De Gids. Jaargang 139
(1976)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
H. Wielek
| |
[pagina 136]
| |
anders zo vriendelijke collega's van de Rundfunk kenden mij niet meer. Mijn vakbondsvrienden namen mij kwalijk dat ik hen kwalijk nam dat zij meeliepen in de 1 mei-optocht die door het bruine ‘Arbeitsfront’ was georganiseerd. Ik was geïsoleerd.
Ik bleef in Nederland. Mijn gedachten bleven in Duitsland. Mijn vragen hadden met Duitsland te maken: waarom moest de Republiek van Weimar zo smadelijk ten onder gaan? Duitsland bleef mijn trauma. En veel later, in de jaren vijftig, begon ik weer met Duitse groepen te praten, te debatteren, in Duitsland, in Nederland, met jonge Duitsers, gasten van het Anne Frank-huis. Ik ging het gebeuren ‘rangschikken’, netjes op een rij zetten: hoe zag het begin eruit van de Weimar-Republiek en... hoe ging het verder? Hoe had het verder moeten gaan? En hoe moest het verder gaan? Een fundamentele economische vernieuwing vond na de eerste wereldoorlog niet plaats; de keizer ging, de generaals bleven (dit was de titel van de in 1932 verschenen roman van Theodor Plivier). De scholen en universiteiten kweekten serviele onderdanen en zij verstevigden de onderdanenmentaliteit. Scholieren en studenten moesten er heilig van overtuigd worden dat politie en justitie, uniform, toga en macht onaantastbaar zijn. Ook in zogenoemde ‘humanistische’ gymnasia stond dit allemaal boven mens en menselijkheid. De mens was uitgeleverd aan die hogere machten. Weerloos was de mens. Respect was verschuldigd aan uniform en uniformdrager. Het leger (Reichswehr) met de door de Geallieerden toegestane 100 000 soldaten vormde een a- en anti-democratische ‘elite’, zij werd een staat in de staat. De eerste (sociaal-democratische) minister van verdediging, Noske, kwam aan alle wensen van de generaals tegemoet; reactionair waren zij en hun minister, die trots verkondigde: ‘Einer muss der Bluthund sein’. Bloedhond jegens revolutionairen en revolutionaire daden. Hugenberg, leider van de Duits Nationalen, heeft met vele kranten en met zijn filmmaatschappij UFA, vele Duitsers beïnvloed. De heren van de zware industrie waren hem dankbaar. Zijn kranten maakten Hitler salonfähig, ook voor hen die de Führer niet zonder meer vertrouwden. De industriëlen, bankiers en grootgrondbezitters maakten Goebbels zijn enorme en verblindende propaganda mogelijk. Zij en Hitler hadden elkaar nodig. En de justitie? In zijn tot in alle details gedocumenteerd boek over de Duitse justitie, noteerde professor Gumbel deze bijzonderheden: van 1918 tot 1922 werden door rechtsradicalen 354 politieke moorden gepleegd. Rosa Luxemburg, Karl Liebknecht, Walter Rathenau, Matthias Erzberger..., communisten, liberalen, linkskatholieken behoorden tot de vermoorden. Van 326 moorden werden de daders niet gevonden. Slechts achtentwintig moordenaars verdwenen in de gevangenis; ze bleven er niet lang, gemiddeld vier maanden per man. In deze jaren pleegden linksradicalen 22 moorden. Hier was de politie fortuinlijker: achttien daders werden gegrepen. Van hen werden acht tot vijftien jaar tuchthuis veroordeeld. Tien werden terechtgesteld. Hitler werd na zijn mislukte staatsgreep in München gearresteerd. Hij logeerde, zoals u misschien weet, in een prettige vesting. Een klassejustitie werkt terroriserend. Carl von Ossietzky, in 1938 in een concentratiekamp ‘overleden’, heeft reeds in september 1921 gewaarschuwd: ‘De republiek had zich moeten bekeren tot een nieuwe aanpak en een nieuwe mentaliteit. Zij heeft dat niet gedaan... en nu is het al te laat.’ Zij die waarschuwden, waren verdacht. Men vervolgde hen, zoals bij voorbeeld Carl von Ossietzky, die al in de Weimar-Republiek werd gearresteerd. De burgerlijk-liberale en conservatieve partijen waren of werden reactionair, de SPD lonk- | |
[pagina 137]
| |
te naar rechts, de communistische partij was aan Moskou horig. Ten slotte functioneerde niets democratisch in de Republiek van Weimar, waar alles bij het oude bleef. ‘Voltooid’ werd de crisis door inflatie en werkloosheid, angst en verwarring in brede lagen van de bevolking. Wanhoop en onverschilligheid heersten. Van een kleurloos conformisme naar de ‘Befehl ist Befehl’ - filosofie was het maar een kleine stap. Van ‘Befehl ist Befehl’ naar de massale smekende kreet ‘Führer, denk für uns!’ was het slechts een volgende logische stap voor Untertanen. Op legale wijze nam Hitler de Republiek in ontvangst.
