De Gids. Jaargang 139
(1976)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 458]
| ||||||||||||||||||||
Hans van Lier
| ||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| ||||||||||||||||||||
IIDit verhaal gaat eigenlijk over de zigeuners in Hongarije, en wel vooral over zigeunermuzikanten. De eerste zigeuners kwamen in de dertiende eeuw in Hongarije, ruim twee eeuwen nadat de Magyaren zich in dat gebied gevestigd hadden. De Magyaren waren nog in constant gevecht gewikkeld met de buurvolken en het waren uitstekende vechters. Door deze voortdurende gevechten was er in Hongarije een gebrek ontstaan aan ambachtslieden en aan ambachtelijke kennis en de zigeuners, bedreven in allerlei ambachten, waren zeer welkom. Uit een Hongaars onderzoek bleek tamelijk recent dat de zigeuners in Hongarije een soort stamindeling maken gebonden aan het traditionele beroep.Ga naar eind5. Het is een indeling die wel lijkt op het kastesysteem. De ene groep kijkt neer op de andere en familiebanden tussen de ene en de andere groep worden zoveel mogelijk vermeden. Traditionele beroepen zijn bij voorbeeld muzikant, metaalbewerker (kopersmid, hoefsmid, messenslijper, ketellapper et cetera), paardenhandelaar, textielhandelaar, metselaar, steenbakker, visser en ook waarzegger, oplichter en zakkenroller. Hoe goed sommige van deze bezigheden in Hongarije te pas kwamen, blijkt wel daar uit dat het de zigeuners al gauw werd verboden weer verder te trekken.Ga naar eind6. Aanvankelijk kregen de zigeuners wel enige bescherming. Zij werden beschouwd als onderdanen van de koning en er zijn brieven bekend van de Hongaarse koning Sigismund, waarin hij laat weten dat de zigeuners onder zijn bescherming staan en dat de rechtspraak over zigeuners is voorbehouden aan hun eigen stamhoofd, de ‘voivode’ Ladislas.Ga naar eind7. Omstreeks vijftig jaar later al geeft een andere koning, Matyás Corvin, de bestuurders van de stad Sibiu toestemming om de ‘Egyptenaeren’, die aan de rand van de stad wonen, te gebruiken voor ‘nuttige werken’. De Hongaren verliezen de strijd tegen de oprukkende Turken en na de slag bij Mohács in 1526 is het voor lange tijd gedaan met de Hongaarse zelfstandigheid. Het land is in drieën gedeeld: het noordwesten wordt geregeerd door de Oostenrijkse Habsburgers, het midden en zuiden is door de Turken bezet en Transsylvanië blijkt min of meer zelfstandig, getolereerd door Oostenrijkers en Turken, geregeerd door elkaar bevechtende Hongaarse adellijke families. De drie partijen blijven elkaar bevechten in een ruim 160 jaar durende oorlog. De Hongaarse bevolking houdt zich zeer moeizaam in stand en de zigeuners, die aan een hard leven gewend zijn, brengen het er in verhouding niet eens slecht af, ook al zijn er een aantal verhalen van afschuwelijke wreedheid jegens hen. Aan het eind van de zeventiende eeuw worden de Turken door de Oostenrijkers verslagen en twintig jaar later wordt ook Transsylvanië bij het Habsburgse rijk gevoegd. Voor de Hongaren betekent het een nieuwe bezetting, voor de zigeuners is het verschil tussen de ene regering of de andere niet zo verschrikkelijk groot. Keizerin Maria Theresia en haar zoon Keizer Joseph II, verlichte heersers, doen pogingen om de zigeuners te normaliseren. Ze proberen zigeunernederzettingen te vestigen, waar zigeuners kunnen leren zich aan de landbouw te wijden. De aanduiding ‘zigeuner’ moet afgeschaft worden, die is beledigend, bij decreet noemt men dat volk ‘új magyar’, nieuwe Hongaren. Het rondtrekken wordt verboden en verder nog mogen de nieuwe Hongaren geen eigen klederdracht dragen, ze mogen geen paarden bezitten, ze mogen niet in bossen wonen (dat wil zeggen ze mochten zich niet, gevlucht, in de bossen verbergen), ze mogen alleen op zondag muziek maken en ze mogen niet met een zigeuner trouwen! De bedoelingen van deze Keizers kunnen wel heel goed zijn, in de praktijk betekende dit weer gesol en wreedheden voor de zigeuners. De nieuwe maatregelen werden door de Oostenrijkse politietroepen ten uitvoer gebracht op een zo hardhandige manier, dat er vandaag de dag onder de | ||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| ||||||||||||||||||||
