De Gids. Jaargang 140
(1977)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
A. de Froe
| |
[pagina 25]
| |
van de natuurlijke ontwikkeling van mens en mensheid. Dat is voor het socialisme van ongemeen belang.
2. Het algemene kiesrecht Sedert 1922 bezit in Nederland de meerderheid van bezitlozen de macht. Degenen die belang hebben bij het socialisme zouden dit dus kunnen verwerkelijken. Als alle emancipatie, van slaven, vrouwen en kinderen is ook de invoering van het algemeen kiesrecht een legitimate van de sociale neigingen van de mens.
3. De universaliteit van het socialisme Het socialisme heeft zich vrij snel verbreid over de gehele wereld. Tussen de verschillende socialistische partijen is overleg en samenwerking mogelijk. Dat heeft de vooruitgang van het socialisme machtig bevorderd. Voor een enkel socialistisch land is de concurrentie met nietsocialistische landen niet vol te houden.
4. De zedeleer van het Christendom De gelijkheid (voor God) van de mensen, de naastenliefde, de broederschap zijn gedachten die allerminst vreemd zijn voor het socialisme, voor zover dit zich bezighoudt met de omgang tussen mensen. Tot in onze eeuw hebben vele christelijke kerken niet zozeer het christendom geleerd dan wel berusting en gehoorzaamheid aan de bezitlozen. Maar de harmonie tussen christendom en socialisme is na 1945 duidelijk toegenomen. Wel wat laat en zeker nog niet algemeen.
5. Armoede en knechtschap van de bezitlozen motiveerde hun strijd om gerechtigheid en appelleerde ook wel aan de sociale neigingen van een aantal bezittenden en machtigen.
6. De algemene leerplicht (1900), vergroot de toegankelijkheid van de bezitlozen tot informatie en geeft de mogelijkheid tot verdere studie zodat de bezitlozen in staat worden gesteld zelf hun belangen te begrijpen en te verzorgen. 7. Het stijgen op de maatschappelijke ladder door het openbreken van beroepsbarrières, brengt bezitlozen in machtsposities van waaruit zij het socialisme bevorderen kunnen. Wij hebben nu reeds ministers die uit behoeftige gezinnen zijn voortgekomen.
8. Het belang van de arbeidsvrede was oorzaak dat menigmaal aan gerechtvaardigde verlangens zonder al te veel strijd werd voldaan. Het overleg tussen werknemers en werkgevers kwam ten goede aan het inzicht dat de bezitloze behoeft in het reilen en zeilen van zijn onderneming, van andere ondernemingen en van de maatschappij in zijn geheel.
9. De toenemende welvaart van de laatste jaren vergrootte de mogelijkheden van sociale verzorging. Minder zorg en meer vrije tijd stelden de bezitloze in staat tot studie en overdenking.
10. De gemakkelijke communicatie door een reeks van oude en nieuwe media kwam ten goede aan de sociale inzichten en gevoelens van wat men noemt de brede massa.
Tot zover de bevorderende factoren, die een spoedige overwinning van het socialisme zouden doen verwachten. Men zou ook nog het onmiskenbare succes kunnen noemen volgens de formule succes baart succes, maar succes is, zoals we zullen zien, een tweesnijdend zwaard, zoals trouwens ook de welvaart.
Thans de tegenwerkende factoren: 1. Het socialisme is van huis uit een groepsegoïsme, en wel in hoofdzaak van de industriearbeiders in de grote steden. Dat is begrijpelijk want deze groep had grote belangen bij socialisering, had voldoende samenhang en communicatie om een actie te organiseren en beschikte over een zekere macht onder andere door stakingen. Hij vormde echter bepaald geen meerderheid en hij is er niet in geslaagd tezamen met bij voorbeeld de boeren en de ambtenaren een | |
[pagina 26]
| |
meerderheid van bezitlozen op te bouwen. Deze groepen en de christen-arbeiders achtten hun belangen bij de socialisten niet veilig.
2. De socialisten keerden zich tegen alle anderen Zij meenden een klassenstrijd te moeten voeren. Daardoor stootten zij potentiële vrienden van zich af en wekten meer vijandschap op dan beslist noodzakelijk was. Deze vijandschap is van de kant van de socialisten wel zeer ver gegaan. Volgens Guinness Book of World Records werden in Rusland tussen 1936 en 1938 8-10 miljoen mensen geliquideerd; in China tussen 1949 en 1965 26.3 miljoen. De motieven waren wraakzucht en angst. De slachtoffers overwegend mensen die een weinig van de rechte leer afweken, de zogenaamde dissidenten. Onder de slachtoffers veel moedige en intelligente mensen, die een volk voor een verdere ontwikkeling moeilijk kan missen. De geschiedenis leert ons dat bij praktisch alle volken godsdienstig en politiek fanatisme tot onmenselijkheid leidt. Mag men nu ook van de sociaal-democraten een dergelijk gedrag verwachten? In de situatie waarin zij thans verkeren zeker niet. Maar de gelegenheid maakt de dief. Men moet mensen niet vertrouwen, men moet ze in de gaten houden! Daartoe is een meer-partijen-stelsel geschikt. Ook op andere wijze dan liquidatie werden bepaalde groepen in de communistische landen achtergesteld. En dat is nog zo. Voor niet-socialisten alle reden om voorzichtig te zijn.
