De Gids. Jaargang 139(1976)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 471] [p. 471] Wijnand Steemers Zes gedichten Luchtballonnetjes Wie telt zijn tranen Als hij huilt? Wie is ooit van blijdschap Gestikt? Wie heeft eens, In plaats van te lijden, Een muur gewit? Wie noemt lomen geen lammen En tammen geen gnomen? Wie verlegen is vindt Wel een veter die niet Netjes is gestrikt, En je haar Houdt je hersens bij elkaar, Maar, Wie gaat, Nadat dit is gelukt, Er toch onder gebukt? Wie leegt de echoputten Als zijn lieveling zwijgt? Wie schroeft, als de Inspiratie hem wordt onthouden, De pen weer in zijn houder? [pagina 472] [p. 472] Het vissertje Als ik wat mummel in een kreek nemen Zij de metro. Ik moet mijzelf ophemelen Aan het haakje wanneer zij, ach edele Dobber, mijn akte af willen nemen. Tunnels vliegen langs hun ruitjes, ze (De naasten) proberen me te bedwelmen Met tova, kindermeel en leuke uitjes, de Hoofden waarop de geboren helmen Bloeien, en die enge ogen die het ruime Sop altijd, altijd kiezen om dan later De golven weer af te schuimen. Mij laten vissen naar complimenten in verboden water. De sinaasappel hield het meisje vast Wantjes met een koordje aan haar mouw, Dan heeft ze eigenlijk twee handen vrij Om de vuurbol aan te pakken van die vrouw, Die zet haar kolenschoppen liever in haar zij. Zij rent naar huis, maar het ijs kraakte (Ik bedoel dat het publiek zijn hart vasthoudt), Dus valt ze languit op de tegels, raakt de Sinaasappel kwijt, die was toch van goud? Het meisje staart, de hand tegen het hoofddoekje Van mama, de sinaasappel na, geen spat oranje Is nog te bekennen. Muisstil tussen mijn fotohoekjes Steunt zij: ‘Er zijn nooit sinaasappels meer in Spanje’. [pagina 473] [p. 473] Jaloezie Daarna betreed ik door het deurgat Het nachtelijk hart. Thuis op huis Aan. Ik neem de prak van het fornuis. Aangebrand. Als zijn arm die haar nu omvat. Zomeravondconcert Een bouquet strijkers verbeeldt de milde regen. De alt zwelt op, hoe zwaar zal zij straks wegen? Om op verhaal te komen duikt met een plons Een zwemmer in de zee onder ieder van ons. Het meisje met paardestaart zit te peinzen Of zij de valse violist een streng haar zal lenen, Wanneer de concertzaal misselijk gaat deinen, Want die zwemmer trekt de alt snel aan haar benen. Minutenlang had die zijn adem ingehouden, Niemand in de zaal wie haar stem zo penetreerde. De alt, eenmaal erdoor, werd goed van zouten. In ons onderbewuste houden zij de Musica in ere. [pagina 474] [p. 474] Madonna Haar lippen zijn getekend als de vaarn Die 's nachts de grond eronder toevertrouwt Aan de uitverkorene die met de zaklantaarn In de tent haar mond nogmaals aanschouwt. De slaapzak is opgetrokken tot aan haar kin, Waaronder haar hart niet voor niets beeft. Een dunne dons deint op haar bovenlip en in Het haar ligt dauw die haar goedkope parels geeft. De haringen, ingehamerd bij haar voeteneind, Zijn krom door het gewoel van haar voetjes. In een pukkel zitten de melkrepen met koetjes, Waarvan geen stukje in die mond beklijft. Vorige Volgende