Hongaarse zigeuners nog verhalen over gaan.Ga naar eind8. Het is in dezelfde tijd dat er regelmatig beschuldigingen van kannibalisme gebruikt werden voor pogroms; zigeuners werden dan groepsgewijs doodgemarteld, of, een keer, in een moeras gedreven. Joseph II, de keizer, heeft in een zo'n geval aangetoond dat er geen sprake was van bewijs, maar de beschuldigden waren intussen al gestraft. Sinds die tijd is het verzet tegen de aanwezigheid van zigeuners langzaam afgenomen. Er werd vooral gepoogd de zigeuners ertoe te bewegen zich ergens te vestigen; was dat eenmaal gebeurd, dan raakten ze inderdaad steeds meer geïntegreerd. Niettemin werd in 1934 nog, tijdens het regime van de aartsfascist Horthy, door het ‘landbouwcomité’ in de provincie Marcali voorgesteld dat alle zigeunerkinderen kort na de geboorte zouden worden getatoeëerd met hun naam en geboorteplaats. | ||||||||||||||||||||
IIIVan de zigeuners staan de muzikanten het hoogst in aanzien, zowel bij de zigeuners zelf als bij de niet-zigeuners. Bovendien leefden en leven ze door hun beroep op de rand van de niet-zigeunermaatschappij.Ga naar eind9. Ze werden zelfs vaak beschouwd als een onmisbaar onderdeel van die ‘gewone’ maatschappij. Daardoor waarschijnlijk zijn de zigeunermuzikanten veel minder blootgesteld aan de gevolgen van de discriminatie. Net als de andere zigeuners waren de muzikanten vooral trekkers. Ze trokken van markt naar markt, van stadje naar stadje en van het ene kasteel naar het andere. Ze speelden er de muziek die het hooggeëerd publiek graag wilde horen, de muziek waarvoor het publiek bereid was te betalen. Het muziek maken was in de eerste plaats een middel om in het levensonderhoud te voorzien, afgezien van het genoegen dat de muzikanten al of niet bij het uitoefenen van hun beroep hebben gehad. Hun eigen muziek, de muziek die ze onderling zongen en speelden, de muziek die ze oorspronkelijk uit India meebrachten, vertegenwoordigde geen handelswaarde. In sommige zigeunerkringen is dergelijke muziek misschien nog wel bekendGa naar eind10., maar het waren juist de muzikanten - die immers het dichtst bij de ‘andere’ maatschappij stonden - die het eerst de eigen muziek verloren hebben. De zigeuners trokken rond en speelden de muziek die hun publiek, hun klanten, graag wilden horen, oorspronkelijk dus volksmuziek van de bevolking van Hongarije. De manier waarop zigeuners deze volksmuziek speelden moet al gauw populair geworden zijn. De zigeunermuzikanten speelden niet alleen voor de boeren en voor de lagere adel, maar ook aan de hoven van koningen en kerkvorsten. Het duurde niet lang of koningen hadden hun eigen zigeunerorkesten in dienst. De zigeunermuzikanten verzorgden dan, behalve de amusements- en tafelmuziek, ook de militaire muziek.Ga naar eind11. De Hongaarse soldaten van de vijftiende eeuw werden in hun strijd tegen de Turken reeds aangemoedigd door zigeunermuzikanten. De gebruikelijke instrumenten waren, behalve viool, ook doedelzak, trom, koperblaasinstrumenten, fluit en tarogato (te vergelijken met een houten sopraansaxofoon, tegenwoordig met een saxofoonmondstuk, maar vroeger met een trompetmondstuk).Ga naar eind12. In het Turkse leger dienden ook zigeunermuzikanten voor de militaire muziek en na de Turkse overwinning wist al spoedig niemand meer wie bij de Hongaren en wie bij de Turken had gediend. Sommige van de Turkse zigeunermuzikanten speelden op nog onbekende instrumenten, de schalmei - een eenvoudige vorm van hobo - en het cimbaal.Ga naar eind13. In een brief uit het door de Turken bezette Buda wordt gemeld: ‘de beste citherspelers, de afstammelingen van Farao, spelen hier en ze tokkelen de snaren niet aan met hun vingers, maar ze slaan met stokjes op de snaren, waarbij ze dan luidkeels zingen’. Hoewel de briefschrijver meent dat het instrument een soort cither is, kan alleen maar het cimbaal bedoeld zijn. | ||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| ||||||||||||||||||||
Ook tijdens de Turkse bezetting spelen de zigeunermuzikanten op bruiloften en partijen, net als daarvoor. Er komt bovendien een belangrijke functie bij. Het zijn de zigeunermuzikanten - en de clowns en de goochelaars - die onverdacht kunnen rondreizen en die gaan optreden als berichtverspreiders en nieuwsverbreiders.Ga naar eind14. De eerste zigeunermuzikant die met name genoemd wordt, is er zo een, de minstreel en muzikale chroniqueur Demetrius Kármán.Ga naar eind15.
