘The criminal society’ lijkt een ‘criminal world’ geworden. Criminologie is tot op heden het Madurodam van de polemologie. Maar het wordt steeds duidelijker dat ‘De criminologische betekenis van Shakespeare's Macbeth’ van B.V.A. Röling zich in perverse en polemologische vormen aan het herhalen is.
Mensen met namen of mensen met nummers, wat die maatschappij ook zal zijn, in de toekomst, laten we zeggen de eenentwintigste eeuw, zullen er andere misdaden zijn. Dat is niet moeilijk te voorspellen. Misdaad is afhankelijk van tijd en plaats, van verschillende structurele en culturele factoren. Van wat in een bepaalde periode op een bepaalde plaats strafbaar wordt gesteld. Indien verdergaande centralisatie en toenemende technologie zou plaatsvinden, wordt het de vraag of ook centrale machthebbers onder de kritische functie van het recht worden getoetst. Institutionele criminaliteit noemen we de criminaliteit van overheidsfunctionarissen door overtreding van wetten, in de sfeer van hun functie met voorbijgaan van de schade aan de burgers, ter versterking of uitbreiding van eigen machtspositie of prestige. Deze institutionele criminaliteitGa naar eind2. wordt thans wat zichtbaar in de sfeer van de ruimtelijke ordening, aankoop van oorlogsmaterieel en politieel optreden. Ook oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid en in het algemeen misdaden door de staat begaan, zijn vormen van institutionele criminaliteit.Ga naar eind3. Maar we konstateren ook dat het benoemingsproces tot misdaad hier moeizaam verloopt. Bij de institutionele criminaliteit snijdt de machthebber immers in eigen vlees. Dat doet ook een chirurg niet graag. De dokter blijkt geen held meer als hij op de operatietafel ligt. De benoemer tot misdaad voelt zich minstens onwennig als hij tot misdadiger benoemd wordt. Maar dat is nog te psychologisch verklaard. Er bestaan allerlei ingebouwde sociale mechanismen om misdaden van machtigen niet als zodanig te behandelen. Het zijn geen ‘echte’ misdaden, zegt men dan. ‘De perfecte misdaad’ (zoals Lucebert oorlog noemt) wordt een rechtvaardige oorlog. Doodslag, moord en martelingen krijgen, zolang wij ze plegen (en niet onze vijanden), ingebouwde rechtvaardigingen mee. Misdaden door Nederlanders gepleegd tijdens ‘politionele acties’ (eufemisme) in Indonesië werden erkend, voor een deel ontdekt en zijn onaangeraakt en verdrongen uit ons sociaal geweten. De staat weet zelden nog van zulke gedragingen en heeft dan ook nauwelijks een geweten. En in menig opzicht, maar niet elk, vormen mensen de staat. De staat is meer dan de mensen en waar zij meer is, is zij ook niet gewetenloos dan toch zonder geweten. Met het verlies van de mensen, verliest de staat zijn geheugen. Het toelaten van strafbare gedragingen tegen het milieu door fabrieken wordt economisch gerechtvaardigd. De norm dat wij elkaar niet mishandelen wordt omgekeerd. De omgekeerde norm werd recentelijk gepreciseerd in een openhartig rapport van het Rijnmondbestuur. De streefnorm, aldus het rapport, dat geen blijven- | |
[pagina 45]
| |
de schade zal worden toegebracht door de aanwezige industrieën, kan in Rijnmond niet steeds worden gehaald. Dan zullen andere factoren, zoals werkgelegenheid, aard van het produkt, moeten worden afgewogen door politici. Cynischer hoorde ik het nog niet formuleren. Als ik de rekensom dus goed begrijp moeten politici gaan uitmaken hoeveel doden, gewonden en chronisch zieken er in 1000 liter geraffineerde olie (en bijprodukten) met × man werkgelegenheid gaan. Het zijn sommetjes die op oorlog lijken. Dus toch weer oorlog! De sociale mechanismen lijken op elkaar. - Dat, ten slotte, de afweging door politici moet geschieden lijkt een te gemakkelijk voorstel dat slechts schijn van democratie heeft. De meeste politici hebben tot nu toe in milieuvraagstukken er geen blijk van gegeven het welzijn van de burger te kiezen. Minstens moet overwogen worden hoe mensen die keuze maken.
Een ander type delicten wordt mogelijk door het gebruik van de computer. Enerzijds waar de burger fouten van de computer in zijn voordeel - hij kreeg een miljoen op zijn bankrekening - niet opgeeft. Anderzijds waar via de databank de privacy geschonden wordt. En misschien - maar dat hangt weer van het democratisch gehalte van een toekomstige maatschappij af - waar de computer meer dienstverlening geeft aan het centrale apparaat dan aan de mensen. Dit lijkt nu al meermalen het geval. Ook overtredingen van de eigendom zullen meer het karakter krijgen van overtredingen tegen organisaties en haar spelregels; slachtoffers in financiële termen zijn niet of moeilijk aan te wijzen. Juridisch eigendom zal een nog betrekkelijker zaak worden dan het in de afgelopen vijftig jaar al is geworden. De norm achter het eigendomsdelict wordt veeleer of iemand een bepaalde sociale organisatie in de war stuurt. Of men dit strafbaar zal stellen? Ik vrees van wel. Bij grotere centralisatie van macht ontstaan meer strafbaarstellingen. Bij decentralisatie zal men onder omstandigheden eerder geneigd zijn tot doelmatiger reacties, zoals die van het burgerlijk recht. De seksuele criminaliteit zal bij een grotere tolerantie jegens seksuele gedragingen nog kleiner worden dan hij reeds is. Het Zweedse wetsontwerp van dit jaar om ook incest en exhibitionisme buiten het strafrecht te brengen heeft vooral symboolwaarde. Ook bij ons wordt de exhibitionist door een redelijke officier van justitie niet meer vervolgd, terwijl de incest in zijn vele gradaties meestal duister blijft achter de gesloten ramen en deuren van het gezin. We krijgen meer en meer de kans andere culturen te zien en hierdoor kunnen we ons eigen gedrag leren relativeren. De gedachte van de ‘global village’ wordt met uitgebreide informatie over de hele wereld iets meer waar. Maar dat is één kant van de zaak. De andere kant is dat informatie over andere culturen niet steeds relativeert, maar ook het ‘zo zijn onze manieren’ versterkt. Men ziet dit in de middle class-afwijzing van soft drugs, in de harde reacties tegen buitenlanders van andere culturen en met andere kenmerken. Dan kan er weer een harde taboeïsering ontstaan. Het is onverantwoord slechts optimistisch over de menselijke tolerantie te zijn.
