De Gids. Jaargang 139
(1976)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 602]
| |
Bram van der Lek
| |
Een ‘situatie in Parijs’In januari werd ons, door een ogenschijnlijk nogal ‘betrouwbare’ journalistieke bron, meegedeeld dat de prins een vriendin had in Parijs met een kind dat van hem was, en dat het heel goed mogelijk was dat hij het extra geld daarvoor nodig had gehad en misschien nog wel nodig had. Nu hoorden wij dat verhaal niet voor de eerste keer, maar uiteraard wel voor het eerst in verband met de opdoemende Lockheed-affaire. Bovendien werd ons verzekerd dat er bewijzen | |
[pagina 603]
| |
waren, foto's en dergelijke, en ook dat in een tot dan toe niet uitgezonden interview van de NOS met de bekende Amerikaanse journalist Jack Anderson over deze ‘situatie in Parijs’ gesproken werd. De suggestie was, dat wij als parlementariërs (Fred van der Spek en ik) die kat de bel nu maar eens moesten aanbinden. Nu hebben wij beiden een afkeer van dit soort roddelverhalen. Ik vind het volstrekt onbelangrijk of iemand één of meer buitenechtelijke relaties heeft. Het gaat mij ook geen bliksem aan. Als er nu iets in de privésfeer ligt is het wel dat. Ik zou er ook nu nog niets over geschreven hebben, als dit verhaal niet al in allerlei versies in de buitenlandse pers breed was uitgemeten, en ook in de Nederlandse pers zo hier en daar enige aandacht had gehad, zodat - hoe stom, nutteloos en ergerlijk dat misschien ook is - zo langzamerhand van een publiek geheim gesproken moet worden. Maar op dat moment hadden wij niet de minste behoefte om de eerste (?) zegslieden van dit Hollywood-achtige verhaal te zijn. Wij vroegen ons bovendien af - en dat vraag ik mij nog af - waarom de betreffende journalisten niet zelf tot publikatie overgingen. Een vreemd soort eerbied tegenover wat des konings is? Of de vrees dat het toch niet zo'n waterdicht verhaal zou zijn!? Of alleen de angst van redacties om zich aan een smaadzaak de vingers te branden? Nu was het zo, dat al spoedig daarna de bekende commissie van drie, de commissie-Donner, werd ingesteld. Het enige wat wij toen gedaan hebben is schriftelijk vragen of we mochten aannemen dat de commissie ook die mogelijke aanwijzingen in zijn onderzoek zou betrekken. Het antwoord was zoals te verwachten was: nietszeggend. De commissie bepaalde haar eigen werkwijze, en er mocht worden aangenomen dat zij alle naar haar inzicht relevante gegevens bij het onderzoek zou betrekken. | |
Eerste geruchtenWij hadden trouwens al eerder vragen gesteld. In december 1975 kwamen de eerste geruchten los. In de Amerikaanse Walstreet Journal (van 4 december) werd het een en ander verteld over de resultaten van de verhoren van de zogenaamde Commissie-Church. In dat artikel werd vermeld dat bij de omkooppraktijken van Lockheed ook een ‘hoge Nederlandse regeringsfunctionaris’ werd genoemd, en dat daarmee prins Bernhard werd bedoeld. Bovendien zouden leden van de commissie in Nederland zijn geweest om ook daar gegevens te verzamelen. Een kort berichtje hierover verscheen ook in verschillende Nederlandse kranten. Maar er gebeurde verder niets. Er brak geen schandaal los. Niemand stelde verder vragen. Het bleef helemaal stil. Als je te boek staat als overtuigde republikeinen, zoals met de PSP het geval is, als je bovendien al vaak gekankerd hebt over de vreemde uitspraken en bedenkelijke escapades van de vliegende prins der Nederlanden, ligt het enerzijds voor de hand dat je met die gegevens wél iets doet. Maar anderzijds lag het geheel nog zo in de sfeer van de geruchten, terwijl het ook - als je al zo vaak vragen hebt gesteld over daden of uitspraken van een bepaalde persoon - zo op hinderlijk volgen gaat lijken, alsof je nu juist die ene vent zo nodig moet hebben, dat we nog ernstig getwijfeld hebben of het nu wel op ònze weg lag om daarover te gaan drammen. Toch vonden we dat we