Het bestaan van Hongaren en zigeuners werd moeilijker en gevaarlijker gemaakt, niet alleen door de oorlog, maar ook door de vaak toenemende feodale macht van de adellijke families. Verzet tegen lijfeigenschap en slavernij werd in alle drie delen van Hongarije zwaar gestraft, tot met de dood toe. Het economische leven was geheel ontregeld, zodat vele horigen niet aan hun verplichtingen konden voldoen. In de wouden en gebergten ontstonden kampementen waar vluchtelingen zich terugtrokken en van waaruit ze guerrilla voerden tegen de onderdrukkers. Deze guerrillero's, in Hongarije de ‘kuruc’ (koeroets) genoemd, hadden schoon genoeg van vreemde overheersing. De Turken werden - niet zonder moeite - door de Oostenrijkers verdrevenGa naar eind16. en alleen Transsylvanië werd nog door de Hongaren zelf geregeerd. Toen de Transsylvanische vorst Ferenc Rákoczi een onafhankelijkheidsbeweging tegen de Oostenrijkers begon, sloten de kuruc zich bij hem aan. In 1711 werden Rákoczi en zijn leger verslagen en de kuruc trokken zich weer terug in hun wouden en bergen. De kuruc-beweging is zeer belangrijk in de Hongaarse geschiedenis, een renaissance van nationaal bewustzijn, te vergelijken met onze geuzen uit de tachtigjarige oorlog. De verbindingslijnen van de verschillende kuruc-groepen werden veelal onderhouden door de zigeunermuzikanten. Niet alleen nieuws en nieuwtjes werden door deze zigeuners overgebracht, maar ook de produkten van de kuruc-subcultuur, behalve verzen vooral opruiende liederen. Het is aan de muzikale traditie van deze muzikanten te danken dat de kuruc-liederen bewaard gebleven zijn. De liederen waren meestal door de autoriteiten verboden en ze werden niet opgeschreven - zelfs als iemand dat al gekund had. Pas honderd jaar nadat Rákoczi werd verslagen, werden de eerste kuruc-liederen gedrukt en uitgegeven.Ga naar eind17.
Niet alleen in de rest van Europa maar ook in Hongarije begint voorzichtig een nieuwe tijd. Het feodale systeem begint wat in discrediet te raken, zelfs in Hongarije, waar het overigens nog buitengewoon lang voortduurt.Ga naar eind18. Er komt waardering voor het idee dat er een relatie bestaat - of hoort te bestaan - tussen prestatie en beloning. De uitzonderingspositie van de adel neemt af en in dit vacuüm is er plaats voor de opkomst van de geslaagde beroepsbevolking, de burgerij.Ga naar eind19. Er ontstaat een nieuwe wereld van ideeën, boeken, theaters, concerten en koffiehuizen. Er is vraag naar goed amusement, doortrokken van de geest des tijds. In Hongarije betekent ‘de geest des tijds’ opkomend nationalisme en groeiend verzet tegen het absolutisme van de Oostenrijkse keizers.
