De Gids. Jaargang 139
(1976)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |||||||
Percy B. Lehning
| |||||||
I. Robert Nozick, ‘Anarchy, State and Utopia’De Amerikaanse politieke filosoof Robert Nozick gaat in zijn Anarchy, state and UtopiaGa naar eind4. uitvoerig in op de bevoegdheden die de staat behoort te hebben. Zijn boek is een uitdaging aan al diegenen die menen dat de functie van de staat het bereiken van sociale rechtvaardigheid behoort te zijn. Zijn uitgangspunt is: ‘Individuals have rights, and there are things no person or groups may do to them (without violating their rights)’ (N, IX). Hij beargumenteert dan dat alleen een ‘minimale staat’, een staat die overeenkomsten vertoont met de klassiek liberale nachtwakerstaat, te rechtvaardigen valt omdat alleen deze staatsvorm geen inbreuken op individuele rechten pleegt. De staat heeft geen andere functie dan haar burgers bescherming te bieden tegen geweld, diefstal, fraude. Een staat mag zijn machtsapparaat niet gebruiken om burgers te dwingen anderen te helpen, om te verbieden dat burgers acties ondernemen om hun eigen welzijn te bevorderen, of om hun eigen bescherming te verzekeren. Nozick noemt deze beperkte opvatting van de rol van de staat de libertaire opvatting en zijn argumentatie moet er toe leiden dat de argumenten van het anarchisme ontkracht worden. Het argument van het anarchisme is, volgens Nozick, dat de staat, door een ieder binnen zijn territoir te beschermen en door het monopo- | |||||||
[pagina 74]
| |||||||
lie van het gebruik van geweld op te eisen, wel gedwongen is individuele rechten geweld aan te doen; de staat wordt daarom dan ook als intrinsiek immoreel beschouwd. Nadat Nozick aangetoond heeft dat de minimale staat geen individuele rechten aantast, stelt hij zich vervolgens ten doel aan te tonen dat een staat met uitgebreidere bevoegdheden (en Nozick denkt daarbij vooral aan herverdelingsactiviteiten) niet te rechtvaardigen valt omdat deze bevoegdheden een inbreuk plegen op de onvervreemdbare rechten van individuen. In het laatste deel van zijn boek - Utopia beargumenteert hij dat de minimale staat niet alleen de enige staat is die te rechtvaardigen valt, maar dat het ook een nastrevenswaardig ideaal is. Nu zijn het vooral de uitspraken in het deel dat argumenten aanvoert tegen het idee dat de staat uitgebreidere bevoegdheden behoort te hebben die de meeste stof zullen doen opwaaien. In zijn argumentatie tegen herverdelingsactiviteiten van de staat voert hij een pleidooi tegen al diegenen die van mening zijn dat het een legitieme functie van de staat is om haar bevoegdheden aan te wenden voor het bereiken van sociale rechtvaardigheid. Na een algemene uiteenzetting over zijn opvattingen over rechtvaardigheid en de verschillen daarvan met andere opvattingen, richt hij zich met name tegen de ideeën van zijn collega John Rawls, zoals Rawls die geformuleerd heeft in A theory of justice.Ga naar eind5. Het is verleidelijk om Nozick, door de opvattingen die hij heeft en vooral door de provocerende wijze waarop hij ze brengt (neem bij voorbeeld een uitspraak als ‘Taxation of earnings from labor is on a par with forced labor’) af te doen als de dorpsgek van Harvard. Wij moeten hem echter serieus nemen - hoe contre coeur dat voor velen ook mag zijn - omdat hij een mentaliteit verwoordt die de laatste jaren weer meer en meer op de voorgrond treedt. Het is de mentaliteit en argumentatie van het New Conservatism, die een tegenpool vormen voor opvattingen à la Rawls over sociale rechtvaardigheid.Ga naar eind6. Zo kwam ik tijdens het schrijven van dit stuk toevalligerwijze in het bezit van een ‘Nieuwsbrief van het Libertarisch Trefpunt’ met als motto: ‘Bouwen aan een samenleving van vrije mensen.Ga naar eind7. Opvallend is - en een bewijs te meer dat Nozick met zijn opvatting niet alleen staat - hoe nauw de doelstelling en de kenmerken van deze filosofie van dit ‘Libertarisch Trefpunt’ bij het boek van Nozick aansluiten: ‘Het doel van de Nieuwsbrief is het verspreiden van gedachten en gegevens over de filosofie die een duidelijk alternatief stelt voor een verder afglijden naar een onvrije en gewelddadige maatschappij waarin het belang van het individu ondergeschikt gemaakt wordt aan de vermeende belangen van de staat of groep. Ten onrechte wordt dit afglijden vaak als onvermijdelijk aangenomen.’Ga naar eind8a. En als kenmerken van deze filosofie worden dan onder anderen genoemd: ‘Ethiek: Rationeel eigenbelang De mens - ieder mens - is een doel op zichzelf en niet het middel tot de doeleinden van anderen. Hij bestaat terwille van zichzelf en is er niet om zich voor anderen op te offeren. Ook dient hij anderen niet aan zichzelf op te offeren. Het nastreven van zijn rationeel eigenbelang en zijn geluk is het hoogste morele doel van zijn leven. Economisch bestel: Kapitalisme Kapitalisme is een sociaal systeem dat de erkenning van individuele rechten tot basis heeft. Het erkent de mens als een soeverein individu, dat eigenaar is van zijn persoon, verstand, leven, werk en de produkten daarvan. De belangen van het individu zijn niet ondergeschikt aan de belangen van de gemeenschap of staat. Het verkeer tussen de mensen voltrekt zich op basis van vrijwillige uitwisseling van waarden; het bant het initiëren van elke vorm van geweld.’Ga naar eind8b. Als het over het werk van Nozick zou gaan, zou het niet puntiger samengevat kunnen worden! Nozicks opvattingen komen dus niet uit de | |||||||
[pagina 75]
| |||||||
lucht vallen. Daarbij treedt hij op als de filosoof van de tegenstroom, contra de sociale-rechtvaardigheidstheoretici. Wij zullen nu eerst nagaan hoe hij het staatvormingsproces beschrijft en vervolgens zijn opvattingen weergeven over rechtvaardigheid en de strijdpunten die deze opvatting met de theorie van Rawls levert. Ten slotte zullen wij kort ingaan op Nozicks ideeën over vrijwillige handelingen en hoe ‘gelijkheid’ en ‘vrijheid’ als waarden waarop de samenleving gebaseerd is met elkaar kunnen botsen. | |||||||
II. De minimale staatNozicks uitgangspunt is dat ‘... a state would arise from anarchy (as represented by Locke's state of nature) even though no one intended this or tried to bring it about, by a process which need not violate anyone's rights’ (N. XI). De staat ontwikkelt zich spontaan uit de natuurstaat. Nozick meent nu dat indien hij kan bewijzen dat een staatvormingsproces inderdaad spontaan verloopt, zonder individuele rechten aan te tasten, het anarchistische bezwaar tegen de staat weerlegd is. Nozick identificeert in zijn argumentatie ‘anarchisme’ met John Locke's idee van de natuurstaat, en vervolgens toont hij aan dat een natuurstaat vanzelf leidt tot een minimale staat. De vraag is nu hoe volgens Locke de natuurstaat eruitzag en of de identificatie met het anarchisme wel terecht is. | |||||||
II.1. Locke en de natuurstaatDe politieke filosofie van Locke (1632-1704) valt in de traditie van het Natuur Recht.Ga naar eind9. Bij Locke is de essentie van het natuurrecht dat individuen onvervreemdbare natuurlijke rechten hebben die inherent zijn aan de menselijke status en die niet geëlimineerd mogen worden. De rechten perken een ‘domein’ af waarbinnen mensen kunnen doen wat ze willen en dat zonder hun vrijwillige toestemming niet ‘betreden’ mag worden. Deze natuurrechten zijn ‘lives, liberties and estates wich I call by the general name - property’. Aan eigendom wordt dus door Locke een ruime betekenis toegekend. In deze natuurlijke rechten zit zowel het recht op vrijheid als het recht op veiligheid, bescherming, besloten. De centrale basiswaarde is echter ‘property’ waarbij dit recht zelfs de prioriteit kan hebben boven het recht op leven. Centraal in de natuurstaat en later in de ‘civil society’ staat de handhaving van deze individuele rechten. Kenmerkend voor de zeventiende-eeuwse politieke filosofie van Locke (en ook voor die van Hobbes) is dat zij de nadruk legt op het individu en zijn bezit. Deze theorieën worden door C.B. Macpherson omschreven als de politieke theorieën van het ‘possessive individualism’.Ga naar eind10. De kern hiervan omschrijft Macpherson als volgt: ‘Its possessive quality is found in its conception of the individual as essentially the proprietor of his own person or capacities, owing nothing to society for them.... The relation of ownership ... was read back into the nature of the individual.... The human essence is freedom from dependence on the wills of others, and freedom is a function of possession.’Ga naar eind11.