het niet konden laten zitten. En dus stelden wij op 15 december vragen aan de minister-president, en vroegen - nog heel voorzichtig - of de regering kennis had genomen van de berichten in Walstreet Journal over de verkoopmethoden van Lockheed ‘waarin ook Nederlandse burgers met name worden genoemd’. In feite was dat maar één ‘Nederlandse burger’. Maar hieraan kunt u dan zien hoe de schroom om lelijke dingen te zeggen over het koninklijk huis zelfs ons te pakken had. We vroegen verder of de Nederlandse regering contact wilde opnemen met de commissie, om nadere gegevens, of het waar was dat leden van die commissie in Nederland waren geweest, met wie | |
[pagina 604]
| |
zij bij die gelegenheid gesproken hadden, of de regering alle medewerking aan dat onderzoek had gegeven of nog zou geven, en of ze over haar bevindingen de Kamer wilde inlichten. De regering antwoordde op 22 januari dat ze dat bericht in de Walstreet Journal inmiddels ook bekeken had, dat de documenten in handen van de Amerikaanse rechter waren, maar dat ze die ‘zodra daartoe aanleiding was’ op zouden vragen. Er waren inderdaad twee leden van de commissie in Nederland geweest. Die hadden gesproken met twee hoofdofficieren van de Nederlandse luchtmacht en met een ambtenaar van Financiën. Aan de hand van het verdere verloop van de zaak zou de regering haar houding bepalen, en de Kamer daarvan op de hoogte houden. | |
BevestigingMaar inmiddels waren we al weer een dikke maand verder, en was de zaak verder aan het rollen gekomen. Begin februari brachten verschillende kranten het bericht dat een woordvoerder van de commissie met zoveel woorden had toegegeven dat met de ‘hoge regeringsfunctionaris’ niemand anders dan Bernhard was bedoeld. Er ontstond een wonderlijk sfeertje van tastende speculaties. Wat zou de regering gaan doen? Zou deze zaak ook in Nederland uitgezocht worden? Ook in andere landen, Italië, Japan, waren hoge functionarissen bij omkoopof steekpenningenzaken betrokken. In Nederland leek het alsof het eigenlijk niet kòn. Het koninklijk huis: die brave Juliana; Bernhard; toonbeelden toch van integriteit? Maar er moest iets gebeuren. En op 9 februari gebeurde dat ook. De regering stuurde een brief aan de Tweede Kamer, waarin zij schreef, dat zij besloten had een commissie in te stellen, decommissie die later bekend werd als de ‘commissie van drie’, onder voorzitterschap van professor Donner, die uit zou zoeken wat er van de beschuldigingen waar was, en op grond daarvan zou adviseren wat er verder gebeuren moest. Het merkwaardige sfeertje blééf. Terwijl wij in de PSP-fractie op dinsdag 10 februari nog aan het overleggen waren wat we over de brief zouden zeggen, belde voorzitter Vondeling met de mededeling dat alle fracties al besloten hadden de brief voor kennisgeving aan te nemen. Dat wil dus zeggen dat niemand behoefte had aan een debat over deze zaak, dat niemand vragen had over de inhoud van de brief en over de manier waarop daar verder uitvoering aan gegeven zou worden. Nu hadden wij zulke vragen heel duidelijk wel. Was het de bedoeling dat alles wat de commissie zou ontdekken, ook openbaar gemaakt zou worden? Waarom was niet gekozen voor een gerechtelijk (voor)onderzoek? Er was toch sprake van duidelijke aanwijzingen voor strafbare feiten? Waarom was de opdracht van de commissie zo beperkt: alléén de rol van prins Bernhard, terwijl het toch zeer voor de hand lag (en nog ligt!) dat ook anderen bij dit verkoopspelletje-op-hoog-niveau betrokken waren? En wat zou er gebeuren als de commissie tot de slotsom zou komen dat de beweerde feiten inderdaad hadden plaatsgevonden? Ik kon dus niets anders zeggen dan dat wij wèl behoefte hadden aan een bespreking van de brief. Het was zoals ik zeg: ‘Ik kon niets anders zeggen’. Dat lijkt merkwaardig uitgedrukt. Voor vertegenwoordigers van een fractie als de onze is het tenslotte heel