Tot deze conclusie moest men komen. Velen onderkenden het gevaar te laat. En zij die wisten: Hitler is een Führer naar de oorlog, moesten zwijgen of werden zo krachtig bewerkt dat zij nooit meer hun mond opendeden. De oorlog kwam. Auschwitz kwam, het symbool van de ontmenselijking, het symbool van het Derde Rijk. Het Hitlerisme... de velen die dit mogelijk hadden gemaakt, die het hadden gesteund, dragen de schuld aan 54 miljoen doden, aan 36 miljoen oorlogsinvaliden.
Carl Zuckmayer, emigrant in Amerika, dichtte:
Ich weiss, ich werde alles wiedersehn
Und es wird alles ganz verwandelt sein.
Het gros van de emigranten keerde niet ‘huiswaarts’. Van de ongelooflijk dappere Duitse verzetsstrijders tegen Hitler waren weinigen overgebleven. Adenauer verspilde in zijn eerste rede als bondskanselier geen woord aan deze echte anti-nazi's, aan deze besten in het Duitse Rijk van de jaren 1933-1945. Zij bepaalden geenszins het gezicht van de Republiek van Bonn. Integendeel, zij waren bij voorbaat verdacht; waren zij niet ziek, zij waren zo anders, het was beter om ze uit de weg te gaan. Was alles zo veranderd als Zuckmayer had geschreven? In 1972 schreef Golo Mann: ‘De Republiek van Weimar was het verminkte en verzwakte keizerrijk zonder keizer.’ Hoe kwam de Republiek van Bonn tot stand? Laten wij weer beginnen met de scholen en universiteiten. Daarmee begint zo veel. Het grauwe anticreatieve conformisme verpest de lucht. Het klimaat in heel wat scholen en universiteiten: de rust van het kerkhof, de angst voor professionele verklikkers. Je bek houden. Niet opvallen. Ja zeggen wanneer de overheid ja zegt en de man boven je ja zegt. Onderdanen worden gevraagd die nooit gevraagd zullen worden. Op de universiteiten zijn ‘schlagende Verbindungen’ weer populair. ‘Man ist schmissig, wenn man Schmisse hat’. Wie een gezicht vol duel-littekens heeft, is een vlotte vent. ‘Sie haben Muff in ihren Köpfen’, schreef de liberale Zeit (30 mei 1975). De in 1918 uitgekomen roman van Heinrich Mann, Der Untertan, heeft van zijn diepere actualiteit niets verloren. Hoe leugenachtig en misleidend Westduitse schoolboeken zijn, heeft Bundespräsident Heinemann in februari 1970 (tijdens een lezing in Bremen) verduidelijkt. Hij laakte de reactionaire schoolboeken die oorlogen romantiseren en revolutionairen, zoals de pioniers van de Boerenoorlog, ‘muitende bendes’ noemen, hen als misdadigers voorstellen, die goddank ‘door de overheid snel getemd werden en aan wier misdaden paal en perk gesteld werd’. ‘Niets kan ons verhinderen’, zei Heinemann, ‘in de geschiedenis van ons volk die krachten te zoeken en hen met rechtvaardigheid tegemoet te treden, die geleefd en gestreden hebben, opdat het Duitse volk mondig en verantwoordelijk zijn leven en zijn orde zelf zou kunnen vormen’. Er was een Hugenberg. Er is een Springer, eigenaar van het grootste Westduitse krantenconcern; hij heeft een kwart van de Westduitse en drie kwart van de Westberlijnse pers in handen; zijn moorddadige Bildzeitung behoort tot | |
[pagina 138]
| |
de gevaarlijkste wapens van rechts. In het Evangelische Sonntagsblatt (van 5 juli 1959) heeft Axel Caesar Springer zijn opperste principe wereldkundig gemaakt: ‘Sinds het einde van de oorlog was ik er van doordrongen dat de Duitse lezer in geen geval één ding wilde, namelijk nadenken. En hierop heb ik mijn kranten gebaseerd.’ Hugenberg heeft de weg voor Hitler gebaand. Springer baant de weg voor vriend Strauss, van wie diverse lesjes ook buiten Duitsland beroemd en berucht zijn geworden, bij voorbeeld: ‘Er moet een eind komen aan de processen tegen sogenannte oorlogsmisdadigers!’ (hoewel er maar heel sporadisch zo'n proces plaatsvindt). Na een protestactie van jongeren in Bamberg (1969) reageerde Franz Josef Strauss: ‘Zij die buiten de wet staan (bedoeld zijn linkse studenten) gedragen zich als beesten, op wie de toepassing van voor mensen gemaakte wetten niet meer mogelijk is.’ Strauss wil dus weer bepaalde bevolkingsgroepen buiten de wet plaatsen. In 1933 heeft dr. Hermann Gauch, een van Hitlers deskundigen voor raskwesties, in zijn boek Neue Grundlagen der Rassenforschung dit geproclameerd: ‘Er zijn geen lichamelijke en psychische kentekenen die een begrip “mensheid” in tegenstelling tot de dieren rechtvaardigen. Er zijn alleen verschillen tussen de Ariërs enerzijds en de dieren, inbegrepen de niet-Ariërs of Untermenschen anderzijds.’ Strauss houdt er zijn eigen ‘Untermenschen’ op na. In de weerzinwekkende antisemitische film Der ewige Jude, die tijdens de oorlog vooral vertoond werd ten behoeve van concentratiekampbeulen, worden beelden van ratten gevolgd door beelden van joden. Ratten moeten worden uitgeroeid. Joden moeten ‘dus’ ook worden uitgeroeid: dat was de boodschap. Nu zijn het de ‘rote Ratten’. Over Auschwitz wist Strauss alleen dit te zeggen: ‘Een volk dat deze economische prestaties heeft geleverd, heeft er recht op van Auschwitz niets meer te willen horen.’ Wat gebeurt er wanneer na de volgende verkiezingen een Strauss-regering het helemaal voor het zeggen krijgt? Dan kan zonder meer gebruik worden gemaakt van al klaar liggende instrumenten als Notstandsgesetze, Radikalenerlass, Berufsverbote... en de basis voor een totale politiestaat is gelegd. Er was een Noske. Er is een Leber. Ook hij is een ‘sociaal-democraat’. Ook hij is minister van defensie. Ook hij vervult alle wensen van zijn generaals. Hij wil atoomwapens bij de hand hebben. Hij wordt vermoedelijk opvolger van Luns bij de NATO. Wanneer wij aan de Bundesrepublik denken, denken wij niet in de laatste plaats aan haar vriendschapsbanden met landen als Zuid-Afrika, Spanje, Brazilië, met Chili ook. De Nederlandse en de Zweedse regering worden door Westduitse ministers als ‘te links’, zelfs als ‘radicaal’ beschouwd, hoewel zij alleen voorzichtig progressief proberen te zijn. En het ‘nieuwe’ leger? De Stern publiceerde op 28 september 1974 een uitvoerige reportage over deze Bundeswehr die ‘een democratisch leger had moeten worden; maar het voorbeeld wordt steeds meer de oude Duitse Wehrmacht. Een staat in de staat’. In de legerbibliotheken - Günter Grass heeft nauwkeurige gegevens daarover bekend gemaakt - krioelt het van de naziboeken. Een grote Westduitse boekenindustrie doet goede zaken met deze fraaie produkties, die niet zonder invloed blijven op argelozen. Wie aan de zware industrie leiding geeft, maakte het ‘Deutsche Wirtschaftsmagazin Capital’ (in april 1968) bekend. ‘Dominerend’, schreef Capital, ‘zijn 98 procent van de vijfenveertig- tot zestigjarigen die in het Derde Rijk werden opgevoed. Dit zijn veelal leden van de Mars-Merkur-Gruppe van voormalige stafofficieren, leden van de Waffen-SS, van de Reiter-SS, van (elitaire) Adolf Hitler-Schulen.’ Dit werd acht jaar geleden door het maand- | |
[pagina 139]
| |
blad Capital met voldoening meegedeeld; sinds 1968 is er niets ten goede veranderd. Alleen de heel ouden hebben ondertussen voorgoed hun ogen gesloten. Hitler ging... de generaals bleven... en met hen vele ondernemers, nog vol ondernemingslust ondanks hun hoge leeftijd. Hun jongere collega's hebben van hen geleerd hoe het moet. Er bleef trouwens ook een hele reeks oude ambtenaren zitten waar zij zaten. Een vermakelijk voorbeeld is Otto Meissner, die staatssecretaris was onder Ebert, onder Hindenburg, onder Hitler. Ja, en op een keer gaat iedereen dood.