Locke's opvatting over de situatie in de natuurstaat is minder somber dan die van Hobbes (1588-1679). Het is in Locke's ogen een situatie van ‘peace, good will, mutual assistence and preservation’. Is het leven in deze situatie weliswaar niet ‘nasty, brutish and short’ (Hobbes), er zijn toch enige ‘ongemakken’ (inconvienences). Er ontbreekt een organisatie die de natuurrechtregels effectueert. Ieder moet zelf zo goed en zo kwaad als het gaat zijn rechten beschermen. Macpherson merkt daarover op: ‘Individuals are by nature equally free from the jurisdiction of others. The human essence is freedom from any relations other than those a man enters with a view to his own interest.... Society is a series of relations between proprietors.’Ga naar eind12. | |||||||
[pagina 76]
| |||||||
Eigendom bij Locke ontstaat doordat iemand een object ‘vermengt’ met zijn arbeid, of zoals Locke het formuleert: ‘Thus the Grass my Horse has bit; the Turfs my Servant has cut; and the Ore I have digg'd in any place where I have a right to them in common with others, become my Property, without the assignation or consent of any body. The labour that was mine, removing them out of that common state they were in, hath fixed my Property in them.’Ga naar eind13. Het recht op eigendom heeft ieder van nature meegekregen: ‘the whole theory of property is a justification of the natural right not only to unequal property but to unlimited individual appropriation. The insistence that a man's labour is his own property is the root of this justification’, aldus Macpherson.Ga naar eind14. Niet de maatschappij (of de staat) creëert dit recht, nee de staat is er nu juist om dit recht te beschermen. In Macphersons interpretatie betekent dat: ‘Political society becomes a calculated device for the protection of this property and for the maintenance of an orderly relation of exchange’.Ga naar eind15a. En vooral dat ‘... human society is essentially a series of market relations ...’.Ga naar eind15b. Handhaving van het gemeenschappelijk welzijn valt samen met de bescherming van eigendom van personen. Nozicks filosofie sluit nauw aan bij de door Locke ontwikkelde ideëen, met name bij die over de natuurlijke rechten van individuen. Nozick kan dan ook opgevat worden als een ‘possessive individualist’ après la lettre. De morele achtergrond van zijn filosofie wordt gevormd door de doctrine van het intrinsieke recht op eigendom; de nadruk ligt bij hem vooral op bezit van of de beschikking over economische goederen. | |||||||
II.2. Nozick en AnarchismeHet is de boven beschreven opvatting van de natuurstaat van Locke die Nozick als uitgangspunt neemt: ‘a nonstate situation in wich people generally satisfy moral constraints and generally act as they ought... this state-of-nature situation is the best anarchic situation one reasonably could hope for’. (N, 5) Deze natuurstaat wordt nu door hem gelijk gesteld aan de anarchistische opvatting, waarbij volgens hem de essentie van het anarchisme erop neerkomt dat de staat individuele rechten aantast en ergo intrinsiek immoreel is. ‘Since anarchist theory, if tenable, undercuts the whole subject of political philosophy, it is appropriate to begin political philosophy with an examination of its major theoretical alternative.’ (N4)Ga naar eind16. Als deze grondstelling van het anarchisme juist is, aldus deze redenering, dan heeft de politieke filosofie geen bestaansgrond meer. Het is dus voor Nozick van groot belang om aan te tonen dat het ‘anarchisme’ onhoudbaar is. Nu is de opvatting dat het anarchisme niet meer is dan de gedachte dat de staat, omdat hij per definitie inbreuken op individuele rechten pleegt, onaanvaardbaar is, wel een zeer beperkt idee van wat anarchisme inhoudt. De vraag die dan onmiddellijk naar voren komt is: wat wordt er onder die individuele rechten in het anarchisme verstaan? Zijn dat dezelfde rechten die Nozick aan individuen toekent? Het recht op eigendom? En wat wordt er dan verstaan onder eigendom: eigendom van de produktiemiddelen? Nozick sluit hier aan bij wat in de Amerikaanse literatuur het ‘anarchisme van het privé-eigendom’ (of ook wel ‘anarcho-kapitalisme’) wordt genoemd. In deze opvatting ligt de nadruk op het versterken van die instellingen die rechtmatig verworven eigendom beschermen en die de werking van een vrije markt bewerkstelligen. Deze stroming is vooral ontsproten op Amerikaanse bodem en heeft zich vrijwel alleen daar ontwikkeld. In déze theorie wordt gepoogd individualisme, privé-eigendom van de produktiemiddelen, concurrentie en de arbeidswaardeleer in één theorie te zamen te brengen.Ga naar eind17. | |||||||
[pagina 77]
| |||||||
De gangbare opvatting over het anarchisme stelt zich ten doel de afschaffing van alle politieke en sociale dwangsituaties te bereiken, maar evenzeer de afschaffing van economische dwangsituaties.Ga naar eind18. ‘Anarchisme is vóór alles een synoniem voor socialisme. Een anarchist is in de eerste plaats een socialist die zich ten doel stelt de uitbuiting van de mens door de mens op te heffen. Het anarchisme is niets anders dan een tak van de socialistische gedachte’, aldus Daniel Guérin.Ga naar eind19. Het richt zich daarbij in de eerste plaats tegen de staat - niet, zoals Nozick meent, enkel en alleen omdat de staat een inbreuk pleegt op individuele rechten - maar omdat de staat gezien wordt als een instrument van dwang, ontstaan door middel van geweld met een bepaald doel: overheersing, uitbuiting en het in stand houden van monopolies. Emma Goldman formuleert de kern van het anarchisme als volgt: ‘Anarchism, then, really stands for the liberation of the human body from the dominion of religion; the liberation of the human body from the dominion of property; liberation from the shackles and restraint of government. Anarchism stands for a social order based on the free grouping of individuals for the purpose of producing real social wealth; an order that will guarantee to every human being free access to the earth and full enjoyment of the necessities of life, according to individual desires, tastes, and inclinations.’Ga naar eind20. Individuele vrijheid, de afwezigheid van overheidsdwang, is een belangrijk element en in zoverre heeft Nozick gelijk, daarmee wordt tevens het aloude raakvlak tussen het anarchisme en het liberalisme aangegeven. Maar als er een essentieel verschilpunt tussen Nozick en het anarchisme dient te worden aangegeven, is het wel de houding ten opzichte van eigendom. Is bij Nozick de kern van het individuele vrijheidsrecht het recht op eigendom (waaronder het eigendom van de produktiemiddelen), een recht voor de bescherming waarvan de staat wordt ingesteld, voor Goldman (en vele andere anarchisten) is het juist dit element dat de staat onaanvaardbaar maakt. Het is in deze opvatting de eigendom - en bedoeld is het particuliere eigendom van de produktiemiddelen - die het element vormt dat de uitbuiting van de ene mens door de andere mogelijk maakt. Door de opmerking van Nozick dat anarchisme het alternatief is van de politieke filosofie creëert hij een schijntegenstelling. Het anarchisme moet opgevat worden als één van de vele doctrines die men binnen de politieke filosofie kan onderscheiden. Hoewel nu Nozick een bijzondere opvatting van het anarchisme heeft, is dat op zichzelf van weinig invloed voor zijn betoog. Hij gaat immers uit van Locke's natuurstaat waar mensen onvervreemdbare individuele rechten hebben en komt dan tot de rechtvaardiging van een minimale staat waarin deze rechten niet zijn aangetast. Omdat zijn opvatting over anarchisme nu eenmaal is zoals boven omschreven, kan hij dan concluderen dat door zijn beschouwing over het ontstaan van de staat het anarchisme onhoudbaar is. Maar hij heeft daarbij wel, à la Don Quichote, tegen windmolens gevochten: zíjn betoog is geen grafrede voor het anarchisme. | |||||||
II.3. Van natuurstaat tot staatKeren we terug tot Nozicks uitgangspunt: Locke's natuurstaat. We zagen al dat daar ‘ongemakken’ waren. De drie principiële ‘ongemakken’ in de natuurstaat die door middel van een ‘state of civil society’ opgeheven kunnen worden zijn: het ontbreken van een geschreven en algemeen aanvaarde wet; het ontbreken van een erkende en onpartijdige rechter om de wet toe te passen en de afwezigheid van een instantie om de rechten af te dwingen. De remedie tegen deze ongemakken is het sociale contract of zoals Locke het noemt ‘the original compact’, dat uitsluitend zijn bestaansrecht ontleent aan het opheffen van deze ongemakken.Ga naar eind21. Dat contract wordt aangegaan voor een concreet doel: de bescherming | |||||||
[pagina 78]
| |||||||
van de natuurrechten. Het is een - hypothetische - overeenkomst om tot het creëren van een ‘civil society’ te komen, vanuit egoïstische overwegingen omdat dat het beste middel is om de natuurlijke rechten op ‘life, liberty and estate’ te garanderen. | |||||||