normaal dat we vaak dwarsliggers moeten zijn. Het zal gedeeltelijk wel een persoonlijke kwestie zijn, dat ik daar nog steeds niet aan gewend ben, en het altijd weer moeilijk vind mij in zulke situaties de ‘spelbreker’ te moeten voelen. Terwijl het natuurlijk duidelijk is dat een vertegenwoordiger van een zich revolutionair opstellende partij nu juist niet in de Kamer zit om zich te conformeren aan dat parlementaire ‘spel’, en dus eigenlijk zo'n beetje per definitie ‘spelbreker’ is. In dit geval was het nog extra moeilijk. Waarom? Als ik dat achteraf analyseer, denk ik dat daar twee redenen voor waren. In de eerste plaats had het iets van scoren voor open doel. De PSP is, naast een pacifistische en socialistische partij ook een republikeinse partij. Het lag nogal voor | |
[pagina 605]
| |
de hand dat die zich gretig zou storten op zo'n prachtige gelegenheid om de monarchie in discrediet te brengen. Tè veel voor de hand. Het ging om hetzelfde wat mij ook al zo had doen aarzelen om in december vragen te stellen naar aanleiding van de eerste publikaties in de Walstreet Journal: wek je zo niet de indruk heel dankbaar te zijn voor die prachtige gelegenheid? Wek je ook niet de indruk dat je op voorhand alvast maar aanneemt dat het natúúrlijk waar is? Zijn zulke notoire republikeinen nu wel de meest aangewezen personen om die zaak aan te kaarten? Natuurlijk is dat eigenlijk niet het geval. Maar wat moet je als niemand anders het doet? | |
Militair-industrieel complexDe tweede reden voor aarzeling was van meer politieke aard. Per slot van rekening gaat het om een marginale zaak. Wat heeft het te maken met socialisme of met pacifisme dat in dat kapitalistische verkoopproces één of meer belangrijke mensen in de fout zijn gegaan? Dat wil zeggen: fout ook in de kapitalistische zin, door het overtreden van de binnen dat stelsel min of meer duidelijk geldende fatsoensnormen? Toch eigenlijk niks. Er is een ‘militair-industrieeel complex’, dat wil zeggen: legerstaven stellen vast dat er steeds nieuwe wapens nodig zijn, regeringen kopen wapens, grote concerns concurreren om de leveranties. Dat zijn gigantische transacties, waarbij miljarden aan investeringen betrokken zijn. Een nieuw vliegtuig, een nieuw type kruiser, een nieuwe tank of een nieuw atoomwapen moet je plannen op een termijn van tien, soms tientallen jaren. Duidelijk dat het een ramp zou zijn als de ‘spanning’ in de wereld binnen die termijn ooit echt zou afnemen. De research, het onderzoek naar deze nieuwe wapensystemen wordt grotendeels bekostigd door regeringen. Belastinggeld dus. De aankoop geschiedt ook uit belastinggelden. Van de kennis, opgedaan uit deze research, profiteert een groot deel van de overige produktie, de ‘vredesproduktie’ van de betreffende concerns. Wapenopdrachten betekenen dus economische macht. Met de wapenopdrachten is een groot stuk werkgelegenheid gemoeid, werkgelegenheid voor honderdduizenden. Niet voor niets staan vakbonden vooraan bij het pleiten voor wapenaankopen waar veel binnenlandse deelopdrachten, licenties en dergelijke aan vastzitten, en protesteren ze bitter, niet omdat het om wapens gaat, maar als blijkt dat de opdrachten voor de vaderlandse industrie minder blijken te zijn dan verwacht of voorgespiegeld. En ten slotte stabiliseren deze wapenaankopen het economische proces. Het is een afzet waar altijd op gerekend kan worden. Het is één van de middelen waarmee regeringen recessies en tijdelijke inzinkingen in het economisch gebeuren kunnen opvangen. Dat is het militair-industrieel complex. Een hecht verbond tussen militaire ideologie, industriële belangen en een (bepaald soort) economische stabiliteit. Verder is het misschien wel één van de belangrijkste bronnen van de inflatie. Het is bovendien een van de factoren in de imperialistische beheersing van de (westerse) wereld. (Het roept uiteraard en helaas