Nu moet ik het eindelijk hebben over Westduitse justitie en juristen, over het klimaat en de mentaliteit in deze zo belangrijke sector. Ja, ik weet dat men in Ludwigsburg af en toe moeite deed om een - volgens Strauss ‘sogenannten’ - oorlogsmisdadiger te pakken te krijgen... meestal zonder succes. Ik herinner mij de haast bovenmenselijke pogingen van de jonge Reinhard Strecker om de rechters in Ludwigsburg en in andere plaatsen te helpen: hij beschikte over een grote hoeveelheid dossiers over het verleden en de misdaden van prominente nationaal-socialisten (van wie er velen weer prominent zijn). De rechtbanken hadden hem voor zijn onbaatzuchtige hulp dankbaar moeten zijn. Het tegendeel was het geval. Er was één Generalstaatsanwalt, professor Fritz Bauer (teruggekeerd uit ballingschap), die in deze functie in Frankfurt am Main letterlijk alles heeft gedaan om nazistische massamoordenaars op te sporen en te veroordelen. Hij stond alleen. Medewerkers werkten tegen. Vertwijfeld is hij de dood ingegaan. Zijn naam staat onder een manifest dat - in januari 1968 - door vakbonden, jeugdgroepen (onder meer de liberale jongeren), geleerden, kunstenaars werd ondertekend en waarvan dit de eerste regels zijn: ‘Het neo-nazistische gevaar groeit met de dag. Het kon weer ontstaan, omdat er na 1945 geen begin was.’ Getekend was de oproep onder meer door Böll, Gollwitzer, Kogon, Niemöller, Robert Scholl (vader van Hans en Sophie Scholl, leiders van de verzetsgroep ‘Die Weisse Rose’ en, zoals gezegd, door Fritz Bauer. Waarmee wij weer bij de justitie zijn beland. De enige progressieve club van rechters in de Weimar-Republiek was de ‘Republikanische Richterbund’; hij telde weinig leden. Zij die er lid van waren, waren verdacht, zij waren geïsoleerd. Zij wisten dat zij voor promotie niet in aanmerking kwamen. Nú heeft de ‘Vereinigung demokratischer Juristen’ met dezelfde, en zelfs nog grotere moeilijkheden te kampen als de ‘Republikanische Richterbund’ van een halve eeuw geleden. Juristen die al in Hitlers Reich deze functie hebben uitgeoefend, behoren niet tot de jongsten. Een ervaringsfeit is dat ook jongere juristen, die nooit de mogelijkheid hadden om Hitler te dienen, in hun oudere collega's het grote voorbeeld zien. Advocaat Roeder bereikte met zijn antisemitische redevoeringen dat zijn geestdriftig publiek eindelijk weer ‘Juda verrecke!’ schreeuwde (in het Hessische Bensheim, in 1975) en dat het op oude wijze kon reageren: ‘Dich Judensau haben sie zu vergasen vergessen’ - tegen een joodse getuige (notitie in de Anzeiger Bensheim van 28 augustus 1975). Roeder, die als verdediger van oorlogsmisdadigers graag deze rol speelt, kan, zonder dat hem de mond gesnoerd wordt, ‘verdedigen’ en ophitsen. Zijn publiek kan op de door Roeder gewenste wijze reageren. Dr. Latenser, een prominent advocaat, verdediger van kampbeulen en artsen die in de concentratiekampen selecteerden wie dadelijk naar de gaskamer moest en wie nog even mocht blijven leven om te werken (bij voorbeeld voor IG-Farben), pleitte voor deze cliënten: ‘Dit was geen moord of medeplichtigheid aan moord - maar selectie tot leven.’ Hij herhaalde die woorden in zijn bij uitgeverij Seewald verschenen boek Die andere Seite im | |
[pagina 140]
| |
Auschwitz-Prozess. In een Open Brief protesteerde advocaat dr. Gmünd tegen deze infame ‘interpretatie’. Gmünd werd door de Advocatenkamer berispt. Latenser werd lof toegezwaaid voor zijn uitmuntende verdediging. Moet ik u vertellen welke monsterachtigheden tijdens het Majdanek-proces (enkele maanden geleden in Düsseldorf) zijn gebeurd? Onze journalisten die aan veel en aan veel ergs zijn gewend, vonden dit justitieschandaal onverdraaglijk. U weet wat ik bedoel: Voor de rechter stonden moordenaars die honderdduizenden joden op hun geweten (‘geweten’...?) hebben. Rechter Bogen wond zich alleen op wanneer hij ontdekte dat anti-nazistische vlugschriften werden verdeeld waarop zo een en ander over de in Majdanek gepleegde misdaden stond. De deskundige dr. Scheffler werd afgewezen door de verdedigers Mundorf, Stolting II, Bock en Egert, omdat hij een keer met een hoogleraar heeft samengewerkt die een joodse naam heeft en omdat hij bij een joodse professor is gepromoveerd. Terloops: antisemiet Stolting trad tijdens de oorlog als Officier van Justitie bij het NS-Sondergericht in het Poolse Bromberg op. Het proces tegen de SS-er Niedzolka, onder wiens leiding duizenden joodse kinderen werden vermoord, werd door de rechtbank in Bochum wegens ‘Verhandlungsunfähigkeit’ van de gedaagde afgebroken. ‘Het proces’, werd gezegd, ‘zou schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid’. Stonden leidende figuren uit de verschillende ministeries van het Derde Rijk ooit voor de rechter? Niet één! Werd iets ondernomen tegen de in Frankrijk ter dood veroordeelde SS-leider Lischka, die nu een goede baan heeft in Keulen? Ondernomen werd iets tegen Beate Klarsfeld, die (en omdat zij) deze gentleman ontmaskerde. De Spiegel kwam (op 6 maart 1967) tot de conclusie: ‘Geen Blutrichter is tot nu toe in onze Republiek veroordeeld.’ Zeer goed moet u de heer De Chapeaurouge kennen, een vooraanstaand rechter van het Bundesverwaltungsgericht; hij beslist - in hoger beroep - in zake Berufsverbote. In Hitler-Duitsland heeft hij ervoor gezorgd dat de Rassengesetze op de meest perfecte wijze werden toegepast. U kent, veronderstel ik, ook de Verfassungsrichter professor Geiger. Dan bent u er van op de hoogte, dat deze eveneens hooggeplaatste jurist, die in laatste instantie kan beslissen of iemand onder het beroepsverbod valt, al in 1941 opvallend actief is geweest - toen als Officier van Justitie bij enkele NS-Sondergerichte, waar hij Berufsverbote ook voor ‘één kwart-joden’ propageerde, letterlijk: ‘Wenn ein Eltern- oder Grosselternteil nichtarischen oder jüdischen Blutes ist.’ Berufsverbote... Radikalenerlass... tussen 500 000 en 700 000 Westduitsers moesten bij alle mogelijke overheden op het matje komen ‘zur Überprüfung’: was u ooit?... hebt u ooit?... schreef u ooit? De vraag luidt nooit: was u ooit NSDAP-functionaris? Wat hebt u in de oorlog gedaan? Gevraagd wordt of zij iets te maken hadden met een linkse studentenorganisatie... of zij ooit meeliepen in een Vietnam-demonstratie (misschien zijn er foto's die dit zwart op wit bevestigen). Verweten wordt een verdachte dat hij vaak over het fascistisch gevaar in de Bondsrepubliek heeft geschreven. Gevraagd wordt of hij lid is van de - legale - ‘Deutsche Kommunistische Partei’ of van een ‘mantelorganisatie’. Hebt u onderhuurders? Wie zijn dat? Enzovoort. Enzovoort. Enzovoort. De lijsten zijn lang, de vragen absurd. Op grond van dit soort misdaden behoren zesduizend? achtduizend? Westduitsers in overheidsdienst tot de ‘twijfelgevallen’ en mogen vierhonderd? zevenhonderd? personen geen overheidsfunctie (meer) vervullen. Een sinister spel. Geheimzinnig gedoe, en daarom zijn de nauwkeurige cijfers niet bekend. Maar u, heren van de rechtbank, kent die cijfers, veronderstel ik. | |
[pagina 141]
| |
De vraag luidt nooit: hebt u iets gedaan wat indruist tegen de Grondwet die de rechten van de mens beschermt: ‘Die Würde des Menschen ist unantastbar. Sie zu achten und zu schützen ist Verpflichtung aller staatlichen Gewalt. Das deutsche Volk bekennt sich darum zu unverletzlichen und unveräusserlichen Menschenrechten als Grundlage jeder menschlichen Gemeinschaft, des Friedens und der Gerechtigkeit in der Welt.’ En in artikel 33 staat: ‘Jeder Deutsche hat nach seiner Eignung, Befähigung und fachlichen Leistung gleichen Zugang zu jedem öffentlichen Amt.’ Het gaat niet goed met de staat waarvan het fundament scheuren vertoont... met de staat die zijn eigen Grondwet om zeep helpt, door minachting en door karikaturale interpretatie van bepaalde paragrafen. De minister-presidenten van de deelstaten namen in 1972 het volgende besluit: ‘Als een sollicitant naar een ambtenarenbaan lid is van een organisatie die doelstellingen nastreeft die in strijd zijn met de grondwet, dan geeft dit lidmaatschap gegronde reden tot twijfel of hij zich wel steeds voor het vrije democratische bestel zal inzetten. Een dergelijke twijfel rechtvaardigt in de regel een afwijzing van de sollicitant.’ Waarmee de deur geopend is voor alle willekeur. - Onze katholieke, protestantse, socialistische, liberale bladen, enkele radio- en televisiezenders zijn kritisch geworden ten opzichte van West-Duitsland. Zij laten de griezelige sfeer in dit land zien en horen, de onaantastbare macht van justitie en politie die allebei als antidemocratische krachten fungeren. De uitstekend geïnformeerde kranten- en t.v.