| |
| |
| |
Arie Gelderblom
Ziekenhuis
voor jane
1.
ik bracht je weg en droeg je koffertje,
beloften over je terugkomst wisselden zich af
met hoe je dacht wat het was en waarom
je daarheen moest en verder was de onzichtbare dood
even voelbaar in iets van je handen die zo
naar me verlangden, ik staarde ernaar en werd er
warm van, vooral toen je naar een raam lachte
en zei hoe mooi die chinese roos daar was en dat met
verliefdheid in je ogen, je hield van bloemen
zoals je van mij hield, ik voelde het
precies toen je zei: als ik sterf zijn al mijn sieraden
voor mijn zusje en wat je doet met mijn kleren
moet je zelf maar weten en hoewel ik het niet wilde
dacht ik hoe fijn het zou zijn je pick-up te hebben
en ik begreep beter waarom je altijd gezegd had
dat ik minder egoïstisch moest worden en vroeg me af
hoe blij je zusje met je kleren zou zijn precies
toen ik moest opletten bij het oversteken, je hand
gleed even uit de mijne, zo zal het zijn,
dacht ik, een schijnbaar onbelangrijk afscheid
om wat het lichaam uit gebrek met gebrek
verbergt aan wat niet te zeggen is, ik
keek je aan, zag de chinese roos niet meer
groeien maar verdorren in je ogen en ik
lachte maar eens toen we de onverbiddelijke
| |
| |
2.
jij noemde je naam en zij noemden
een nummer, daar moest je zijn,
zeiden ze, je deed of je vrolijk was
maar de man in het wit vroeg naar mijn
telefoonnummer, ik moest te lang
nadenken en daarom zei jij het,
ik dacht: als ze me bellen
zal het te laat voor je zijn en die pijn
bleef bij me bij het gaan door de lange
gangen achter de broeder aan -
stappend, terwijl jij naast me liep
met even een blik die die pijn
begreep, maar daarna keek je weer
als altijd op een gewone dag in de week
of als er anderen bij waren
je stapte in bed en ik wachtte op je
van dat moment af, van dat moment af
was het altijd of je terugkwam,
in die vluchtige kus die ik meedroeg
de trappen af en steeds verder sindsdien
| |
| |
3.
cornedbeef voor me gekocht had,
het werd al dag en het was vreemd
alleen, ik ontdekte een haar van je
in de wasbak en liet hem daar,
ik deed de kast open en bekeek je
kleren, betastte ze alsof je daar was
ergens daaronder, ik rook
je parfums en liet de kast open
vanuit het bed was het net
of je zoals anders nog even je tanden
poetste en ik riep wat aan je
voordat ik ging liggen waar jij altijd
lag maar er was niet die warmte,
wat is het toch fijn naast je en
ik tastte naar je maar vond niets
je schoenen onder de spiegel
alsof je daarin stond te kijken
of van daaruit naar me keek,
terwijl een zacht huilend verlangen
in mijn hart greep en ik als nooit
| |
| |
4.
ik was daar weer, had lang op je gewacht,
had steeds maar aan de dood en jou gedacht
terwijl ik mijn eigen brood sneed en thee
zette die ernaar smaakte en niets naast jou
me meer raakte, ik liet het brood staan, at alleen
de cornedbeef en was daar weer, het regende
in me zoals in de buitenwereld
je lag doodstil, je had je ogen dicht en wat
ik ook zei en waar ik je ook aanraakte je zei
niets, niets zei je terug, ze hadden je
geopereerd en je sliep een vreemde slaap,
ik zag aan hoe het boekje lag dat je nog
naar mijn foto gekeken had, druppeltje
voor druppeltje viel er glucose in je boeld,
ik wist niet goed wat ik doen moest,
het regende overal, in jou en in mij en buiten,
ik riep aan je naar waar je was maar waar je was
wist je zelf niet en dat deed me zo'n verdiet
zo'n verdriet deed het me dat je niet wist
waar je was en dat ik het niet wist en niemand,
het regende overal, het was vreemd en beangstigend
en hoe ik riep je begreep niets van dat verdriet,
je sliep een raadselachtige slaap, onze liefde
had geen betekenis meer en dat je nog ademde
| |
| |
5.
ik zag het ineens, die chinese roos waar
je zo blij mee geweest was op je verjaardag
had sinds je vertrek allemaal gele
bladeren gekregen, het was bijna zeker
dat hij je miste, hij stond in het raam
en keek mij vragend aan, ik kon verstaan
hoe hij vroeg of je gauw weer terugkwam
uit dezelfde heimwee als het verlangen in mijn handen
en dieper, waar alles verging en vergeelde
| |
| |
6.
in je schoenen stond niemand en niets
van je handen betastte samen met mij
de nacht, ik sprak tegen je in de spiegel
en zei dat je mooi was en later lag ik daar maar
en wachtte, dacht aan de smaak van je mond
hoe je lippen me raakten en maakten,
je rustige zwijgen op middagen dat die woorden
tot de mijne werden en ik verder werkte aan een
groter samenzijn in de verte, ik lag daar
maar en hoorde het slaan van een klok,
uur na uur hetzelfde geluid als bij mijn
grootmoeder, mijn roepen aan je was toen al
begonnen: ‘tenslotte gaat de cirkel van het verlangen
rond als alle andere en wordt ook deze als de tijd
groter en kleiner’, zei ik tegen je, ik
stelde me voor hoe je me voor je zag in dat bed
in een verte achter een klok, ik raadselde
waarom ik je toch niet voor me kon halen en ik
vroeg me af waar tussen de huizen onze gebrekkige
voorstellingen elkaar raakten tussen iets van onze
vergane verwaaide adem en in die taal over
een vermoeden van ontmoeten sloeg de klok opnieuw
en opnieuw als bij mijn grootmoeder maar jij
deed nu niets van die tijd tussen daar en hier
teniet met die warmte die altijd sinds jou
hetzelfde had als dat goede van vroeger
| |
| |
7.
je bent weer thuis, weliswaar
met sneetjes in je buik en nog niet bruikbaar
als vanouds, je haren ruiken naar het
ziekenhuis en je ogen staren
naar iets dat zich niet herinneren liet,
maar minder en minder ben je weg -
geweest en waar mijn lichaam in de leegte
viel, vorm jij opnieuw mijn tegenbeeld
met al die mooie tekens van eerder en later
even onvertaalbaar als mijn in alle nachten
niet gehuilde toch bestaande tranen
die je in het onzichtbare opraapt, bewaart
en omzet tot wat de bloemen en ik
tekortkwamen en dat leg je dan maar
steeds in je daden, terwijl ik raad hoe
het beter moet tussen jou, mij en de aarde
|
|