Voor de zigeunermuzikanten betekent dit een verplaatsing, of tenminste een uitbreiding, van hun werkterrein en zij weten aan de nieuwe vraag vaak briljant te voldoen. Volgens de traditie en de overlevering had Ferenc Rákoczi, de held van de kuruc, een favoriete zigeunerprimás, Mihály Barna. Van deze Barna is een van de oudste Hongaarse zigeunerliederen bekend gebleven; hij is de componist van het Rákoczi-lied, nu ook nog bekend bij voorbeeld als herkenningsmelodie van de Hongaarse radio. De nieuwe populaire liederen zijn heroïsch van aard en ze bezingen de Hongaarse nationale helden en gebeurtenissen. Het zijn liederen die wat de tekst betreft doen denken aan Valerius' Gedenckklanck, maar ook aan Wien Neêrlands Bloed door d' Aadren Vloeit, of aan de Blanke Top der Duinen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| ||||||||||||||||||||
De definitieve vorm van het traditionele zigeunerorkest, zoals wij dat nu ook kennen, begint in deze tijd te ontstaan: de viool voor de melodie, als het kan nog een viool voor de tweede stem (de tweede violist wordt kontrás of tercás genoemd: tegenspeler of tertsspeler), een altviool, een cimbaal en een contrabas. Soms komt daar nog een klarinet bij, of een cello. Panna Cinka, waarschijnlijk de kleindochter van Mihály Barna, ook een beroemde primás, moet een dergelijk orkest gehad hebben. De leden van haar orkest waren haar eigen zoons. Volgens overlevering was zij beeldschoon - en bovendien een toonbeeld van netheid en helderheid; zij inspireerde zigeuners en niet-zigeuners tot het schrijven van liederen en verzen. | ||||||||||||||||||||
IVHet werven van soldaten voor het Oostenrijkse leger begon zich gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw in Hongarije op een zeer bijzondere manier af te spelen. Een aantal soldaten, een sergeant en een zigeunerorkestje trokken door het land en kwamen ze in een dorpje aan, dan begon het orkestje op het marktplein te spelen en de soldaten begonnen daarbij te dansen. Het was een dans waarbij de soldaten goed konden laten zien wat een flinke kerels ze waren. Oudere jongens, die op het spektakel afkwamen, kregen wat te drinken en voor ze het wisten waren ze ook soldaat. Deze dans werd ‘verbunkos’ genoemd (afgeleid van het Duitse woord Werbung). Deze dans vond al gauw zijn weg naar de steden: als dans kwam hij op het toneel en als muziek werd hij natuurlijk door de zigeuners meegebracht en al zeer snel werd de muziek geadopteerd door meer klassiek gerichte componisten uit binnen- en buitenland. De verbunkos was al spoedig een tamelijk virtuose dans geworden en er ontstonden naast de verbunkos andere dansvormen, minder virtuoos en makkelijker door gewone mensen te dansen, de csardás (van het Hongaarse woord csarda: herberg; een herbergdans) en de palotás, een wat gedragen ‘Paleis’-dans. En plotseling zijn er dan ook de Meesters, die deze muziek hoog niveau geven. Het zijn János Bíhari, Antal Csermak en Joseph Lavota.Ga naar eind20. Het is vooral Bíhari (1764-1827), violist en componist, die deze muziek vorm geeft en vertolkt als geen ander voor hem. Tot grote verbazing van zijn tijdgenoten, die wel in de muziektheorie geschoold zijn, componeert hij vele liederen en dansen, hoewel hij geen noten kan lezen.Ga naar eind21. Bíhari speelde in Budapest in parken en theaters, bij de installatie van de regent, bij de opening van een parlementGa naar eind22. en op de feesten van de Budapester haute volée, waarvoor meestal niet op een cent gekeken werd en die pas echt geslaagd genoemd konden worden als Bíhari er gespeeld had. Zijn roem snelde hem vooruit waar hij verschillende malen speelde, ter gelegenheid van het Weense Congres en op keizerlijke hofbals.Ga naar eind23. Vele van zijn composities zijn door anderen genoteerdGa naar eind24., maar waarschijnlijk evenveel zijn ongenoteerd vergeten. Behalve Bíhari, Csermak en Lavota, waren er toen en vooral ook later nog veel meer componisten van deze muziek. Beroepscomponisten en amateurs schreven grote hoeveelheden liederen en dansen, zowel zigeuners als Hongaren van andere afkomst waren er druk mee.Ga naar eind25. Liefhebbers uit de herenklasse probeerden ook zelf te spelen, maar over het algemeen bleef de uitvoering van de muziek een zigeunermonopolie.
De klassieke muziek begon zich te interesseren voor dit nieuwe muzikale verschijnsel, dat als amusements- en dansmuziek al was doorgedrongen (of begon door te dringen) tot in Duitsland en Frankrijk. De gebroeders Joseph en Michael Haydn hadden wel muziek geschreven ‘alla Zingara’ of ‘all' Ungherese’ en vooral Joseph moet goed de gelegenheid hebben gehad het muzikale leven in Hongarije te leren kennen toen hij kapelmeester was op het goed van de vorst Esterházy.Ga naar eind26. Haydn stierf in 1809 en het is niet onwaarschijnlijk dat bij Bíhari en Csermak heeft | ||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| ||||||||||||||||||||
horen spelen. Beethoven heeft dat zeker; toen hij een Hongaars-achtig thema nodig had voor de Köning Stephan ouverture, leende hij dat van Bíhari.Ga naar eind27. De componisten van de Weense wals, Lanner en de familie Strauss, ontleenden ook graag aan de muziek uit Hongarije. Lanner bezocht eens met zijn orkest Budapest (om daar Weense walsen te spelen; bijna de omgekeerde wereld, want meestal gingen zigeunerorkesten naar Wenen) en hij schreef voor de gelegenheid een Hongaarse Galopp - het Hongaarse karakter van de Galopp blijkt vooral uit het verwerken van het Rákoczi-lied van Mihály Barna - die hij vervolgens opdroeg aan ‘de dappere Hongaarse Natie’.