-journalist Johan van der Minnen zag zoveel kilte en lafheid, zag zo weinig democratie, socialisme en christendom dat hij het niet langer volhield in Bonn. Bij ons stellen velen de vraag: Berufsverbote voor ‘gevaarlijke’ linksradicalen? En de rechtsradicalen? Het antwoord moet zijn: in alle deelstaten werken oud- en nieuw-nazi's in de Oeffentliche Dienst. Hun namen en functies zijn bekend; geen gerecht toont hiervoor belangstelling. De liberale publicist Sebastian Haffner heeft - alweer jaren geleden - geschreven: ‘Unter der Notstandsverfassung (“Uitzonderingstoestand”) wird das Grundgesetz nicht mehr das Grundgesetz sein, sondern etwas ganz anders.’ Thans moeten wij zeggen: Berufsverbote en Radikalenerlass samen met de Notstandsverfassung maken de Grondwet tot een farce. De sociaal-democratische professor Klaus Fritzsche merkte op dat in het democratische buitenland de tegen de Grondwet ingaande Berufsverbot-besluiten schrik wekken en dat de Bondsrepubliek bij Europeanen, die het anders opnemen voor West-Duitsland, overkomt als ‘een eiland van de muilkorf’. De Radikalenerlass begint bij degenen die verdacht worden van communistische sympathieën... en eindigt bij sociaal-democraten en liberalen. Dit is de gebruikelijke gang van zaken. Hoe gauw kan iemand die de hogere goden niet in alles gelijk geeft, beticht worden van ‘radicalisme’. Hoe gauw kan weer ‘Sippenhaft’ als een vanzelfsprekende maatregel worden geïntroduceerd. Was Jezus niet radicaal? Was zijn Bergrede niet uitermate scherp? In de Spiegel kon men (op 8 december 1975) lezen: ‘Der Radikalenerlass wirkt sich gegen die SPD aus.’ En, waarachtig, de boezemvriend van Strauss en CDU-leider in Hessen, Dregger, verklaart in een brief aan ex-minister Dohnany van de SPD, dat ‘der sozialdemokratische Begriff vom demokratischen Sozialismus unvereinbar ist mit der Demokratie.’ Morgen kan Dregger in Hessen alle sociaaldemocraten uit de openbare dienst ontslaan, omdat zij sociaaldemocraten zijn. In het voortreffelijke boek van Peter Schneider ...schon bist du ein Verfassungsfeind schrijft de auteur: ‘In geen vergelijkbaar land zijn er zo | |
[pagina 142]
| |
weinig communisten en zoveel wettelijke bepalingen tegen communisten.’ De centrale figuur, een leraar die men verdenkt te links te denken, weet: ‘Het is alsof ik een besmettelijke ziekte heb. Ieder die in mijn buurt komt of mij even aanraakt, al is het maar uit nieuwsgierigheid, wordt er onmiddellijk van verdacht dat hij dezelfde ziekte heeft opgelopen.’ - Ja, ik heb gezien hoe mensen die ‘verdacht’ zijn geworden, door buren, door kennissen, door ‘vrienden’ in de steek worden gelaten, gemeden worden als schurftige honden. Mijn vriend P. werd de huur van zijn woning opgezegd, omdat de huisbaas iemand die vroeger lid van de linkse Studentenbund was, niet langer kon dulden in zijn perceel. Margot D. belt mij laat 's avonds op uit Frankfurt. Haar man, zeker van zijn schorsing als leraar, is ziek geworden. Al die toestanden. Hij moet kuren, buiten zijn woonplaats. Margot is een zakelijke, bijna harde vrouw die het verleerd heeft te klagen. Nu belt zij op... om ‘even met een vriend te praten’. Het is hier zo ontzettend koud. Niemand kent ons meer. Ze laten je stikken. Hebben we een besmettelijke ziekte? - Ik vraag of zij het boek van Peter Schneider heeft gelezen. Nee, dat heeft ze niet. De vrouw van een te linkse advocaat die geschaduwd wordt, die voortdurend lastig wordt gevallen, krijgt van een politieman het advies zich van haar man te laten scheiden, dan is ze van alle ellende af. Wie denkt niet aan de nazi-dictatuur, waar soortgelijke adviezen gegeven werden aan in ‘Mischehe’ levende ‘arische’ vrouwen? Bisschop Johannes Hanselmann heeft in de Hochschulpolitische Informationsdienst uiteengezet dat de Radikalenerlass onder jonge mensen een ‘bis in die Existenzängste führende Unsicherheit’ veroorzaken, ‘sodass viele vom Grundrecht der freien Meinungsäusserung keinen Gebrauch mehr machen’. Hoe speelt zich zó'n drama af? Aan alles wat de verdachte naar voren brengt, wordt getwijfeld... men maakt hem onzeker... men verleent hem geen enkele bescherming... men maakt hem vogelvrij... men maakt hem gek. Om vroeg of laat spottend te verklaren: die? Die is gek. Men stempelt progressieve, integere mensen tot misdadigers. En men verklaart: die? Dat zijn misdadigers. De sociaal-democratische Vorwaerts van 15 januari 1976 beseft: ‘Man wollte die “Feinde der Demokratie” aus dem Staatsdienst fernhalten - hat aber die Grundlagen geschaffen, die es heute Sozialdemokraten erlauben, Partei - “freunde” aus dem öffentlichen Dienst zu verbannen.’ Het resultaat van deze politiek? ‘Ein innenpolitisches Klima der Verunsicherung und Einschüchterung, Duckmäuserei und Gesinnungsschnüffelei.’ En de sociaal-democratische minister Posser jammert: ‘das haben wir nicht gewollt!’. Vroeger was het: dat hebben wij niet gedaan. Dat hebben wij niet geweten. Duitsers verlaten weer hun geboorteland omdat zij niet meer rustig kunnen slapen, omdat zij niet meer rustig kunnen leven in de Bundesrepublik anno 1976... niet omdat zij wat dan ook met terroristen en terrorisme van doen hebben, maar omdat zij ‘verdacht’ zijn, omdat zij bang zijn hun baan te verliezen of omdat zij die al hebben verloren. Verloren hebben zij alle hoop in een democratisch Duitsland. Nieuwe Duitse emigranten. Waar men de mens mishandelt, mishandelt men de taal. Herinnert u zich nog hoe in het Derde Rijk de taal misbruikt werd? Herinnert u zich nog vaak gebruikte woorden als ‘betreuen’, ‘Sicherstellung’, ‘untragbar’, ‘Menschenbehandlung’, ‘aussiedeln’, ‘Endlösung’. Dit waren woorden van moordenaars en moord. Zij moesten versluieren wat in feite gedaan werd in vernietigingskampen ‘im Osten’ (‘die Behandlung der Fremdvölkischen’), in de bezette gebieden. Positief schijnende woorden vormden de camouflage voor gruwelijke daden. Camouflagepogingen kan men in een aantal | |
[pagina 143]
| |
woorden nú weer vinden, in verband met Radikalenerlass en Berufsverbot: hoe mooi en positief klinken ‘Treuepflicht’, ‘Loyaliteitspflicht’, ‘freiheitlich-demokratisch’. En kijk, daar heb je weer het prettige, veel belovende woord ‘betreuen’. In Hitlers Duitsland werden de joden betreut. In Springers Welt van 16 januari jongstleden gaat de politiechef van Baden-Württemberg, Alfred Stümper, na welke mogelijkheden de politie ter beschikking staan: ‘Entscheidend kommt es darauf an, eine kriminalpolitische Gesamtstrategie zu entwerfen, die - vorbeugend und betreuend - auch den ganzen menschlichen Bereich umfasst.’ De politie moet weer betreuen en ‘de hele menselijke sector’ moet bij ‘verdachten’ worden betrokken.
Mijn na de oorlog uitgegeven boek over de uitroeing der joden in Nederland kreeg de titel De oorlog die Hitler won. Déze oorlog heeft de Führer gewonnen. ‘Der Tod ist ein Meister aus Deutschland’, heeft de grote en tragische dichter Paul Celan geschreven. Verantwoordelijk voor de deportatie der joden uit Nederland was dr. Wilhelm Harster, Befehlshaber der Sicherheitspolizei in den Niederlanden van 1940 tot 1944. In dit jaar werd hij overgeplaatst naar Milaan waar hij dezelfde activiteiten ontplooide. In 1958 werd hij Oberregierungsrat in Beieren.
De stemming in Nederland, vooral in Amsterdam, was uitgesproken anti-Duits. Sommigen gingen in tegen deze ongenuanceerd anti-Duitse houding. Ook ik heb het geprobeerd, in publikaties en in gesprekken. Je kunt niet een heel volk veroordelen. Ook in Duitsland waren er groepen die verzet hebben gepleegd tegen het nazisme, vergeet dat niet. De meesten hebben hun moed met de dood betaald. Maar dan wordt prompt de vraag op je afgevuurd: en zij die nog leven? Welke invloed hebben zij nu in West-Duitsland? En als zij wat te zeggen hebben, wàt zeggen zij dan? Ik moet dan een positief antwoord schuldig blijven. Of ik noem de namen van enkele oudconcentratiekampgevangen, van enkele verzetsstrijders die nog, die weer strijden voor hun oude idealen. Zij zijn - voor zover niet gelijkgeschakeld - de protesterenden. En zij worden aangevallen door de vertegenwoordigers van dit West-Duitsland. Er zijn Duitsers met Zivilcourage. Jammer alleen dat dit te vaak een woord blijft en dat de mensen met Zivilcourage niet tot de leidende figuren behoren. Ik denk aan Gustav Heinemann, de eerste Duitser die na de oorlog door het Nederlandse volk en zijn koningin met veel respect werd ontvangen. Ook hij kon de fatale ontwikkeling in zijn land niet keren. Hij en Duitsers als hij zijn niet representatief voor de Bundesrepublik. Hun arrogante tegenstanders voelen zich helemaal thuis in hun land dat hùn land is. Buitenlanders die het Duitse buurland niets kan schelen, laten het rechts liggen. Buitenlanders die niet onverschillig kunnen zijn jegens dat land, moeten constateren dat hun dromen van een rechtvaardig en tolerant, inderdaad nieuw West-Duitsland dromen zijn, illusies waren. De onverschilligen en de stoere anti-Duitsers lachen ons uit: waar maken jullie je druk over, jullie zijn onverbeterlijke idealisten, jullie zijn naïef, zeggen zij. Hebben jullie een andere ontwikkeling verwacht? Hebben jullie een rechtsstaat verwacht ginds? 't Is een rechtse staat.