3. De socialisatie wordt door de socialisten bijna uitsluitend economisch opgevat, dat wil zeggen het gaat om geld en bezit. Het bewustzijn wordt bepaald door de produktieverhoudingen (historisch materialisme). Een economische socialisatie heeft echter twee grenzen: 1. de volstrekte nivellatie. 2. de beperkte rijkdom van de aarde. In Nederland bij voorbeeld is voor elk gezin hoogsten 1 ha. beschikbaar. Als ieder mens een auto heeft, heeft niemand daar meer wat aan. Op deze beide grenzen loopt de economische socialisatie dood. De tweede grens hebben wij reeds overschreden. De nivellatie zal dus zijn een nivellatie naar beneden, een onteigenen. Evenals oorlog en diefstal maakt deze verschuiving van bezit het geheel niet rijker en berooft een ieder van perspectieven. Het beperken van arbeidsloos inkomen, een ander economisch ideaal van de socialisten, heeft de renteniers vervangen door de rentetrekkers. Ten slotte, de mens heeft zijn levenswijze kunnen verrijken door geestelijke èn lichamelijke arbeid. De socialisten hebben een veel te zware nadruk gelegd op de waarde van de lichamelijke arbeid.
4. De spreiding van kennis is gedoemd te mislukken De socialisten vermeien zich gaarne in de illusie dat ieder mens alles kan wat hij maar wil, mits hem daartoe de gelegenheid wordt geboden. Talent, aanleg, ambitie worden ontkend. De aanleg van een mens, zijn aangeboren gaven, zijn aanvankelijk onbekend en blijken pas bij het beproeven. Men zal dus inderdaad ieder mens de kansen moeten geven waar hij om vraagt totdat hij bij de grenzen van zijn vermogens is aangeland. Vrijwel alle mensen kunnen op basisniveau vrijwel alles: lopen, springen, dansen, boksen, zingen, spreken, luisteren, schrijven, rekenen, lezen, enzovoort enzovoort. Dit is zeer belangrijk want daardoor kunnen wij elkaar als mensen verstaan, begrijpen en vermaken. Maar in elke speciale vaardigheid is het aantal mensen dat verder komt beperkt en het aantal topscorers gering: enkelen op de gehele mensheid. Ook voor degenen die graag lezen, leren en studeren is de studie voor een belangrijk gedeelte moeizame arbeid. Wanneer men iedereen alle kansen biedt, verknoeit men het voor allen. Aanleg en ambitie zijn werkelijkheden. Dezen en niet het ouderlijke milieu moeten beslissen over de te bieden kansen.
5. Het socialisme berust op een fascinerende, | |
[pagina 27]
| |
gedeeltelijk defecte en over het geheel verouderde theorie, het marxisme Voor vele socialisten is het marxisme niet een stuk feilbare menselijke wetenschappelijke arbeid, maar een geloof, een dogma. En als alle dogmatici zijn zij vast in de leer, onverzettelijk, onverdraagzaam, wars van kritiek. Zie J. Hollak, ‘Marx's Wetenschapstheorie en zijn critiek van het kapitalisme’, in Wijsgerig Perspectief 17-1-1976. Overigens: welke theorie is volmaakt en welke theorie veroudert niet in de loop van een eeuw?
6. Onenigheid, onderling wantrouwen, elkaar woest verketteren is de socialisten allerminst vreemd. Het grote aantal kleine socialistische partijtjes deugt wel om de ijdelheid van een groter aantal partijbonzen te strelen maar komt het socialisme niet ten goede. Evenmin als bij de christelijke sekten kennen de meeste mensen de verschillen tussen al die minipartijtjes. In Nederland is bovendien heel wat socialisme ondergedoken bij christelijke partijen. De namen van de meeste partijen zijn langzamerhand cryptogrammen geworden.
7. Dictatoriale neigingen zijn de socialistische machthebbers niet vreemd. Het is wellicht de ergste miskleun van onze tijd dat de grootste vijanden van het dictatoriale fascisme meer dan de helft van de mensheid dictatorialer dan de absolute monarchen van weleer, onder de duim houden. Maar ook onze beminde democratische bewindslieden nemen vrij regelmatig beslissingen zonder overleg, waar dat overleg mogelijk en nuttig zou zijn geweest. Wat men trouwens in Nederland spreiding van macht noemt komt meestal neer op verschuiving van macht, niet zelden naar onbekwamen die op macht belust zijn.