Tot zover is er een tamelijk harmonieuze samengang tussen de serieuze muziek en de amusementsmuziek, allebei bedoeld om de bourgeoisie aangenaam bezig te houden. Af en toe werd er kritiek geleverd op de Hongaarse zigeunermuziek: de Hongaarse letterkundige Ferenc Verseghy windt zich (in 1791) op over de ‘improviserende zigeuners, die stukken spelen waar geen maat in zit en die wel lijken op het getoeter van plattelanders, of het gegorgel van een bezopene’. Friedrich Rochlitz schrijft in de Allgemeine Musikalische Zeitung van 28 mei 1800: ‘Fast alle Stücke sind das augenblickliche Produkt der Phantasie. Da Stellt sich nicht selten ein Mann, wenn ihm die Stücke der Musik nicht gefallen, vor die Musiker hin und trillert ihnen die Töne, die ihm gerade einfallen, oder die er von andern Musikern hörte, so lange vor, und lässt sie sich einzeln so lange nachfiedeln, bis die Virtuosen aus denselben ein Ganzes heraus zu fiedeln vermögen.Ga naar eind28. Bey so bewandten Umständen könnte nun freylich die National-Musik der Ungarn zu keiner Festigkeit gelangen, wenn nicht gute Tonkünstler sich Mühe gäben, dieselbe den Händen der roheste Klasse von Menschen, der Zigeuner, zu entreissen.’ Ook andere schrijvers uit de sfeer van de serieuze muziek zijn van mening dat de Hongaarse (zigeuner)muziek, het eigendom van het volk, het best kan worden overgelaten aan gedegen toonkunstenaars. Eén van die toonkunstenaars sticht woede en verwarring als hij in een boek een volstrekt andere mening geeft. Het is Franz Liszt, die in 1859 in Parijs een boek uitgeeft Des bohémiens et de leur musique en Hongrie. LisztGa naar eind29. heeft blijkbaar uitstekende en nostalgische herinneringen aan de zigeunermuziek. In zijn boek schrijft hij met grote stelligheid, dat de Hongaarse zigeunermuziek ‘echte’ zigeunermuziek is en helemaal niet zozeer Hongaars. Misschien om deze uitspraak wat acceptabeler te maken schrijft hij ook: ‘het is aan de gelukkige ontmoeting van twee rassen, Magyar en zigeuner, dat we deze tak van kunst, zigeunermuziek genaamd, te danken hebben’. Liszt geeft aanwijzingen waardoor het aannemelijk zou moeten zijn hoe de zigeunermuziek uit het Verre Oosten in Hongarije kon terechtkomen, zonder overigens enige vorm van bewijs. Hij geeft een roerende beschrijving van hoe de zigeunerprimás nu eenmaal speelt (geheel zonder een spier op zijn gezicht te vertrekken, maar plotseling welt er een traan in zijn ene ooghoek, al snel gevolgd door meer en nog meer totdat al gauw zijn viool zo nat is van tranen dat hij niet meer verder kan spelen) en verder probeert hij onvermoeibaar uit te leggen hoe zigeunermuziek klinkt. Hij gebruikt daarvoor oeverloze woordenstromen en alle omschrijvende uitdrukkingen die maar voorstelbaar zijn, van het hemeluitspansel tot het kolibri-gekwinkel. Liszt noemt zigeunermuziek vormloos en vrij van muzikale wetten. Het is ongelooflijk dat Liszt, met een geoefend gehoor als hij gehad moet hebben, dergelijke dingen heeft kunnen opschrijven.Ga naar eind30. Hij moet wel heel sterk hebben verlangd naar de vrije zigeunerziel. Naar aanleiding van Liszts boek barst een storm van protesten los. Er wordt geschreven dat de Hongaarse zigeunermuziek juist helemaal Hongaars is, dat de zigeuners er eigenlijk niets mee te maken hebben.Ga naar eind31. Het zou èchte muziek van het Hongaarse volk zijn en de zigeuners behoren blij te zijn dat ze zulke bijzondere | ||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| ||||||||||||||||||||