Ik sympathiseer helemaal niet met de Baader-Meinhof-groep. Wat zij als ‘Heil’ propageren, is onheil en helpt de reactie. Maar is het niet zo dat onrechtvaardigheid uitgaande van de staat, dat geweld uitgaande van justitie en politie, dat agressief ingrijpen van de overheid twijfelende jonge mensen tot vertwijfeling kan drijven, hen cynisch of gevaarlijk of kapot kan maken? Een wonder dat niet alle vrouwen die Ulrike heten, opgepakt zijn. Hoe worden de leden van deze groep behandeld - en hoe de leden van Hitlers vernietigings- | |
[pagina 144]
| |
commando's! Hoe worden de advocaten van ‘linksextremisten’ behandeld - en hoe de bruine advocaten van bruine cliënten! Wordt dit Duitsland weer gevaarlijk? Moet men weer met Erich Kästner - in zijn vijftig jaar geleden geschreven gedicht ‘Kennst du das Land, wo die Kanonen blühn?’ - zeggen: ‘Dort reift die Freiheit nicht. Dort bleibt sie grün.’?
Wie zich in het Duitse verleden verdiept, vindt parallellen in de Republiek van Weimar. Daar heb ik over gesproken. Nog niet zo lang geleden was ik van mening dat de Republiek van Bonn in het jaar 1930 vertoeft. Ik vrees dat ik te ‘optimistisch’ was. De SPD-Vorwaerts van 6 februari jongstleden is bang dat de West-duitse politie zich ‘auf dem Weg zur Bürgerkriegsarmee befindet’, dat met andere woorden de weg vrij is voor een politiestaat.
Zo juist lees ik de tekst van de nieuwe paragraaf 88a van het Wetboek van Strafrecht: strafbaar is ‘de aansporing tot tegen de staat (het hele bestel) gericht geweld in geschriften’. Gedoeld wordt op ‘politiek geweld’. Ook geschriften die ‘gezien de omstandigheden geschikt zijn om bij andere de bereidheid te bevorderen’ aan dergelijke daden deel te nemen, vallen onder deze strafbepaling, evenals allen die dergelijke geschriften verspreiden, in voorraad hebben, aankondigen. Een zeer ruime paragraaf. Hij gaat zo ver dat in afzienbare tijd Böll en Grass, Walser en Enzensberger, Peter Weiss en Günter Wallraff, Wolfgang Koeppen, Alfred Andersch en anderen voor een verbod in aanmerking kunnen komen. Alfred Andersch, van wie in jaren geen politiek getint boek is verschenen, heeft nu een tekst geschreven waarin hij de praktijk van de Radikalenerlass vergelijkt met wat in het Derde Rijk is gebeurd. Die tekst mocht voor de televisie niet worden voorgelezen; het is één wanhoopskreet. De laatste regels:
de maatschappij
is weer verdeeld
in bewakers
en bewaakten
zoals het is geweest
een geur verspreidt zich
de geur van een machine
die gas produceert.
Het weekblad Die Zeit heeft gevraagd: ‘Hoe vrij is de vrijheid van meningsuiting in Duitsland? Er zijn steeds meer gevallen van open en van verborgen censuur.’ Bekend zijn de woorden van Kurt Tucholsky in de jaren van ‘Weimar’: ‘Sie schreiben mit der Linken und tun mit der Rechten.’ Zullen de progressieven binnenkort moeten fluisteren in de Bonn-Republiek: ‘Sie schreiben mit der Rechten und tun mit der Rechten’ 9 Moeten wij weer het ‘Deutschland’-gedicht van Brecht (uit de jaren van zijn ballingschap) citeren dat zo begint:
Oh Deutschland, bleiche Mutter.
Wie sitzest du besudelt
Unter den Völkern.
Unter den Befleckten
Fällst du auf.
En moet weer een ‘onbekend’ auteur, wiens naam Heinrich Heine is, gelijk krijgen:
Denk ich an Deutschland in der Nacht,
Dann bin ich um den Schlaf gebracht...
|
|