II.3.1. BeschermingsagentschappenNozick wil nu allereerst nagaan of het idee van een contract, een bewuste wilsovereenkomst, wel nodig is om de overgang van natuurstaat naar staat te beredeneren. Hij doet dat als volgt: In de natuurstaat zijn ‘ongemakken’. Onenigheid kan ontstaan over de beoordeling of iemands ‘domein’ van zijn individuele rechten al dan niet overtreden is. De rechten zijn dan wel van nature erkend maar omdat voor de effectuering ervan geen instantie aanwezig is, moet ieder individu daar zelf voor zorgen; ieder mag zijn eigen rechten afdwingen, zichzelf beschermen, compensatie eisen et cetera. Maar wat je óók kunt doen is een ander om hulp vragen, individuen kunnen elkaar gaan helpen, men kan met elkaar een beschermingsagentschap oprichten voor wederzijdse hulp (mutual-protection association). Sommigen zullen andere mensen gaan huren om hen te beschermen en de zeer ondernemingslustigen zullen zelf een beschermingsagentschap oprichten (protective association) en bescherming ‘te koop’ aanbieden. De natuurstaat is ‘vanzelf’ veranderd in een aantal Hoogenboom Bewakings-Diensten. Deze concurreren met elkaar en het agentschap dat het beste bescherming biedt, wordt het dominerende beschermingsagentschap (the dominant protective association). | |||||||
II.3.2. De onzichtbare handWe zagen dat Nozick niet zonder meer de overgang van natuurstaat naar staat met het hulpmiddel van een sociaal contract wil overnemen. Nozick vraagt zich dan ook af: ‘Was Locke wrong in imagining a compact necessary to establish civil society?’ Het antwoord luidt bevestigend: ‘As he was wrong in thinking ... that an “agreement” or “mutual consent”, was needed to establish the “invention of money”’. (N, 18) Opmerkelijk is hierbij de sprong die wordt gemaakt van de verklaring voor het ontstaan van de ‘civil society’ naar de verklaring van het ontstaan van geld. Nozicks idee - en zijn verwijt aan Locke - is dat men helemaal niet van ‘mutual consent’ of ‘agreement’ behoeft uit te gaan voor de verklaring van het fenomeen staat. Daarvoor komt hij met de volgende redenering over het ontstaan van geld: Een ruilsysteem zonder geld heeft veel nadelen. Mensen ruilen goederen tegen andere ‘courante’ goederen. Zo handelen ook anderen. Het blijkt dus dat er een goed is waarvan iedereen heeft gemerkt dat anderen het graag willen hebben. Dat goed heeft - in Nozicks terminologie - ‘initial independent value, ... physically enduring, nonperishable, divisible, portable, and so forth’. (N, 18) Hij vervolgt: ‘No express agreement and no social contract fixing a medium of exchange is necessary’. (N, 18) Nu gebruikt hij de uitspraak dat er geen uitdrukkelijke overeenstemming nodig is voor het ontstaan van een ruilmiddel, om aan te tonen dat voor het tot stand komen van iets (bij voorbeeld geld) er niet vooraf de intentie bestaan hoeft te hebben om het te creëren. Geld kan ‘vanzelf’ zijn ontstaan in een serie processen van goederenruil. Nozick noemt zo'n verklaring - in navolging van Adam Smith - een onzichtbare hand verklaring. Adam Smith zegt over het individu in een vrije - niet door staatsinterventie gehinderde - markteconomie: ‘... he intends only his own gain, and he is in this, as in many other cases, led by an invisible hand to promote an end which was no part of his intention. By pursuing his own interest he frequently promotes that of the society more effectually than when he really intends to promote it.’Ga naar eind22. Nozick verklaart de wijze waarop het ruilmiddel tot stand is gekomen door middel van de onzichtbare hand. Essentieel voor Nozick is dus | |||||||
[pagina 79]
| |||||||
dat er geen expliciete overeenstemming nodig is geweest om het ruilmiddel te laten ontstaan. Dat mag waar zijn, de kern van het verhaal is juist de impliciete overeenstemming omtrent de bruikbaarheid van het middel dat als algemeen equivalent dienst doet. Dit is een conventie of in termen van Marx, een ‘maatschappelijke daad’. Het hele verhaal van Nozick lijkt niet meer dan een woordenspel: als er niet expliciet is afgesproken om iets tot stand te brengen, noemt hij het de onzichtbare hand. Maar bij het ontstaan van het geld is er wel degelijk overeenstemming, zij het een impliciete, over wat de bedoeling van het ruilmiddel is. Nu gaat het Nozick hier niet in de eerste plaats om het ontstaan van geld te verklaren maar om aan te geven hoe het proces van staatsvorming is verlopen, of althans verlopen zou kunnen zijn. Is de onzichtbare-hand een bruikbaar middel voor een aanvaardbare verklaring van dit proces? Als kenmerkend aspect van de staat wordt gewoonlijk - ook door Nozick - genoemd het bezitten van het monopolie van het gebruik van geweld. Het aardige van de onzichtbare-hand-verklaring is nu in Nozicks ogen dat het niet nodig is a priori te veronderstellen dat het de bedoeling van individuen in de natuurstaat is geweest om een apparaat (de staat) met een bepaald kenmerk (monopolie van geweldgebruik) in het leven te roepen. De metafoor van de onzichtbare-hand geeft juist aan dat het ontwikkelingsproces ongewild in de richting van een (later als zodanig benoemde) staat verlopen is. De staat is niet eerst ‘bedacht’ en vervolgens via een sociaal contract ingesteld, nee hij is juist ontstaan ‘even though no one intended this or tried to bring it about’ (N, XI) via de onzichtbare-hand. | |||||||
II.3.3. Het dominerende beschermingsagentschapKeren we nu terug naar het dominerende beschermingsagentschap dat uit een concurrentiestrijd tussen beschermingsagentschappen naar voren is gekomen. Waarin verschilt de situatie in de natuurstaat met een dominerend beschermingsagentschap nu van een staat? Twee aspecten zijn op het eerste gezicht bepalend voor dat verschil:
Lijken deze aspecten te verhinderen dat het dominerende agentschap het predikaat staat verwerft, ‘these appearances are deceptive’. (N, 25) Om dit aan te tonen voert Nozick een nieuw begrip in: de ultraminimale staat. Deze heeft wel het onder 2 vereiste aspect van een staat, maar beschermt alleen diegenen die lid zijn geworden. | |||||||
II.3.4. De ultra-minimale staatHet dominerende beschermingsagentschap neemt op een bepaald territoir een unieke plaats in, hoewel hij niet de unieke bezitter van enig recht claimt te zijn. Ieder heeft het recht om te verhinderen dat zijn rechten geweld wordt aangedaan. Maar het is alleen het dominerende beschermingsagentschap dat in staat is haar interpretatie van wat als een inbreuk op individuele rechten geldt af te dwingen. Men zou kunnen denken dat dit opgevat kan worden als ‘macht maakt recht’, maar zo is het niet. ‘But might does make enforces prohibitions, even if no one thinks the mighty have a special entitlement to have realized in the world their own view of which prohibitions are correctly enforced’ (N, 118/119). | |||||||
[pagina 80]
| |||||||
De macht van het dominerende agentschap is nodig om haar interpretatie door te voeren: zij heeft het monopolie van het gelijk maar zij heeft niet gelijk omdat ze het monopolie heeft. Het dominerende beschermingsagentschap heeft dus de facto het monopolie van het opleggen van haar gelijk; niet de jure want niemand wordt uitgesloten van dezelfde rechten. Andere beschermingsagentschappen kunnen op de markt komen en trachten de klanten van het dominerende agentschap over te halen van hun club lid te worden. Maar het dominerende agentschap heeft natuurlijk wel, zoals Nozick zelf ook toegeeft, een belangrijk marktvoordeel. De verklaring van het de facto ontstaan van het monopolie, die het dominerende beschermingsagentschap doet overgaan in de ultra-minimale staat noemt Nozick nu de onzichtbarehand. Hoewel niemand van plan was om van het dominerend beschermingsagentschap een ultraminimale staat te maken, een staat die het monopolie van geweldgebruik heeft, is hij dat vanzelf geworden. | |||||||
II.3.5. De minimale staatVoor de overgang van de ultra-minimale naar de minimale staat moet Nozick nu aantonen dat deze overgang niet ten koste gaat van de rechten van diegenen die prefereerden om niet door enig agentschap beschermd te worden. Locke was van mening dat niemand gedwongen kon worden lid te worden van de ‘civil society’. Nozick ziet dat genuanceerder: hij geeft het dominerende beschermingsagentschap een bijzondere eigenschap. Deze is gebaseerd op Nozicks interpretatie van het natuurrecht in situaties van risico. Een dominerend agentschap mag namelijk ‘onafhankelijke individuen’ (diegenen die geen lid van het agentschap willen worden) verbieden zelf hun rechten jegens de klanten van het agentschap af te dwingen. Dit verbod komt voort uit de overweging dat de onafhankelijken door het zelfstandig afdwingen van hun rechten een risico vormen voor de klanten van het agentschap. Die onafhankelijken zouden zich wel eens kunnen vergissen in wat als een inbreuk op hun rechten geldt of, bij het afdwingen van hun rechten, procedures gebruiken die door het dominerende agentschap als unfair beoordeeld worden. Omdat voorkomen beter is dan genezen wordt het de onafhankelijken dan ook verboden zelf hun rechten af te dwingen. Maar door dit verbod wordt het hen onmogelijk gemaakt om op effectieve wijze hun rechten te beschermen. En omdat tot ieders natuurrecht het recht op zelfbescherming behoort, komt Nozick met het ‘compensatiebeginsel’: het agentschap moet diegenen die het verbiedt zichzelf te beschermen, bescherming aanbieden. Maar wie zal dat betalen? Moeten de leden van het agentschap dat doen? Of diegenen die het verboden wordt zichzelf te beschermen? Stel dat het agentschap gratis bescherming zou bieden aan iedereen die onafhankelijk wil blijven. Alras zou iedereen te kennen geven dat hij eigenlijk onafhankelijk wil blijven, iedereen zou een ‘free rider’ worden!Ga naar eind23. Nozicks ‘compensatiebeginsel’ vereist dan ook dat het agentschap voor diegenen voor wie het verbod geldt ‘need pay only an amount sufficient to compensate for the disadvantages of the prohibition minus an amount representing the costs the prohibited party would have borne were it not for the prohibition’. (N, 111) | |||||||