muziek mogen spelen. Later zullen Bartók en Kodály ontdekken dat er, naast de Hongaarse zigeunermuziek, nog heel andere Hongaarse muziek bestaat (weliswaar met zekere overeenkomsten met de zigeunermuziek), de muziek uit de dorpjes en volgens hen is dàt de echte Hongaarse muziek (maar hierover later meer). De zigeunermuzikanten hebben deze vraagstelling niet gewild en niet op prijs gesteld, toen niet en nu nog niet, maar intussen werd er (en wordt er vaak nog) ernstig aan hun bestaansrecht getwijfeld. Misschien was het wel onvermijdelijk, maar zeker jammer, dat een tot dusver bijna heilig verklaarde twee-eenheid opgesplitst werd: Hongaarse zigeunermuziek moest plotseling òf Hongaars òf zigeuner zijn. In de nationalistische stemming waarin de Hongaren verkeerden, was geen plaats voor tweeslachtigheid en de vraag werd ten gunste van de Hongaarse origine beslist.Ga naar eind32. Voor de zeer nationalistisch geörienteerde denkers kreeg de zigeunermuziek een odium van antinationaal, een effect dat door de geschriften van Bartók en Kodály nog versterkt werd. Het is op z'n minst merkwaardig dat geen van al die velen die zich met deze kwestie bezighielden zich veel schijnt aan te trekken van wat de Hongaarse zigeunermuziek nu wel is. De hooglopende discussies gingen over heel andere dingen en waarschijnlijk is het geen wonder dat - bij meningsverschil over zulke gewichtige zaken - het oorspronkelijk onderwerp, de Hongaarse zigeunermuziek, op de achtergrond, raakte.Ga naar eind33. Hoe moeilijk het is geworden in deze verwarde vraag- en antwoordstelling nog enig spoor te ontdekken, blijkt uit een recente biografie van Liszt. Claude Rostand schrijft over de Hongaarse rapsodieën: ‘they are in no way Hungarian but Gypsy in their own right, as are the famous Dances of Brahms. (Dit is om te beginnen al een gevolg van de verwarrende en foute vraagstelling, maar nu komt het ongelooflijke:) But Liszt did not know this. In his time authentic Magyar music was almost entirely lost.’Ga naar eind34. De zigeunermuzikanten zelf probeerden intussen zich zo min mogelijk van deze problemen aan te trekken. Ze speelden veel, er waren er veel, niet weinigen werden beroemd. In de Balkanlanden was de Hongaarse zigeunermuziek al bekend en gewaardeerd, al was het alleen al door de grote partijen en jachtfeesten van de grootgrondbezitters en andere magnaten, maar ook in de rest van Europa en in Amerika drong het door. Op een gegeven ogenblik speelden er in Parijs zeven zigeunerorkesten, vijf in Berlijn, vier in de Verenigde Staten en twee in Londen, afgezien van al die steden waar er maar één orkest speelde. Aan componisten was ook geen gebrek: er werden duizenden liederen en dansen geschreven door zigeuners en door anderen, waarvan er vele hits of zelfs ‘klassiek’ zijn geworden.
Kort na de eeuwwisseling zijn er twee jonge componisten (het zijn Bartók en Kodály), die op zoek gaan naar de muziek van de plattelandsbevolking, de liederen die daar gezongen worden bij het werk, of klaagliederen, bruiloftsliederen of wat ook nog meer. Voor dit werk nemen ze de nog niet zo lang geleden uitgevonden PhonograafGa naar eind35. mee. Zij zijn niet het eerst; ze volgen Pálóci Horvath, Bartalus en andere verzamelaars van het volksliedGa naar eind36., maar ze zijn beter opgeleid en ze hebben nieuwe technische hulpmiddelen. Ze vinden veel nieuw materiaal, waaruit ze kunnen concluderen dat er nog een heel andere, bijna geheel onbekende volksmuziek bestaat. Deze ontdekking wordt meteen in stelling gebracht in de nog steeds levende strijd over de Hongaarse zigeunermuziek. Bartók en Kodály spreken zich uit op grond van hun nieuwe vindingen. Zigeunermuziek vinden zij of rotzooi ofwel vervalsingen van ‘echte’ volksmuziek. Bovendien, menen ze, getuigt zigeunermuziek van slechte smaak. Hoe dat ook moge zijn, het blijkt dat veel volk graag luistert naar Hongaarse zigeunermuziek. In een rapport over | ||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| ||||||||||||||||||||
het ‘zigeunerprobleem’ schrijft een Fins zigeunerdeskundige anno 1900: ‘Hongaarsemuziek is een zigeunermonopolie geworden en zij (de zigeuners) zijn er dermate in geslaagd, dat ze vrij zijn van concurrentie en de mensen willen geen andere muziek horen dan zigeunermuziek.’Ga naar eind37. Afgaande op het succes van de verschillende orkestleiders en componisten (vooral Pista Dankó, die vele honderden melodieën componeerde, waarvan zeer veel vandaag nog bekend en geliefd) moet dat helemaal waar geweest zijn.