Ik ben met geweldscriminaliteit begonnen en zal ermee eindigen. In de omgang met agressiviteit in onszelf zijn we thans waarschijnlijk minder ver gevorderd dan met de ontdekking van seksualiteit in onszelf. Er is wel iets gaande in een moraal van geweldloosheid, maar dat moet nog veel verder uitgebouwd worden. Er zijn kleine indicaties dat er bij een aantal mensen een moraal van geweldloosheid bestaat. Het gedrag tegenover de bezetter van Tsjechoslowakije, waar mensen met de Russische soldaten, bemanningen van tanks gingen praten en hen hun standpunt bekend maakten. De bezetters informatie geven. Communicatie is een uitstekende manier om met je eigen agressie om te gaan. Die Russische soldaten werden ongeschikt om te vechten, te schieten en zij zijn teruggenomen. En door an- | |
[pagina 46]
| |
deren vervangen. Dat wel. - De Zweedse film Ik ben nieuwsgierig geel vertoont een dienstplicht voor mannen en vrouwen, en er worden methodieken van geweldloosheid aangeleerd. - Maar dit zijn allemaal nog weinig systematisch aangepakte ideeën. Er zit heel wat minder systematiek in dan in de wapenhandel en de militair-industriële complexen in Oost en West. Er zit ook minder systematiek in de geweldloosheid dan in de toenemende technologische uitrusting van de politie, die hierdoor steeds minder ‘onze’ politie wordt.
Op regionaal niveau zal de mate van geweld er in de komende eeuw sterk van afhangen of de maatschappij meer nog dan nu zal bestaan uit een agglomeraat van geïsoleerd levende individuen. Planologie, bouwen, wonen, supermarkten zijn complotten die de mensen in isolement dwingen. Isolement is een van de hevigste factoren tot geweld. Er zijn wel pogingen om van de grootschalige technocratische planologie zonder menselijke maat af te wijken. Ik weet echter niet waar we heen gaan: een maatschappij waar mensen namen hebben of een maatschappij waar mensen nummers zijn. De kans op het laatste is groot. George Orwell, Aldous Huxley krijgen kans op hun gelijk. Een verkeerd gebruik van de begrippen gelijkheid en nivellering vergroten de kans op een maatschappij van nummers. Misschien worden mensen dan als mieren en zal er bij verregaande conditionering geen criminaliteit meer zijn, omdat de mensen robotten zijn. Ernstiger blijft de vraag of een discussie over de eenentwintigste eeuw voor mensen nog zin heeft. Bij het veertigjarig bestaan van het Criminologisch Instituut te Utrecht hield de hoogleraar in de criminologie G.Th. Kempe een redeGa naar eind4. waarin hij zeer pessimistisch over de toekomst was. Hij was onzeker of het kleine aantal mensen dat een enorme ecologische ramp of een atoomoorlog misschien zou overleven, mogelijkerwijs iets geleerd zou hebben en de mensen hun harde discriminerende houding zouden laten varen. Ook in de discussie, waarin de spreker in vele toonaarden om een beetje meer leefkansen gevraagd werd, hield Kempe vol dat hij zelfs de mogelijkheid van een kleine kans op een gunstige verandering van mensen gering achtte. Nooit heeft voor wie daar in Utrecht aanwezig waren, een criminoloog de ‘Untergang des Abendlandes’ zo laconiek, intens en onverbiddelijk verbeeld. Eenzaam zat de spreker op het podium, terwijl vanuit de zaal advocaten, psychiaters en sociologen de spreker kansen op verandering, hoe klein ook, afsmeekten, als waren zij reclasseerders der wereld van het laatste uur. ‘Nee’ zei de spreker en het was gedaan.
Sinds ik daarna gehoord heb dat in Nederland 700 atoomkoppen liggen, kunnen we de kans dat in deze streken iemand bij geval overblijft, in gemoede uitsluiten. De vraag blijft of de wetenschap zich bezig zal houden met relatief onbelangrijke dingen - warenhuisdiefstal en zo - (een soort vertrossing van de wetenschap omdat het er niet meer toe doet) of prioriteiten zal stellen. Ik kies voor het laatste op grond van mijn niettotaal pessimistische visie. Vandaar dat ik als criminoloog noodgedwongen nogal eens polemologisch afdwaal naar de kansen op de perfecte misdaad: oorlog en andere technologische destructies van grote omvang. |
|