zijn eigen spiegelbeeld op - of houdt dat in stand, net hoe u dat zeggen wilt - in de vorm van een Sowjet - en straks misschien een Chinees imperialisme). Het is de meest gigantische verspilling die ooit op aarde is vertoond. En het voert ten slotte vrijwel onafwendbaar tot de derde wereldoorlog, die een kernoorlog zal zijn. Doet het er daarbij nu veel toe of op al die miljarden één of meer miljoenen extra worden uitgegeven door de bedrijven die in concurrentieslag met elkaar proberen uit die ruif van het m.i.c. te blijven eten? En is het zoveel gewetenlozer om daarbij bedragen te toucheren voor het verlenen van goede diensten aan één of meer van deze bedrijven of voor het verstrekken van ‘vertrouwelijke’ inlichtingen, dan het is om koelbloedig uit te zoeken welk type atoomstraaljager of welke tank voor het minste geld de meeste vernietigingskracht levert? | |
[pagina 606]
| |
Ik weet dat ik hiermee een groot aantal mensen in staat van beschuldiging stel: de leden van de defensie-commissie uit de Tweede Kamer, die zich ‘expert’ noemen op het gebied van zulke wapens, de hoge militairen die zich met de beoordeling en de planning bezighouden, de minister van defensie, zijn departement, en zeker mensen als de heer Aantjes, mevrouw van Leeuwen, de heren Elzen en de Koster, en zovele anderen die vinden dat de uitgaven van deze regering aan wapentuig nog niet hoog genoeg zijn. En zeker ook al die industriële leiders die wapensystemen maken en aan de man brengen, maar eigenlijk ook degenen die ze in hun dienst ontwerpen, en eigenlijk ook de vakbondsleiders die alleen maar jammeren als er niet genoeg ‘werkgelegenheid’ mee is gemoeid. Ik weet het, maar ik kan het niet helpen. Vanuit mijn optiek is het bijna niet mogelijk verschil aan te brengen tussen het ‘fatsoenlijk’ produceren, verkopen en kopen van wapens, en het ‘onfatsoenlijk’ daaraan meedoen. O, zeker, ik weet het. Degenen die fatsoenlijk zijn verrijken zichzelf niet. Tenminste niet meer dan binnen het systeem van winst maken en winst nemen gebruikelijk is. Ze zijn bovendien gevangenen van dat systeem, zo complex, zo wereldomvattend, dat het voor hen bijna niet voorstelbaar is dat je het ooit op zou kunnen heffen. En ten slotte geloven ze ook nog eens in de ideologie die er bij hoort. Maar toch zou het veel belangrijker zijn dáárover te praten, dan over het feit dat er binnen dat systeem blijkbaar een aantal avonturiers rondloopt die er gebruik van maken om zichzelf nog eens een beetje (of een beetje veel) extra te verrijken. Dat zal ongetwijfeld ook in andere delen van het industrieel apparaat voorkomen, alleen binnen het m.i.c. wordt deze mogelijkheid zeer bevorderd doordat het geheel nog eens omgeven is door extra geheimzinnigheid. De ‘vijand’ mag immers niet weten wat er allemaal wordt uitgebroed. En ook doordat het gaat om de grootst denkbare bedragen uit de staatsruiven. En doordat het geheel gedragen wordt, gedragen móet worden door een hechte ideologie: die van de ‘dreiging uit het Oosten’, van het wapen-evenwicht, van de veiligheid door militaire macht. Is het een wonder dat binnen dit prachtig afgeschermde geheel allerlei lieden opereren die het verschil tussen een nette bemiddelingscommissie, smeergeld, steekpenningen en regelrechte omkoperij niet meer zien? | |
MonarchieMaar als je dat dan allemaal bedacht hebt, en op grond daarvan tot de slotsom gekomen bent dat je misschien de hele deining over dit geknoei beter aan anderen over kunt laten, komt er plotseling een ander element in het spel. Waarom, voor den donder, dit eerbiedig gehakkel in de pers? Waarom een commissie, en niet, zoals voor de hand zou liggen de zaak in handen geven van de Officier van Justitie? Die is toch voor dit soort overtredingen van de burgerlijke moraal, van het kapitalistische fatsoen? Natuurlijk is het triest voor die mensen die denken dat prinsen zulke