II.4. ConclusieZo is nu aan alle voorwaarden voldaan om van een staat te kunnen spreken. De minimale staat is uit de natuurstaat ontstaan zonder dat er in Nozicks ogen enig individueel recht geweld is aangedaan en zonder dat iemand van plan was om tot een minimale staat te komen. Rationele, hun eigenbelang nastrevende individuen richten beschermingsagentschappen op, waaruit een dominerend agentschap naar voren komt. Dit | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
ontwikkelt zich op haar beurt tot de minimale staat, waarbij de onzichtbare-handverklaringdit proces verduidelijkt. De minimale staat bezit niet meer rechten dan het totaal dat de individuen al in de natuurstaat hadden. Bovendien is met het aldus beschreven staatsvormingsproces de argumentatie van het ‘anarchisme’ ontkracht: de politieke filosofie is gered! Nu doet het beschreven proces hoe de minimale staat tot stand komt mij meer denken aan het verhaal van hoe Vito Corleone in het New Yorkse Little Italy via een onontkoombaar proces, waarin we bijna alle door Nozick beschreven elementen terug kunnen vinden, aan de macht is gekomen. De Godfather heeft, na zijn advocaat nu ook zijn filosoof! | |||||||
III. Nozick en rechtvaardigheidEén van de argumenten die gewoonlijk aangevoerd worden voor een staat met meer dan minimale bevoegdheden is dat het de noodzakelijke institutie is voor het bereiken van sociale rechtvaardigheid. Voor Nozick geldt echter dat wat voor argumenten men ook mag aanvoeren voor een staat met uitgebreidere bevoegdheden dan zijn minimale, de consequentie altijd zal zijn dat individuele vrijheden zullen worden aangetast. In de inleiding merkten we al op dat Nozick een pleidooi voert tegen al diegenen die van mening zijn dat het een legitieme functie van de staat is om haar bevoegdheden aan te wenden om tot sociale rechtvaardigheid te komen. Dat moeten dan ruime bevoegdheden zijn zoals een belastingstelsel om een herverdeling van inkomens te realiseren in plaats van de bevoegdheden om verkeerslichten neer te mogen zetten. Het zijn echter niet alleen egalitaristen die het moeten ontgelden; ook utilitaristen (wie het alleen om gelijkheid in de verdeling gaat voor zover het ‘totale welzijn’ vergroot wordt) menen volgens Nozick ten onrechte dat de staat zich met andere taken bezig zou moeten houden dan alleen die, welke voor de directe bescherming van de burgers nodig zijn. Wat is nu de relatie tussen een staat met meer bevoegdheden en sociale rechtvaardigheid? Wat is sociale rechtvaardigheid?Ga naar eind24. Het basiskenmerk van rechtvaardigheid is dat gelijksoortige gevallen gelijk behandeld moeten worden en ongelijke gevallen ongelijk; dit kenmerk wordt wel als het principe van formele rechtvaardigheid beschouwd. Wat als gelijksoortige gevallen moet worden opgevat, wordt bepaald door de relevante criteria die door materiële rechtvaardigheidsprincipes zijn gegeven. Sociale rechtvaardigheidsproblemen zullen zich voordoen als er een claim van meer personen is op een schaars goed. De geldende conceptie van rechtvaardigheid geeft dan, met behulp van het relevante criterium aan, hoe de toewijzing van het schaarse goed dient plaats te vinden. Dat criterium geeft de mogelijkheid bepaalde instituties naar hun effecten op de verdeling te beoordelen. Daarmee is ook het belang aangegeven van sociale rechtvaardigheid als politieke waarde: deze levert beoordelingscriteria voor het overheidsbeleid. In deze opvatting van sociale rechtvaardigheid behoort het tot de taak van de overheid te zorgen dat aan de relevante criteria voldaan wordt. Maar de interessante vraag is: wat zijn die criteria en waar komen ze vandaan? Dàt wordt in de morele arena bepaald. Hier concurreren normatieve waarden als gelijkheid, behoeften, verdienste om voorrang.Ga naar eind25. De invoering van het gekozen criterium in een geldende rechtvaardigheidsconceptie hangt af van welk sociaal belang of politieke groepering het voor het zeggen heeft. In de laatste tijd komt het er op neer dat sociale rechtvaardigheid gekoppeld wordt aan de verdeling van kansen en beloningen. Het woord gelijkheid treedt hier nu in twee betekenissen op:
| |||||||
[pagina 82]
| |||||||
Maar voor Nozick is rechtvaardigheid - zoals we hieronder zullen zien - voor alles gebaseerd op het onvervreemdbare recht op bezit. Volgens hem worden veranderingen in staatsinstellingen en de daarmee gepaard gaande verruiming van bevoegdheden zelden beargumenteerd. Neem nu eens gelijkheid: Beschreven wordt hoe ongelijk de inkomens verdeeld zijn en vervolgens geconcludeerd dat daar iets aan gedaan moet worden. Maar: ‘It cannot merely be assumed that equality must be built into any theory of justice’. (N, 233) Nu lijkt mij Nozicks opmerking dat er zelden argumenten voor meer gelijkheid, bij voorbeeld in inkomens, geleverd worden meer gebaseerd op het feit dat hij het oneens is met die argumenten dan op het ontbreken ervan. Met enige goede wil kunnen we denken aan Jan Tinbergens Income distribution; analysis and policies, en aan zijn eerder verschenen ‘Naar de meetbaarheid van een rechtvaardige verdeling’.Ga naar eind26. Natuurlijk is het van belang om na te denken over wat de consequenties zijn van een opvatting dat er iets verdeeld moet worden, en als Nozick dat bedoelde heeft hij gelijk. Maar wat hem bovendien, en daar gaat het om, interesseert is de vraag: Ben je bereid om voor het doel gelijkheid, een uitgebreidere staat te tolereren, die kan uitgroeien tot een bureaucratische Leviathan die de individuele rechten met voeten treedt?Ga naar eind27. Om deze reden stelt Nozick botweg dat het nog maar de vraag is òf er wel iets aan ongelijkheden gedaan moet worden. De vraag of, en zo ja hoe er verdeeld behoort te worden is afhankelijk van de rechtvaardigheidstheorie die men heeft. We zullen dan nu ook eerst Nozicks opvatting over rechtvaardigheid weergeven. | |||||||
III.1. De theorie van aansprakenNozick verzet zich om te beginnen tegen de term ‘distributieve’ rechtvaardigheid. Voor Nozick heeft het spreken over ‘verdeling’ - terecht - een normatieve connotatie. Verdelen suggereert een verdelingscriterium en het idee dat dit moet worden toegepast. Bij Nozick worden de zaken omgedraaid, hij gaat niet uit van wat mensen eventueel moeten krijgen of afstaan maar van wat zij hebben. Zijn rechtvaardigheidstheorie is een theorie van ‘justice in holdings’. Het is met deze ‘theorie van aanspraken’ (the entitlement theory) dat Nozick de aard en de tekortkomingen van verdelende rechtvaardigheidstheorieën wil aangeven.Ga naar eind28. Zijn theorie is gebaseerd op de eerdere geschetste natuurlijke rechten van individuen. De theorie bevat drie elementen die tezamen de ‘theorie van aanspraken’ vormen:
Een verdeling van ‘holdings’ is rechtvaardig als hij op legitieme wijze uit een andere rechtvaardige verdeling is ontstaan. Hieruit blijkt een belangrijk element van Nozicks theorie: het is een procedurele theorie waarbij de rechtvaardigheid van een verdeling geheel afhankelijk is van de weg waarlangs deze verdeling tot stand is gekomen. ‘Justice in holdings is historical; it depends on what actually has happened’ (N, 152). Het cruciale element in deze rechtvaardigheidstheorie ligt besloten in de formulering van de zogenaamde ‘acquisitietheorie’ en vervolgens de vraag hoe de initiële verwerving tot stand komt (op het moment dat de staat gaat functioneren). Dat is tevens het uitgangspunt voor de andere twee principes en het enige dat telt bij de beoordeling van de rechtvaardigheid van een bepaalde verdeling. Voordat wij nader ingaan op de acquisitietheorie, een enkel woord over de twee andere elementen van de theorie van rechtvaardige aanspraken. | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
Het onder 2 genoemde principe is het ‘transfer principle’ dat aangeeft op welke wijze rechtmatig bezeten ‘holdings’ legitiem overgedragen kunnen worden (verkoop, weggeven, maar niet afpersen). Het derde principe is ‘the principle of rectification in holdings’. Voor de toepassing van dit principe moet gebruik worden gemaakt van historische informatie om na te gaan of er in de initiële verwerving van bezit een onrecht is begaan. Wil dat onrecht ongedaan worden gemaakt dan moet men nagaan hoe het historische proces verlopen zou zijn als er geen onrechtmatige initiële verwerving zou hebben plaatsgevonden en op grond van deze informatie tot compensatie overgaan. Evidente moeilijkheden met dit principe gaat Nozick uit de weg; wat hem interesseert is de huidige acquisitie. | |||||||