Overigens zijn er nog andere problemen die de Hongaarse zigeunermuziek bedreigen. De plotselinge opbloei van de zigeunermuziek hing nauw samen met de economische welstand in de negentiende eeuw. Na afloop van de eerste wereldoorlog werd Hongarije echt zelfstandig, maar het was een failliete boedel, in oppervlakte bijna gehalveerd bovendien, door het verlies van Transsylvanië aan Roemenië en van het gebied dat nu Zuid-Slowakije is. Onder het zeer conservatieve en fascistische bewind van Horthy waren de extra's weggelegd voor de rijken en in de zigeunermuziek was alleen plaats voor de belangrijken. De belangrijkste was de primás Imre Magyari. Van Magyari bestaan nog oude plaatopnamen; hij is de maker van een nieuwe, modernere stijl, die ontdaan is van het teveel aan vertoon uit de vorige eeuw. (De oudere muzikanten van nu spelen nog steeds een stijl als die van Magyari.) Praktisch werden de omstandigheden er niet minder moeilijk van. Er was met zigeunermuziek nauwelijks geld te verdienen en veel muzikanten verlieten het vak of vestigden zich in het buitenland. In 1928 sprak Magyari over het spoedig einde van de zigeunermuziek, verdrongen door andere muziek zoals bij voorbeeld jazz.Ga naar eind38. Het was in 1935, in deze somberheid, dat er iets gebeurde waardoor Magyari niet zomaar gelijk kreeg. Een zigeuner en muziekpedagoog, Gabor Rigo, heeft problemen omdat zijn leerlingen hem voor de lessen niets kunnen betalen; een café-restaurant-exploitant heeft problemen omdat zijn zaak, het Café Ostende, niet rendabel is.Ga naar eind39. Samen besluiten zij een groot zigeunerorkest samen te stellen uit de beste leerlingen van Rigo. Het orkest, dat ‘Rajkó’ genoemd wordtGa naar eind40., heeft een waanzinnig succes en de klanten verdringen zich om binnen te kunnen komen. Binnen korte tijd bestaan er drie van zulke orkesten, waarvan er één steeds in Budapest speelde en de andere twee grote buitenlandse toernees maakten. Praktisch alle bekende Hongaarse zigeunermuzikanten van de laatste tijd hebben ooit in dit oude Rajkó-orkest gespeeld, onder andere Gyula ‘Toki’ Horvath en Sándor Járóka.Ga naar eind41.
Na de tweede wereldoorlog is Hongarije opnieuw failliet. Het had aan de zijde van Duitsland gevochten - Horthy was zo mogelijk nog fascistischer dan Hitler - en de Russen eisten enorme herstelbetalingen, zowel in geld als in goederen.Ga naar eind42. Van staatswege werden er twee zigeunerorkesten opgezet, het radio-orkest, geleid door de primás Sándor Lakatos, en het orkest van het Hongaars Nationaal Volks-Ensemble, waarvan Lájos Boross primás werd. Later kwam daar nog een derde groot orkest bij, onder auspiciën van het ministerie van binnenlandse zaken, met als primás Sándor Járóka. Ook werd door de overheid de korte traditie van het Rajkó-orkest voortgezet, in de vorm van een muziekschool met internaat, voor getalenteerde zigeunermuzikantjes (aan het instituut was ook nog een kooren een dansschool verbonden). Het was deels zeer gunstig voor het overleven van de zigeunermuzikanten en de zigeunermuziek. Er zaten natuurlijk ook nadelen aan. Door de bemoeiïngen van de staat ontstond tegelijkertijd de mogelijkheid om de Hongaarse zigeunermuziek weer ‘gezond’ te maken en ‘volks’ volgens de principes van Kodály. De directeur van het orkest van het nationaal volksensemble beschrijft dit proces heel duidelijk. ‘Er is een fundamenteel verschil tussen de interpretatie, de stijl en het repertoire van ons | ||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| ||||||||||||||||||||