dingen niet doen. Maar áls dat zo is, is een gerechtelijk onderzoek toch ook de beste weg om dat vast te stellen. Als een andere Nederlander van oplichting, een bankroof of afpersing verdacht wordt, wordt er toch ook geen commissie benoemd? Nou ja, het is waar, toen - in uiterste noodzaak - de politici Roolvink en Schmeltzer en de journalist Hoogendijk bekend maakten dat zij jarenlang in het geheim ‘adviseur’ van de Gulf Oil waren geweest, werd er ook geen commissie benoemd. Dat zou toch niet zo gek geweest zijn. Want ze hadden nou wel ‘bekend’. Maar niemand weet wat ze in die hoedanigheid nu eigenlijk bekokstoofd hebben. Misschien wel niets dan hele nette adviezen. Het is mogelijk. Maar ze hadden als minister, kamerlid, en dergelijke toch wel veel specifieke kennis en invloed. En niet alleen is er nooit een commissie benoemd, maar er is helemaal niks gebeurd. Ze zijn er nog precies zo: nette heren die aan politiek doen, respectievelijk politieke commentaren leveren en een Magazine redigeren. | |
[pagina 607]
| |
Met andere woorden, er is met hoge bomen in Nederland, en waarschijnlijk ook wel elders in de wereld, iets merkwaardigs aan de hand. Ze vangen misschien wel veel wind, maar ze hebben er duidelijk minder last van dan de kleine struikjes en de grassprietjes. En dat is kennelijk een verschijnsel dat zich verder uitstrekt dan alleen tot ‘de monarchie’. Akkoord. Maar wat zich nu voordeed vroeg toch wel om enige opheldering. Vandaar dan ook dat wij op die gedenkwaardige tiende februari tegen de voorzitter van de Kamer gezegd hebben dat wij wél prijs stelden op een discussie, en dus op het verschijnen van de minister-president en eventuele andere ministers in de Kamer. Achteraf gezien geloof ik dat het erg belangrijk is geweest dat die discussie heeft plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft de minister-president toegezegd dat alle gegevens (behalve strikt persoonlijke niet voor de zaak essentiële gegevens) die aan het licht zouden komen, openbaar gemaakt zouden worden. Het is de vraag of we ooit het volledige rapport van de commissie-Donner in de huidige vorm ontvangen zouden hebben als die toezegging niet was gedaan. Het heeft in die gedenkwaardige augustus-maand zichtbaar pijn en moeite genoeg gekost om tot die beslissing te komen. Ook heeft de ministerpresident bij die gelegenheid verzekerd, dat als de bevindingen van de commissie daar aanleiding toe zouden geven vanzelfsprekend een gerechtelijke procedure zou worden ingesteld. Het is duidelijk, ondanks de spitsvondige redeneringen die Van Agt op 29 augustus daarover ophing, dat die toezegging niet is nagekomen. Er werden vijf argumenten gegeven (later zelfs zeven, maar dat was een stukje over-kill van de jurist Van Agt), waarvan vier juridische, die naar ik dacht al op vele plaatsen afdoende weerlegd zijn, en één politiek, namelijk dat een dergelijke vervolging ‘ernstige gevolgen zou hebben voor de monarchie’. Ik heb op 29 augustus al geconstateerd dat het natuurlijk alleen om dat laatste ging, en daarbij de vraag gesteld wat die ernstige gevolgen nou precies zouden zijn, óf ze zo ernstig zouden zijn, en ten slotte of, zelfs als ze dat zouden zijn, dat dan iets is waar je uit een oogpunt van gelijke rechtsbedeling voor opzij zou mogen gaan. Het lijkt me nuttig die vragen nog wat nader uit te werken. Maar eerst wil ik vaststellen dat het er hoe langer hoe meer op begint te lijken dat ook de eerste toezegging van de minister-president: het integraal openbaar maken van alle aan het licht gekomen feiten, eigenlijk niet is nagekomen. Niet zozeer in die zin dat bepaalde stukken van het feitelijke rapport-Donner niet zouden zijn gepubliceerd. Maar eerder daardoor dat de commissie, wetende dat ze waarschijnlijk gedwongen zou zijn alles wat ze vond te publiceren, bepaalde al te pijnlijke dingen niet verder heeft uitgezocht, dan wel haar twijfels zo verpakt heeft, dat het risico dat allerlei kluwens verder zouden worden afgerold zo klein mogelijk zou blijven. Het is de vraag of wij bij het prijzen van de openheid van de commissie en de regering niet te voorbarig geweest zijn. Niet dat ik daar nou zo'n spijt van heb. Want tegen de achtergrond van het ‘monarchie-complex’ was de mate van openheid waarschijnlijk toch al heel bijzonder. | |