III.1.1. De acquisitietheorieBij de formulering van deze theorie is Nozicks uitgangspunt weer Locke en wel in het bijzonder diens opvatting over de verwerving van eigendom. Wij zagen al (in II, 1) dat Locke's opvatting was dat eigendomsrechten ontstaan doordat iemand zijn arbeid ‘vermengd’ heeft met de natuur. Nu roept de uitwerking hiervan in Nozicks ogen problemen op: ‘No workable or coherent valueadded property scheme has yet been devised, and any such scheme presumably would fall to objections...’ (N, 175). Een ander element in Locke's theorie lijkt dan ook een betere methode en wel om na te gaan of door de toeëigening van een object de positie van anderen verslechterd is. Daarmee wordt bedoeld ‘by losing the opportunity to improve his situation by a particular appropriation or any one’ (N, 176). Dit wordt, zowel door Locke als door Nozick ‘the proviso’, het voorbehoud genoemd. Maar hoe zit het met al diegenen die niet in staat zijn (geweest) zich iets toe te eigenen (er vàlt niets meer toe te eigenen); is de situatie van deze personen nu verslechterd door een systeem dat toeëigening van permanent privé-eigendom toestaat? Het zal geen verbazing wekken dat Nozick dit ontkennend beantwoordt, maar interessanter is welke argumenten daarvoor aangevoerd worden. Hij merkt op: ‘Here enter the various familiar social considerations favoring private property...’ (N, 177). Die overwegingen zijn dan dat privé-eigendom ‘...increases the social product by putting means of production in the hands of those who can use them most efficiently (profitably); experimentation is encouraged...’. Het privé-eigendom ‘enables people to decide on the pattern and types of risks they wish to bear...’. Het ‘protects future persons by leading some to hold back resources from current consumption for future markets; it provides alternate sources of employment for unpopular persons who don't have to convince any one person or small group to hire them...’ (N, 177). Nozick geeft deze overwegingen om aan te tonen dat Locke's voorbehoud bij toeëigening van bezit (de positie van anderen mag niet verslechteren), door een systeem dat permanent eigendom toelaat, niet in het gedrang komt. Nu zijn de boven gegeven eigenschappen van privé-eigendom ook die argumenten die meestal aangevoerd worden voor het goed functioneren van een vrije markt economie. Even verder merkt Nozick dan ook op: ‘I believe that the free operation of a market system will not actually run afoul of the Lockean proviso’ (N, 182). Nozicks redenering komt er dus op neer dat de toeëigening van permanent privé-eigendom, dat gunstig is voor het goed functioneren van een marktsysteem niet in conflict komt met het voorbehoud dat Locke maakt ten opzichte van die toeëigening. Maar wat neem je nu als vergelijkingspunt om na te gaan òf iemands positie is verslechterd. Nozick ziet dat probleem ook: ‘Lockean appropriation makes people no worse off than they would be now?’ (N, 177). Maar het aangeven van de ‘base line for | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
comparison’ is zo'n moeilijke zaak dat hij er maar niet nader op in gaat. Het is natuurlijk interessant om te weten hoe Locke over deze zaken heeft gedacht, nog interessanter is nu hoe Nozick denkt over eventuele beperkingen die aan toeëigening moeten worden opgelegd. Wel, hij denkt er net zo over als Locke! ‘...any adequate theory of justice in acquisition will contain a proviso similar to the... [one] we have attributed to Locke’ (N, 178). Zijn voorbehoud luidt dan dat een proces van toeëigening, waardoor een tot dan toe niet bezeten object permanent eigendom wordt, niet mag plaatsvinden ‘if the position of others no longer at liberty to use the thing is thereby worsened’ (N, 178). | |||||||
III.1.2. PositieverslechteringWat verstaat Nozick onder het voorbehoud dat toeëigening van permanent eigendom de situatie van anderen niet mag verslechteren. We kunnen dit aan de hand van een - ook door Nozick gebruikt - voorbeeld illustreren. Het feit dat iemand de totale voorraad van iets bezit dat voor anderen noodzakelijk is om in leven te blijven betekent nog niet dat de toeëigening daarvan anderen in een slechtere positie dan de oorspronkelijke heeft gebracht, aldus Nozick. Neem een medicus die naar de apotheek gaat, daar van zijn eerlijk verdiende geld het een en ander aanschaft en daarmee thuis een kankerserum uitvindt. Vervolgens biedt hij dat te koop aan, maar niemand is in staat of bereid de prijs die hij ervoor vraagt te betalen. Dit nu ‘does not worsen the situation of others by depriving them of whatever he has appropriated’ (N, 181)Ga naar eind29.. Binnen Nozicks acquisitietheorie is er niets aan de hand, de medicus handelt rechtvaardig, hij heeft aanspraak op wat hij heeft geproduceerd; bovendien, hij heeft de grondstoffen toch eerlijk bij de apotheek gekocht! Als men nu toch moreel verontwaardigd roept: Schande! dan heeft dat te maken met het feit dat hij wat hij uitgevonden heeft niet ter beschikking van het algemeen welzijn stelt. De verontwaardiging slaat niet op zijn toeëigening van de grondstoffen. Maar dat laatste is nu het enige waar Nozick mee te maken heeft, om tot een uitspraak over rechtvaardigheid te komen. Daaruit blijkt eens te meer dat rechtvaardigheid niet in de eerste plaats individueel handelen beoordeelt, maar instellingen en regelingen in de samenleving. | |||||||
III.1.3. Nozicks ‘historische’ theorieHiermee zijn de drie elementen van Nozicks theorie van rechtvaardige aanspraken behandeld. De kern van deze theorie is dat de rechtvaardigheid van de verdeling al opgesloten ligt in de wijze waarop de initiële verwerving heeft plaatsgevonden; en dat is wat Nozick bedoelt als hij zijn theorie een historische noemt. Het gaat hierbij niet om een beschrijving van een situatie zoals die vandaag de dag is en of die dan volgens een bepaald criterium (bij voorbeeld gelijkheid) onrechtvaardig is, maar hoe het gekomen is dat de situatie is zoals hij is. Wie hebben bijgedragen tot de vorming van die situatie, het sociale produkt? Op het niveau van de politieke realiteit is de theorie van Nozick een zeer conservatieve theorie. Zó conservatief dat het in zijn theorie best eens zo zou kunnen zijn dat in de Verenigde Staten de Indianen de initiële eigenaars van het land zijn zodat de huidige situatie om die reden onrechtvaardig is. Maar met Nozicks theorie kun je niet verder komen dan deze constatering. Hij concentreert zich immers alleen op de huidige verwerving en distributie terwijl zijn theorie van de rectificatie van onrechtmatig verkregen bezit niet is uitgewerkt. De theorie van het privé-bezit, de vrije beschikking daarover, de ruilrelaties, de onzichtbare hand en de psychologie van het ‘possessive individualism’ worden tot één geheel gecombi- | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
neerd waarbij er weinig aangrijpingspunten zijn voor het beoordelen van juist die rechten en vrijheden die hebben geleid tot een bourgeois of liberale maatschappij. In dit verband kan men denken aan de beschrijving die Marx geeft in zijn theorie van de oorspronkelijke accumulatie, waarbij dat gezien wordt als een proces van roof en uitbuiting.Ga naar eind30. Een uitwerking van de rectificatietheorie van Nozick zou de fundamenten van de tegenwoordige staten en de verdeling van het bezit volledig ongedaan maken. Dat Surinaamse Indianen intussen maar niet wachten op de uitwerking van deze rectificatietheorie, maar de beginselen ervan alvast toepassen blijkt uit het bericht dat onlangs te lezen was: De Indiaaanse raad heeft in Paramaribo een geding aangespannen tegen de Nederlandse Staat in de personen van Koningin Juliana als staatshoofd en als ‘hoofd van het huis van Oranje en verantwoordelijke persoon voor haar voorouders’ en premier Den Uyl als eerst verantwoordelijke persoon voor de regering. Deze Indianen eisen nu van de Nederlandse Staat een schadevergoeding wegens eeuwenlange koloniale onderdrukking, uitbuiting, inkomstenderving en geleden ongemakken.Ga naar eind31. Met Nozick als rechter zouden ze waarschijnlijk een goede kans maken! | |||||||