8. De snel en sterk toegenomen, thans weer wegdruipende welvaart is niet gunstig voor het socialisme. Het is allang gebleken dat mensen die even in goede doen zijn geraakt het socialisme, dat zij dan als een bedreiging gaan zien, de rug toe keren. Hoofdzaak is evenwel dat de argumenten van het socialisme, het sociale onrecht betreffende, bij toenemende welvaart zwakker worden. Met de welvaart is de verkwisting en de vernielzucht toegenomen. Juist het respect voor de publieke eigendom is haast verdwenen. Onder een socialistisch bewind asocialiseert een belangrijk deel van de jeugd. Is dat een paradox?
9. De toenemende arbeidsonlust bedreigt de sociale voorzieningen. Aan het prediken van tegenzin tegen de arbeid is het socialisme zeker niet onschuldig. Wanneer de vrucht van de arbeid niet de arbeider ten goede komt vergalt dit zijn plezier in de arbeid. Dit voorop gesteld. Maar dat ligt niet aan de arbeid, maar aan de arbeidsvoorwaarden. Wanneer deze redelijk zijn is de arbeid voor de mens een zegen. Dat zou nu door de socialisten wel eens duidelijk gezegd mogen worden.
10. Het verloochenen van humane waarden Evenmin als de christenen beter zijn dan de heidenen zijn de socialisten socialer dan de niet-socialisten. Het socialisme is doortrokken van het verlangen er beter van te worden. Het ideaal van de socialist is de kapitalist. De gedachte om de heilstaat op te bouwen op de ruïnes van het kapitalisme is voor de maatschappij als geheel onmenselijk wreed en wordt dan ook door de sociaal-democraten afgewezen. Toch beheersen ook zij onvoldoende de destructieve neigingen aan het socialisme eigen. Meestal door toegeeflijkheid, vaak door onverschilligheid, soms zelfs door aanmoedigen maken de socialisten zich mede schuldig aan het drijven van een groot aantal kleine groepen die onder de bescherming van modewoorden als progressief, modern, eigentijds en mondig de leefbaarheid van de menselijke gemeenschap aantasten en als asociale socialisten de achting voor het socialisme op het spel zetten. | |
[pagina 28]
| |
De inflatie van begrippen als plicht, gehoorzaamheid, waardigheid, behoren en dergelijke is hun werk. In de heilstaat zou hun dit duur te staan komen. Hun streven is zonder voorbehoud negatief: Door opzettelijke onzindelijkheid, het verwaarlozen van lijf en goed, zelfs ten koste van hun gezondheid, zodat zeldzaam geworden besmettingen als hoofdluis, schurft en geslachtsziekten weer veelvuldig voorkomen. Door opzettelijk verwaarloosde, schamele, uniforme kleding, waardoor het straatbeeld van de grote steden een troosteloze aanblik biedt. Door een achteloos, of verwaand, of opdringerig of zelfs terroristisch gedrag, dan weer familiair-gemeenzaam, dan weer brutaal-overheersend, steeds zonder respect voor de medemens. Door intimidatie, aantasten van de goede naam, bedreigen met broodroof. Door het bevorderen van pornografie, het uitslaan van liederlijke taal, het maken en verspreiden van schunnige afbeeldingen. En dat alles onder de leuze van de vrijheid. Door het versmaden van het huwelijk, van de moederzorg, van de opvoeding. Door verregaande bemoeizucht en nieuwsgierigheid ten opzichte van mensen die zich niet kunnen verweren, zoals debielen, dementen, zieken, stervenden, gehandicapten, criminelen. Door het ontluisteren van de goede naam van allen die door veel moeite iets in hun leven bereikt hebben. Door voortdurende, meestal ongemotiveerde aanvallen op de politie, de justitie, het leger en allen die iets te maken hebben met de zorg voor orde en veiligheid.
Dit alles heeft met socialisme niets te maken. Althans zo zou het moeten zijn. Maar de socialisten distantiëren zich niet voldoende van deze ontbindingsverschijnselen. Het socialisme wordt door de brede massa niet beoordeeld naar de juistheid van zijn leer en niet alleen naar het succes van zijn handelen. Zijn reputatie wordt mede bepaald door de maatschappelijke verschijnselen die men met het socialisme in verband brengt.
Moeten wij nu wachten tot het rode licht gedoofd is? Een bredere basis in de bevolking (de mislukte doorbraak) zou het socialisme ten goede komen, want het socialisme is toch bedoeld als een socialisme voor allen. Of niet? Wat meer waardering voor anderen, wat meer begrip voor andermans overtuiging, wat meer liefde voor het streven van de mens in wetenschap en kunst en een betrouwbare democratische gezindheid zouden het socialisme niet misstaan. Als ook dat alles de ondergang van het partijsocialisme zou betekenen, dan zullen wij inderdaad moeten wachten tot althans het rode licht gedoofd is. |
|