Ernstige gevolgen?Wat zouden nu precies die ‘ernstige gevolgen voor de monarchie’ geweest zijn als wél tot een gerechtelijke vervolging van prins Bernhard was overgegaan? Bedoeld is waarschijnlijk dat koningin Juliana dan had moeten aftreden. Of dat werkelijk een kwestie zou zijn geweest van ‘moeten’ kan ik niet helemaal beoordelen. Voorzover ik weet is er nergens een geschreven regel waarin dat is vastgelegd. Maar stel dat de koningin zelf, of de regering die conclusie had getrokken? Zou dat dan zo erg geweest zijn? Men zegt - maar dat zijn niet meer dan geruchten, dit soort dingen schijn je als volk niet te mogen wéten - dat prinses Beatrix onder die omstandigheden niet bereid geweest zou zijn om op te volgen. Dat is natuurlijk niet zo onbegrijpelijk. | |
[pagina 608]
| |
Een ‘troon bestijgen’ lijkt me toch al geen onverdeeld genoegen. Maar onder deze omstandigheden is er natuurlijk helemaal niet iets feestelijks van te maken. Dat zou dus betekend hebben, óf de monarchie nu maar opheffen, óf een regentschap van iemand voor de daar weer op volgende opvolger: de oudste zoon van Beatrix. Dat laatste had waarschijnlijk het meest voor de hand gelegen, althans voorlopig, omdat het opheffen van de monarchie zowel formeel als materieel nog wel wat voeten in de aarde heeft. Je zult het eerst eens moeten worden over het systeem dat daar dan voor in de plaats komt. Een president met een heleboel macht, een president met ongeveer de bevoegdheden en de verplichtingen van de huidige Kroon, of - want dat zou ook heel goed kunnen - helemaal niks. Bij dat laatste even een kanttekening. Men wijst, ter bestrijding van het republikeinse standpunt, nogal eens op de ellende die je je op de hals haalt met de noodzaak om iedere zoveel jaar een president te kiezen. Maar het is helemaal niet zo vanzelfsprekend dat dat moet. Waarom moet een land eigenlijk een ‘staatshoofd’ hebben? Representatieve verplichtingen, het ontvangen van buitenlandse regeringsvertegenwoordigers, het openen van tentoonstellingen en het doorknippen van linten zouden ook bij toerbeurt door de verschillende ministers vervuld kunnen worden. Het ondertekenen van wetsvoorstellen zou de regering best alleen af kunnen, en het benoemen van een formateur voor de regering en het formuleren van diens opdracht (als men dat laatste nodig vindt) zou bij voorbeeld door het parlement kunnen gebeuren. Maar goed, voor dat dat allemaal is uitgezocht en uitgediscussieerd, en dan nog eens in grondwetswijzigingen omgezet, zullen er wel een jaartje of wat verstreken zijn. Bovendien ziet het er niet naar uit dat daar nu een meerderheid voor te vinden zou zijn in Nederland, al ben ik er zeker van dat veel af zou hangen van hóe je die vraag aan het Nederlandse volk zou voorleggen. Blijft dus een voorlopige voorziening als boven aangeduid. De noodzaak om die te treffen kan men natuurlijk een ‘ernstig gevolg’ noemen. Het is ook niet zo leuk, vooral niet - denk ik - vanwege de gevolgen die dat wel eens gehad zou kunnen hebben voor het kabinet. Met andere woorden: het zou niet zozeer ernstig geweest zijn voor ‘de monarchie’ als wel voor dit kabinet. Heel rechts en oranje-gezind Nederland, in en buiten het kabinet, zou zich tegen Den Uyl en zijn (hoeveel?) getrouwen hebben gekeerd. En ik wil best meedenken met diegenen die zich afvragen of het - dat wil dus zeggen het doen van recht zonder aanzien des persoons - dat nu wel waard zou zijn geweest. Ik word er alleen een