III.2. Distributieve rechtvaardigheidNozick zet de boven omschreven theorie van aanspraken af tegen theorieën van verdelende rechtvaardigheid.Ga naar eind32. De kern van deze laatste theoriën is dat de rechtvaardigheid van een verdeling afgemeten wordt aan de hand van een bepaald criterium. Dàt criterium bepaalt dan of de verdeling rechtvaardig genoemd kan worden. Nozick interpreteert dit, alsof daarbij alleen maar gekeken hoeft te worden naar het resultaat van een verdelingsproces, om dan vervolgens met behulp van het criterium (gelijkheid) een uitspraak te doen over het al dan niet rechtvaardig zijn van die verdeling (hoe gelijk is die verdeling). Voor Nozick echter is dit, in tegenstelling tot zijn eigen ‘historische’ benadering, een ahistorische kijk op de zaken; hij noemt het beoordelingscriterium een eindstadium-principe (endstate principle). Nozicks bezwaar tegen deze benadering van rechtvaardigheid is dat men de aandacht richt op de verkeerde kant van het verdeelproces: men kijkt naar het feitelijk resultaat en vraagt zich dan af of dat in overeenstemming is met het gewenste eindstadium. Men had echter helemaal niet moeten kijken naar het eindresultaat, naar hoe de verdeling is, maar naar hoe het gekomen is dat het zo is. In Nozicks gedachtengang is de initiële aanspraak de prime mover en bepalend voor uitspraken over rechtvaardigheid. Als de aanspraak volgens zijn acquisitietheorie tot stand is gekomen, is het volstrekt irrelevant hoe de bestaande verdeling eruitziet. Verdelende rechtvaardigheidstheorieën hebben over het algemeen de vorm: ‘voor een ieder naar...’ waarbij, al naar gelang het gewenste criterium, ingevuld kan worden: I.Q., behoefte, verdienste, of ‘voor ieder hetzelfde’ of ‘voor ieder volgens zijn bruikbaarheid voor de maatschappij’, et cetera. Daarbij bepaalt het criterium volgens welk patroon de verdeling plaats behoort te vinden. Meestal zal de bestaande verdeling in de maatschappij niet in overeenstemming zijn met dat gewenste patroon en zal er herverdeeld moeten worden opdat het gerealiseerd kan worden. En hier treedt het conflict op met Nozicks theorie van aanspraken. Wat de herverdelers doen, zegt hij, is de distributie ‘loskoppelen’ van de produktie: zij doen maar alsof individuen geen aanspraak zouden hebben op datgene wat zij gemaakt hebben, nadat zij de grondstoffen via bij voorbeeld koop verworven hebben. Er wordt wel naar de ‘ontvang-kant’ gekeken, maar de ‘geef-kant’ wordt gemakshalve vergeten. Het resultaat is er - aldus nog steeds Nozick - dan ook naar: er wordt inbreuk gemaakt op aanspra- | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
ken van mensen, aan wie - omwille van het gewenste eindstadium - ‘holdings’ of de produkten daarvan onttrokken worden. De klassiek liberale - en ook door Nozick gedeelde - opvatting is die van ‘selfownership’. De herverdelers die een bepaald eindstadium willen bereiken, verschuiven het idee van het bezitten van bepaalde eigendomsrechten, naar het idee van (gedeeltelijke) eigendomsrechten in andere mensen. Iedere burger krijgt - via een eindstadium-principe een afdwingbare claim op een bepaald deel van het sociale produkt en daardoor een claim op wat het eigendom van een ander is. Als nu de overheid via een belastingstelsel inkomens wil herverdelen kan dat Nozick dan ook doen uitroepen: ‘Taxation of earnings from labor is on a par with forced labor’ (N, 169). Is de grondgedachte van Nozicks afkeer tegen deze herverdelers duidelijk, in zijn algemeenheid is het verwijt onjuist, dat een verdelende rechtvaardigheidstheorie per definitie ‘produktie’ en ‘distributie’ scheidt. Dat niet ieder eindstadium in strijd hoeft te zijn met zijn opvatting blijkt al als we in het patroon ‘voor een ieder...’ invullen ‘voor een ieder naar wat hij gemaakt heeft’ of ‘voor een ieder naar zijn produktieve prestatie’. In deze voorbeelden wordt produktie helemaal niet van distributie losgekoppeld.Ga naar eind33. | |||||||
III.3. ConclusieCentraal staat bij Nozick de ‘theorie van rechtvaardige aanspraken’ die voortbouwt op zijn, op het natuurrecht gebaseerde, opvatting van onvervreemdbare individuele rechten. Zijn rechtvaardigheidstheorie is de rechtstreekse consequentie van zijn theorie van subjectieve rechten.Ga naar eind34. Geredeneerd vanuit de theorie van aanspraken is de fundamentele fout van herverdelers dat zij doen alsof men met een schone lei kan beginnen. Zij kijken alleen naar de situatie van het moment en nemen deze als uitgangspunt voor hun oordeel over de gewenste verdeling. Maar bij Nozick was die schone lei er alleen in de initiële toestand. Daarna hebben mensen voortdurend ‘holdings’ verworven en dus hebben we in de situatie van het moment alleen te maken met al dan niet legitieme aanspraken waarvoor geldt, mits men de theorie juist toepast: eens verdeeld blijft verdeeld. | |||||||
IV. Robert Nozick en John RawlsNozick gaat na het uiteenzetten van zijn algemene bezwaren tegen verdelende rechtvaardigheidstheorieën nader in op de sociale rechtvaardigheidstheorie van John Rawls, zoals geformuleerd in diens A theory of justice.Ga naar eind35. | |||||||
IV.1. John Rawls en ‘Justice as Fairness’Het boek is de uitwerking van een aantal basisideeën die achtereenvolgens vanaf 1951 in artikelvorm geformuleerd werden. Een werk dat niet alleen zeer omvangrijk is (600 bladzijden) maar ook veelzijdig en gecompliceerd; een gecompliceerdheid die R.M. Hare deed verzuchten: ‘I have taken a great deal of pains (and it really has been painful) trying to get hold of his ideas, but with the feeling all the time that they were slipping through my fingers.’Ga naar eind36. Het verschijnen van A theory of justice heeft by filosofen, politicologen en economen een reusachtige reactie teweeggebracht. Symposia, congressen en meer dan honderd recencies, analyses, kritiek op, of uitwerkingen van zijn theorie zijn er tot nu toe uit voortgekomen.Ga naar eind37. Vanwaar deze belangstelling? Rawls' theorie formuleert als nieuw beginsel van sociale rechtvaardigheid dat sociale en economische ongelijkheden slechts toegestaan zijn als deze aan de minst bedeelde groepen in de samenleving ten goede komen. Liberale beginselen hebben bij hem alleen betekenis wanneer zij gekoppeld zijn aan een niet aflatende aandacht voor de onderliggende groepen in de samenleving. Niet alleen ‘vrijheid’ als waarde | |||||||
[pagina 87]
| |||||||
behoort een rol te spelen in de wijze waarop de samenleving georganiseerd is, ook, en tegelijkertijd, behoort de waarde ‘gelijkheid’ verwezenlijkt te worden. Daarbij richt Rawls zich tegen utilitaristische opvattingen en vooral tegen het economische aspect daarvan. Zagen we bij Nozick dat deze zich bij Locke aansloot voor wat betreft de natuurrechten van individuen, ook bij Rawls vinden we een relatie met Locke. Rawls' relatie met Locke bestaat eruit dat hij de traditionele opvatting van het sociale contract van Locke, maar ook die van Rousseau en Kant ‘to a higher order of abstraction’ wil brengen. (R, VIII) Rawls' methode is gebaseerd op de formulering van een ‘ideaal contract’. In zijn rechtvaardigheidsconceptie wordt formele gelijkheid, kansen- en beloningsgelijkheid gecombineerd. De ongelijkheden in de verdeling van schaarse goederen, die resulteren uit de toepassing van institutionele regels worden door Rawls met deze conceptie van ‘Justice as Fairness’ beoordeeld. ‘Gelijkheid’ in zijn verschillende betekenissen is bij Rawls dus als distributieve sociale waarde geïncorporeerd in zijn conceptie van sociale rechtvaardigheid. Daarbij is bovendien sprake van een wisselwerking, want op de hamvraag ‘welke principes zijn rechtvaardig?’ geeft Rawls het antwoord: die welke door rationele subjecten in een denkbeeldige initiële toestand van volstrekte gelijkheid (de situatie waarop het begrip ‘Justice as Fairness’ betrekking heeft) vrij gekozen zouden worden. Aan zijn contracttheorie van de rechtvaardigheid ligt het idee ten grondslag van de fundamentele gelijkwaardigheid van de mens als rationeel kiezend subject, met eigen doelstellingen. Rawls stelt zich dan voor dat de volgende beginselen van rechtvaardigheid in zo'n ‘faire’ aanvangstoestand gekozen zouden worden:
Deze principes zijn lexicografisch geordend: P 1 is bovengeordend aan P 2 en P 2.1 is bovengeordend aan P 2.2. Dit geeft een volgorde aan van prioriteiten ten aanzien van verschillende soorten gelijkheid (R, 302-303). P 1: Met de ‘basisvrijheden’ bedoelt Rawls politieke vrijheden zoals actief en passief kiesrecht, vrijheid van meningsuiting, van vereniging en vergadering, en enkele vrijheden van de persoon: het recht op privé-bezit en het recht op bescherming tegen arbitraire rechtspleging. Ieder vrijheidsrecht kan beperkt worden ten gunste van een groter ‘total system of liberty shared by all’, zolang die beperkingen op ieder in gelijke mate van toepassing zijn. P 1 vereist een volledige gelijkheid ten aanzien van de formele vrijheden, die gewaarborgd moet worden door gelijke rechten. De twee andere principes (P 2.1 en P 2.2) moeten er voor zorgen dat deze rechten voor ieder een reële inhoud hebben en vormen de egalitaire conceptie van rechtvaardigheid. | |||||||
IV.2. Nozick versus RawlsDe hierboven - zeer kort - weergegeven theorie van Rawls laat zien dat Nozick diametraal tegen deze opvatting ingaat. Bij Rawls komen aanspraken voort uit afspraken over samenwerking tussen mensen. Mensen werken samen om wille van de voordelen die dat | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