volksorkest en de Hongaarse zigeunerorkesten die ook in het buitenland bekend zijn. In de laatste jaren van de negentiende eeuw was er een duidelijke achteruitgang in smaak wat betreft de traditionele interpretatie en stijl. Het spelen in cafés en restaurants, zowel als de toen heersende decadente stemming in de Hongaarse muziek leverden sentimentaliteit en grotesk maniërisme op. Ons volksorkest ontleent aan de tradities van de vroege negentiende eeuw en het vult zijn repertoire aan met het rijke materiaal van de instrumentele muziek van de boeren. Dit heeft tot doel zowel artisticiteit in interpretatie en stijl als in het niveau van de uitgevoerde nummers. In overeenstemming daarmee zochten we de beste musici uit voor ons orkest. De samenstelling van het orkest en het bereiken van een uniforme stijl was geen gemakkelijke taak. Enerzijds waren onze musici gewend geraakt aan de atmosfeer van cafés en restaurants en anderzijds waren de doelstellingen van het ensemble... geheel nieuw voor hen. Een andere moeilijkheid was dat de overgrote meerderheid van de violisten in het verleden hun eigen orkesten had geleid. Om van deze trotse en onafhankelijke individuen een uniforme vioolgroep te smeden was geen eenvoudige taak.’Ga naar eind43. De directeur schrijft nog onder meer dat de musici met genoegen meewerkten omdat het wat nieuws was en omdat door dit project een veelbelovende toekomst zich aftekende. Hoe dat ook zij, een feit is dat de meewerkende musici verdiensten hadden en dat er voor de nieuwe generatie muzikanten scholingsmogelijkheden waren. | ||||||||||||||||||||
VHet nationaal volksensemble bestaat nog, maar de meeste onafhankelijke en trotse individuen, die eens deel uitmaakten van de uniforme vioolgroep, zijn weer teruggekeerd naar de atmosfeer van cafés en restaurants, waar ze meestal hun eigen orkesten leiden, dankbaar dat ze de verschikkelijk magere jaren tussen 1945 en 1956 tamelijk goed zijn doorgekomen. De stijl van de ‘volksorkesten’, volgens de richtlijnen van Kodály historisch gecorrigeerd op harmonie, ritme en dynamiek, hebben ze meestal ook maar gelaten voor wat hij was. Die stijl wordt nog wel steeds gedoceerd aan de Rajkó-school, ongetwijfeld met de beste bedoelingen en door toegewijde, hardwerkende leraren, maar in de praktijk van de zigeunermuziek, in cafés en restaurants en op bruiloften en partijen, blijkt die manier van spelen toch niet te voldoen. Of het aan de stijl ligt of aan andere factoren weet ik niet, maar een veel gehoorde klacht van orkestleiders is dat de muzikanten, die net van school komen, wel alle tonen kunnen spelen, maar muziek maken kunnen ze niet. Misschien is ook dat een normaal verschijnsel. Er zijn natuurlijk allerlei factoren, waardoor de monopoliepositie die zigeunermuziek eens had, wordt aangetast. Het zal zeker te maken hebben met veranderingen van smaak en cultuurpatronen, met de opkomst van jazz, van beat en van alle varianten die daarmee te maken hebben. Een van de bijzondere en vitale kwaliteiten van de Hongaarse zigeunermuziek is de sterke relatie tussen de muzikanten en het publiek. In Hongarije is die relatie nog duidelijker dan in het buitenland, het Hongaarse publiek kent de tekst bij praktisch iedere melodie. Traditioneel is het aan de primás om te besluiten wat er gespeeld wordt en hoe dat gebeurt. Op de eerste plaats komt altijd het boeien en kietelen van het hooggeëerd publiek, kwesties van artistieke aard zijn zeker belangrijk maar komen op de tweede plaats. Een gefascineerd publiek is de beste basis voor hun economische bestaan en daar is een goeie ‘grande truuk’ voor nodig.
Door de Hongaarse zigeunermuziek te onderwerpen aan de persoonlijke smaak van cultuurpausen en deskundigen, zoals tenminste tot voor kort gebeurde, wordt die muziek niet geholpen maar, integendeel, aangevreten. Gelukkig zijn er tekenen die er op wijzen dat | ||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| ||||||||||||||||||||
de culturele gestrengheid ten opzichte van dit tweeslachtig produkt begint af te nemen. Misschien wordt het in sommige kringen nog steeds gezien als een onecht kind, maar is dat kind niet aardig opgegroeid? | ||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| ||||||||||||||||||||
|
|