beetje misselijk van als dat dan verpakt wordt in mystiekerige verwijzingen naar ‘de monarchie’, in taboeachtige verhalen over de ‘verschrikkelijke gevolgen’, en vooral in een sfeertje van devote onderdanigheid, alsof we allemaal nog vazallen zijn die alleen maar geknield voor de allerhoogste mogen verschijnen en zich uitsluitend achterstevoren weer mogen verwijderen. Ik weet het, onze allerhoogste is een soort all-in-the-family-hoogste, over wie tegelijkertijd met een zekere vertedering wordt gesproken. Maar dat maakt het er voor mijn gevoel niet beter op, alleen maar gekker. Ik heb er tijdens mijn bijdrage aan het debat op 29 augustus al op gewezen dat juist het moderne koningschap (en ook het familie zijn van zo'n koning of koningin) een onmogelijke en wrede opdracht is. Een heel leven in een glazen huis zitten, een heel leven symbool zijn, met de absolute verplichting aan de daarbij behorende verwachtingen te beantwoorden, een ideaal gezin vormen, een onberispelijke levenswandel hebben, en nooit en te nimmer je eigen mening vrijelijk mogen uiten, of je nu pacifistisch ‘angehaucht’ bent, zoals bij de koningin eens het geval geweest schijnt te zijn, of vreselijk rechts zoals haar echtgenoot. Heren als Van den Beugel, of Van Riel of Heertje mogen vrijelijk roepen wat ze willen. Maar prins Bernhard of zijn dochter Irene niet. Want dan werden er onmiddellijk vragen gesteld door een PSP-er of een andere linkse vogel. Is dat nou een rotbaan | |
[pagina 609]
| |
of niet? Ik heb bij datzelfde debat ook gezegd dat het voor ons al die tijd niet zo'n urgent punt is geweest, die hele monarchie. Maar uit een kwestie als deze blijkt toch wel dat je als land, zolang je er zo'n instituut op nahoudt, steeds weer het risico loopt in allerlei nodeloze narigheid terecht te komen. En nu nog één keer die ‘koningskwestie’. Er is namelijk één ding dat ik absoluut niet begrijp. Ik heb het toen gezegd, en ik herhaal het nu. Als de koningin had ‘moeten’ aftreden als tegen Bernhard de zo voor de hand liggende gerechtelijke procedure in gang was gezet, hoe kan ze dan nu blijven zitten? Het feit dat ze niet verder gerechtelijk worden uitgezocht verandert toch niets aan de feiten? Zijn de gegevens die in het rapport Donner bijeen zijn gebracht niet vernietigend genoeg? En wat is dat nu voor toestand, dat het verder ‘onthullen’ langzaam en moeizaam doorziekt, nu nieuwsmedia het met hun beperkte middelen en mankracht verder moeten uitzoeken, dat het ene na het andere boek over de kwestie-Bernhard verschijnt, terwijl intussen de koningin blijft doorgaan, en daarbij uiteraard zo af en toe haar gemaal meebrengt? Ze kan tenslotte moeilijk doen alsof ze hem niet meer heeft. Nogmaals, voor mij mag dat allemaal wel. Ik vind de vertoning ná de kwestie-Bernhard niet zoveel minder zinvol dan hij daarvoor al was. Maar de logica van diegenen die aan de ene kant stellen dat de koningin natúúrlijk had moeten aftreden als de prins gerechtelijk vervolgd was, maar die het heel gewoon vinden, ja, die zelfs vinden dat wij haar ‘dankbaar’ moeten zijn dat ze nu blijft, kan ik niet volgen. En dan ten slotte, door deze zotte gang van zaken wordt aan de prins ook een recht onthouden, dat iedere andere Nederlander wél heeft, namelijk het recht om zich te verdedigen. Was het niet premier Den Uyl, die in februari uitriep dat niemand voor schuldig gehouden mag worden voordat zijn schuld is aangetoond? Welnu, ik ben na alles wat er bekend is geworden, en alles wat er gebeurd is, geneigd om aan te nemen dat de heer Bernhard inderdaad die f 4 000 000 (1 miljoen dollar) en die latere f 400 000 (honderdduizend dollar) heeft aangenomen. En ik vrees, velen mèt mij. Maar eigenlijk mag ik dat helemaal niet aannemen, want het is niet bewezen. En de beschuldigde heeft ook nooit de kans gehad het tegendeel te bewijzen. Ik blijf het maar een rare zaak vinden. |
|