oplevert, maar de samenwerking roept een fundamenteel conflict op over hoe deze voordelen verdeeld behoren te worden. Het zijn de boven omschreven principes die dit conflict oplossen en de continuïteit van de samenwerking waarborgen. Zowel bij Nozick als bij Rawls reguleert hun rechtvaardigheidstheorie een verdeling. Het essentiële verschil is dat Nozicks principes voortvloeien uit het natuurrecht waar individuen gelijk zijn wat betreft het bezit van bepaalde onvervreemdbare vrijheden. De principes die de samenwerking behoren te regelen liggen daar ‘van nature’ in besloten: een afspraak om tot die principes te komen zoals in de theorie van Rawls is overbodig. Bij Nozick doet zich dan ook niet bij sociale samenwerking nog eens een probleem voor over de verdeling van het sociale produkt, iedereen krijgt evenredig naar waar hij volgens de theorie van aanspraken op kan rekenen. Door hun totaal andere uitgangspunt hebben hun theorieën ook totaal andere consequenties. Is de kern van Nozicks historische aanspraaktheorie de natuurlijke orde te aanvaarden zoals hij is, Rawls uitgangspunt is juist een weigering om die natuurlijke orde als onaantastbare grootheid op te vatten. En hoewel Nozick Rawls voortdurend attaqueert op grond van het feit dat Rawls tot andere conclusies komt dan hijzelf, geeft hij toe: ‘Rawls' construction is incapable of yielding an entitlement or historical conception of distributive justice’. (N, 202) Beide theorieën spreken een totaal andere taal en er is geen Esperanto dat tot wederzijds begrip kan leiden; de verwijten van Nozick komen niet verder dan de constatering dat Rawls een onjuiste theorie heeft omdat hij niet uitgaat van een aanspraakconceptie. Doordat de theorieën zo diametraal tegenover elkaar staan blijft de lezer met het keuzeprobleem zitten. Die keuze is dan ook één van de twee: òf de theorie van de aanspraken is voor hem moreel relevant òf het beginsel van de compenserende ongelijkheden is dat voor hem. | |||||||
IV.3. Nozick, Rawls en natuurlijke talentenDe theoretische verschillen kunnen we nader illustreren aan de hand van de opvatting die beiden hebben over hoe te reageren op het verschijnsel dat er verschillen zijn in natuurlijke talenten. De natuurlijke loterij begiftigt de een met meer talenten dan de ander. Nu ziet Nozick dit niet als een probleem, in tegenstelling tot Rawls. Rawls is van mening dat ‘...the initial endowment of natural assets and the contingencies of their growth and nurture in early life are arbitrary from a moral point of view’ (R, 311/312). Het is Rawls vaste overtuiging dat: ‘No one deserves his greater natural capacity nor merits a more favorable starting place in society’ (R, 102). Dientengevolge is het zo dat: ‘The distributive shares that result do not correlate with moral worth...’ (R, 311). In plaats van er naar te streven om de uit de natuurlijke loterij voortkomende beloningsverschillen te elimineren (Hoe zou dat ook moeten? Via genetische ingrepen? De afschaffing van het gezin?) ligt aan het idee van de compenserende ongelijkheden ten grondslag de natuurlijke verdeling van begaafdheden op te vatten als een gemeenschapsgoed waar ieder van behoort te profiteren: ‘Those who have been favored by nature, whoever they are, may gain from their good fortune only on terms that improve the situation of those who have lost out’ (R, 101). Het is immers zo dat: ‘The existing distribution of income and wealth... is the cumulative effect of prior distributions of natural assets - that is, natural talents and abilities...’ (R, 72). Het rechtvaardigen van beloningsongelijkheden op grond van de onvermijdelijkheid van een natuurlijke verdeling van begaafdheden verwerpt Rawls: niemand ‘verdient’ zijn intelligentie en doorzettingsvermogen en dus ook niet de beloning die eraan gekoppeld wordt. | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
De rechtvaardiging van ongelijkheden volgens het beginsel van compenserende ongelijkheden is dus losgekoppeld van moreel arbitraire factoren zoals de natuurlijke loterij en vindt zijn grond uitsluitend in de bijdrage van de meestaan de minstbevoorrechten. Op deze wijze wordt volgens Rawls het effect van de natuurlijke loterij gecorrigeerd, een correctie die een systeem dat alleen uitgaat van natuurlijke vrijheden weigert uit te voeren. De sociale orde is voor Rawls een correctie op de natuurlijke orde.Ga naar eind38. Nozick kan zich hier niet in vinden. Natuurlijk is de verdeling van talenten een biologische toevalligheid, maar so what! In zijn rechtvaardigheidsconceptie is dit een volstrekt irrelevant gegeven. ‘Whether or not people's natural assets are arbitrary from a moral point of view, they are entitled to them, and to what flows from them’ (N, 226). Nozick kan dan ook geen doorslaggevende argumenten vinden die waar moeten maken dat verschillen in ‘holdings’ die het resultaat zijn van verschillen in natuurlijke talenten ten goede zouden moeten komen aan de minst bedeelden. Als je nu, zoals Rawls wil, de vruchten van iemands talenten wilt verdelen en dus aan anderen wilt toewijzen beroof je hem van datgene waar hij aanspraak op heeft, van iets dat tot zijn ‘domein’ behoort en dàt is onrechtvaardig. Er zijn, aldus nog steeds Nozick, geen rechtvaardige gronden aan te voeren waarom een meer begaafde zijn talen ten in dienst moet stellen van de minst begaafden; laat staan dat het een overheid geoorloofd zou zijn hem via bij voorbeeld een belastingstelsel (bij voorbeeld het voorstel van Tinbergen) de vruchten van zijn inspanningen afhandig te maken. Dat is een inbreuk op de individuele vrijheden en daarom is een staat met uitgebreidere bevoegdheden onaanvaardbaar. | |||||||
IV.4. Nozick, Rawls en gelijke kansenBij Rawls geeft zijn beginsel van ‘fair equality of opportunitty’ - niet te verwarren met het idee van ‘careers open to talents’ - aan dat sociale posities niet alleen in formele zin ‘open’ staan, maar dat men ook een eerlijke kans behoort te hebben om deze posities te kunnen bereiken: ‘...assuming that there is a distribution of natural assets, those who are at the same level of talent and ability, and have the same willingness to use them, should have the same prospects of success regardless of their initial place in the social system, that is, irrespective of the income class into which they are born. In all sectors of society there should be roughly equal prospects of culture and achievement for everyone similar motivated and endowed’. (R, 73) Bij Rawls gaat het er dus om de verschillen in de startpositie, als gevolg van sociale achterstanden, te te elimineren. Het principe van de compenserende ongelijkheden is hierbij behulpzaam. Ook hier gelden dezelfde bezwaren van Nozick als bij het punt van de natuurlijke talenten. Zijn voornaamste bezwaar is dat er maar zonder meer van de gedachte wordt uitgegaan dat iedereen een recht heeft op kansen, gelijkheid, leven en dergelijke zaken. De claim op deze ‘rechten’ betekent dat er een bepaalde sociale structuur vereist is waardoor handelingen en materiële zaken voor het bereiken van die ‘rechten’ afgedwongen kunnen worden. Maar andere mensen kunnen juist aanspraken op deze handelingen en materiële zaken hebben. Niemand - aldus Nozick - heeft het recht op iets waarbij, om dat iets te bereiken, gebruik moet worden gemaakt van zaken en activiteiten waar anderen aanspraken en rechten op hebben. Rawls' principes betekenen dat er een ‘holding’ van iemand wordt afgenomen omdat het de positie van anderen verbetert, maar door het hem af te nemen wordt zijn positie verslechterd en dat is in strijd met het ‘voorbehoud’. | |||||||
IV.5. Nozick of RawlsNozick merkt op: ‘No doubt people will not long accept a distribution they believe unjust. People want society to be and to look just’. (N, | |||||||
[pagina 90]
| |||||||
158) Het lijkt me een onomstotelijke waarheid. Maar wat vinden burgers dan rechtvaardig? Nozick vervolgt: ‘We are in no position to conclude that the inhabitants of a society embodying an entitlement conception of justice in holdings will find it unacceptable’. (N, 159) Nu zagen wij hierboven dat Nozick er niet voor terugdeinst zijn theorie tot de uiterste consequentie door te denken. Die uiterste consequentie van zijn theorie van subjectieve rechten en van zijn rechtvaardigheidstheorie is dat leven, ja zelfs overleven in laatste instantie ondergeschikt is aan de handhaving van de individuele vrijheidsrechten (zie ook ‘Locke en de natuurstaat’, waar wij hetzelfde tegenkwamen). Behoeften van mensen, hulp die men nodig heeft, het zijn zaken die in zijn rechtvaardigheidstheorie pas op de allerlaatste plaats komen. Ieder is natuurlijk vrij om om bijstand te vragen, maar niemand kan verwachten op grond van rechtvaardigheidsoverwegingen geholpen te zullen worden. Maar meent Nozick nu werkelijk dat ‘the inhabitants of a society embodying an entitlement conception in holdings will find it [not] unacceptable’? De gedachte dat iemand aanspraak heeft op datgene wat hij creëert (een ongetwijfeld aan morele gevoelens appellerend grondidee) wordt zeer ver doorgetrokken. Ja, zo ver dat ik hoop dat de burgers, in welke samenleving en waar ook ter wereld, zijn theorie van aanspraken van de hand zullen wijzen. De geschiedenis geeft mij echter weinig reden voor deze hoop. Rawls is van mening dat een rechtvaardigheidstheorie op systematische wijze de oordelen over recht en onrecht, die gewoonlijk onder de mensen leven, moet verwoorden. Nu heeft dit het gevaar in zich dat zo'n theorie uitdraait op niet meer dan een rechtvaardiging van wat we toch al geloven. Dat neemt niet weg dat, wil een rechtvaardigheidstheorie op een bepaald moment en in een bepaalde situatie aanvaard worden, deze zal moeten aansluiten bij bepaalde weloverwogen oordelen die zowel op feitelijke situaties als op principes van de rechtvaardigheidstheorie betrekking hebben. Deze waarden die bij mensen vooropstaan, en die de keuze van hun maatstaf van sociale rechtvaardigheid bepalen, worden gevormd in de heersende (politieke) cultuur. Zo ook bij Rawls. Hij gaat uit van de liberale samenleving (zie zijn prioriteit van de vrijheid). Zijn theorie heeft dan ook niet de status van een universele theorie omdat deze het gevoel verwoordt van welmenende burgers in westerse democratieën.Ga naar eind39. Maakt dit laatste hem in Macphersons ogen niet meer dan een ‘revisionist liberal’Ga naar eind40., zijn opvattingen zijn mij wel veel sympathieker dan die van de ‘possessive individualist’ Nozick. | |||||||
V. Nozick en vrijwillige handelingenBetekent Nozicks verbod op staatsingrijpen in bestaande verdelingen welke in overeenstemming met de acquisitietheorie tot stand zijn gekomen, dat alles nu maar bij het oude moet blijven? Weliswaar is ‘eens verdeeld, altijd verdeeld’ in overeenstemming met de theorie van aanspraken (mits juist toegepast), dat neemt niet weg dat iedereen best vrijwillig een aantal (of alle) van zijn ‘holdings’ die hij bezit mag weggeven als hij denkt daarmee een bepaald eindstadium-principe te bereiken. Niets belet deze mensen zelf met een juistere verdeling te beginnen als zij zichzelf in de bestaande verdeling bevoorrecht achten. Tegen de verdelende rechtvaardigheidstheoretici voert Nozick als bezwaar aan dat bij hen de minder bedeelden recht zouden hebben op ‘holdings’ van bevoorrechten; bij hem zijn daarentegen de minder bedeelden afhankelijk van de goedertierenheid van de beter gesitueerden. Een ander voorbeeld van de mogelijkheden die er in het concept ‘vrijwilligheid’ schuilen is het volgende. Vaak wordt er beweerd, aldus Nozick, dat een ondergeschikte positie in een werksituatie, het voortdurend bevolen worden, het geen eigen | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
verantwoordelijkheid hebben, van invloed zou zijn op het zelfrespect van mensen. Hij betwijfelt dit en licht dit toe met een aantal voorbeelden, die te fraai zijn om er niet twee van te noemen: ‘... members of a symphony orchestra constantly are ordered about by their conductor ... and are not consulted about the overall interpretation of their works. Yet they retain highly self-esteem and do not feel that they are inferior beings’ (N, 246). Voor lezers die door dit voorbeeld niet overtuigd zijn, heeft hij nog een ander voorbeeld in petto: ‘Draftees in armies are constantly ordered about, told how to dress, what to keep in their lockers, and so on, yet they do not come to feel inferior beings’ (N, 246). In Nozicks ogen kan de juistheid van de redenering dat er een relatie bestaat tussen gebrek aan zelfrespect en ondergeschiktheid worden betwijfeld. Hij sluit echter niet uit dat er mensen zijn die daar anders over denken en die bij voorbeeld menen dat het met zelfrespect veel beter zou gaan in een democratisch georganiseerde onderneming die zelf de produktiemiddelen zou bezitten. Wel, zegt Nozick, als je dat denkt, waarom begin je er dan zelf niet mee? ‘It is open to any wealthy radical or group of workers to buy an existing factory or establish a new one, and to institute their favorite microindustrial scheme; for example, worker-controlled, democratically-run firms.’ (N, 250). Nozick vraagt zich dan ook af waarom vakbonden niet hun eigen ondernemingen beginnen: ‘What an easy way to give workers access to the means of production: buy machinery and rent space, and so forth, just as a private entrepreneur does.’ (N, 253). | |||||||
VI. Nozick, vrijheid en gelijkheidWe hebben gezien dat Nozick van mening is dat het enige criterium voor een rechtvaardige verdeling de acquisitietheorie is. De bestaande verdeling moet het resultaat zijn van transacties die via het ‘transfer principle’ tot stand zijn gekomen en die door ieder individu vrijwillig worden ondernomen. Dat is vereist door de prioriteit van vrijheid als waarde waarop de samenleving is gebaseerd. Zo lang transacties zonder dwang en fraude plaatsvinden is het redelijk te veronderstellen dat allen de ontstane situatie als juist zullen ervaren. Deze vrijwillige transacties door overheidsingrijpen ongedaan te willen maken is een inbreuk op de vrijheid van diegenen die aan de transacties deelnemen. Maar daarbij gaat Nozick er wel vanuit dat ‘if something is an individual good, it is ipso facto a collective good.’Ga naar eind41. Het ruilproces tussen vrije individuen kan resulteren in een economische structuur die door velen als onrechtvaardig ervaren wordt. Daarbij stuiten we op twee verschillende opvattingen over sociale organisatie. Nozicks opvatting is (een opvatting die aansluit bij economen als Milton Friedman en Friedrich A. HayekGa naar eind42. dat maximale individuele vrijheid bereikt wordt door de ‘sociale krachten’ op hun beloop te laten met een minimum aan overheidsingrijpen. De andere opvatting is juist dat de gevolgen van dit ‘op zijn beloop laten’ ondervangen moet worden door inhoudelijke normen vast te leggen over wat de gevolgen van de transacties behoren te zijn. Er moet een plan komen om de nadelige consequenties van de vrije markt economie te ondervangen.Ga naar eind43. Is bij Nozick de enige rechtvaardiging voor een overheid dat deze zorgt voor de bescherming van individuele rechten, in casu de vrije beschikking over zijn ‘holdings’, er zijn zoals wij bij Rawls zagen ook andere rechtvaardigingen voor een overheid mogelijk waarbij aan die overheid andere taken worden toebedacht. Als men als taak van het overheidsbeleid formuleert: ‘Alle mensen hebben een gelijk recht op welzijn’ | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
en deze opvatting wordt geconfronteerd met die van Nozick: ‘Alle mensen hebben een gelijk recht op vrijheid’, dan zullen deze twee opvattingen onvermijdelijk op een conflict uitlopen. De overheid zal voor het bereiken van ieders welzijn bepaalde maatregelen moeten nemen (werkloosheidsvoorzieningen, selectieve investeringsregelingen) die de vrijheid van anderen zullen aantasten. Aan welke waarde moet nu prioriteit worden toegekend, aan welzijn of aan vrijheid? Voor Nozick is dit geen probleem: vrijheid behoort absolute prioriteit te hebben. De inhoud van het vrijheidsbegrip is bij hem de afwezigheid van beperkingen door de staat, door groepen of individuen aan anderen opgelegd. Het is de ‘negatieve conceptie van vrijheid’ door Isaiah Berlin als volgt omschreven: ‘The fundamental sense of freedom is freedom from chains, from imprisonnement, from enslavement by others. The rest is extension of this sense, or else metaphor’.Ga naar eind44. Deze opvatting van vrijheid heeft tot gevolg dat - ook bij Nozick - in het vrijheidsconcept niet de dwang betrokken wordt die de omgeving (bij voorbeeld het economische systeem) op individuen uitoefent. Is men nu toch van mening dat het tot de taak van de overheid behoort om iets tegen deze vorm van dwang te doen, zodat de mens bevrijd wordt van deze overheersing, dan zal dat een staat met uitgebreidere bevoegdheden vereisen. Maar in plaats van bevrijding zal dat volgens Nozick leiden tot The road to serfdom, waarover de econoom Friedrich A. Hayek reeds in 1944 heeft geschreven.Ga naar eind45. | |||||||
VII. SlotDe kern van Nozicks ideaal, een sociale orde die geen gigantisch machtsapparaat vereist voor het afdwingen van allerlei zaken en waar individuele rechten zonder zo'n apparaat gewaarborgd zijn, is nog altijd nastrevenswaardig, een ideaal van vrije associaties tussen vrije mensen. Maar dan moet wel in een theorie die zo'n situatie omschrijft worden verdisconteerd dat individuele rechten, zoals deze bij Nozick worden geïnterpreteerd als het recht op vrijheid, pas betekenis hebben als vrijheid ook opgevat wordt als de mogelijkheid voor mensen om in hun primaire levensbehoeften te voorzien. Een adequate theorie van sociale rechtvaardigheid, met daaraan gekoppeld een opvatting over de taken en bevoegdheden van de staat kan niet gebaseerd zijn op de fictie dat de verwerving van schaarse goederen conflictloos verloopt met slechts de zwakke restricties die door Nozick met het oog op de vrijheid zijn geformuleerd. Een bruikbare theorie van rechtvaardigheid houdt rekening met belangentegenstellingen die inherent zijn aan elk proces van maatschappelijke samenwerking. Nozick verliest deze belangentegenstellingen uit het oog; hij wil niet erkennen dat de verwerving van ‘holdings’ vaak ten koste van anderen geschiedt. Zijn vrijheid van ‘acquisitie’ laat de mogelijkheid bestaan dat andermans vrijheid geen cent waard is.
augustus 1975 |
|