De Gids. Jaargang 139
(1976)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||
G. van Benthem van den Bergh
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||
kendheden zich hebben ontwikkeld. Nemen we als voorbeeld de staat der Nederlanden. | ||||||||||||||||||||||||||||
De eerste nationale staatIn een bepaalde fase van de Europees geworden - en steeds meer wereldwijd wordende - vroegkapitalistische economie konden door de geografische ligging van de lage landen de burgers van Hollandse en Zeeuwse steden zich snel verrijken. Zij kwamen daardoor over de machtsmiddelen te beschikken om zich met succes te verzetten tegen de pogingen van de Habsburger vorst Filips II (in die tijd waren vorstenhuizen, dat wil zeggen adellijke families, en niet een ‘volk’ bepalend voor de omtrek van ‘staten’) om zijn bestuur verder te centraliseren en uit te breiden, hetgeen met verhoging van belastingen en aantasting van verkregen stedelijke rechten gepaard ging. De opstand van de steden in de Nederlanden was zo bezien een conservatieve revolutie. Maar dat nam niet weg dat uit de tachtigjarige oorlog een staat voortkwam waarin de burgerij de heersende klasse vormde en waarin zich nationaal gevoel - het besef van de bewoners één volk te vormen - begon te ontwikkelen. In de eeuw vol goud, oorlog en schilderijen ontstond hier wat we de eerste moderne nationale staat van de wereld kunnen noemen. In de Italiaanse stadsstaten vormde de burgerij eveneens de heersende klasse, maar in de Republiek der Verenigde Nederlanden vormden steden en ‘staten’ samen één - zij het zwak - centraal bestuurde staat waarin de burgerij de overhand had. In wat toen een familie van dynastische staten was, was Nederland een buitenbeentje, een vroege voorloper van de in de negentiende eeuw zich geleidelijk over heel Europa uitbreidende nationale staten. Om de Nederlandse opstand te zien als het eerste voorbeeld van een nationale bevrijdingsoorlog zou overigens een anachronisme zijn, getuige de zinsnede uit ons in die tijd ontstane volkslied ‘den Koninck van Hispaniën heb ik altijd geëerd’. Nederland liep niet voorop omdat het als ‘natie’ een eigen staat wenste - zo dacht men in die tijd nog niet - maar omdat de staatssamenleving, die uit de opstand tegen Filips II ontstond, de kenmerken van latere nationale staten begon te krijgen. Maar de natievorming in Nederland verliep niet rechtlijnig. De ontwikkeling werd in de achttiende eeuw zelfs teruggedraaid. Ondernemende burgers werden tot weldoorvoede regenten, die de in dynastische staten ontwikkelde praktijk van het kopen en verkopen van staatsbeambten overnamen. De regenten wilden aristocraten zijn en gingen Frans spreken. Daarmee werden de klassenverschillen weer vergroot en de onderlinge identificatie tussen sociale klassen - het gevoel samen één volk te vormen verminderd. Ook in economisch opzicht zullen in de achttiende eeuw de klassenverschillen zijn toegenomen. Pas tegen het einde van die eeuw kreeg het proces van natievorming weer een duwtje in de andere richting. Inmiddels hadden Franse intellectuelen hun eigen ‘natie’ ontdekt, die aanvankelijk in de woorden van de Abbé Sieyès met de Tièrs Etat (de burgerij) samenviel. Maar Frankrijk had al een sterke staat, voordat het een natie begon te worden. Dat maakte de patriottische Fransen rijp voor de lust Europa tot de eigen nationale leer te bekeren - wat uitliep op het en passant veroveren van half Europa. Een nieuwe vorm voor kruistochten was gevonden, die als imperialisme de geschiedenis van negentiende en twintigste eeuw zou gaan volschrijven. Al snel verscheen ook de eerste van een nieuw soort sterke mannen - aanvankelijk burgerkoningen, wat later proletarische vorsten. Zoals veel latere sterke mannen kwam ook de eerste, Napoleon, een beetje van buiten. Had dit tot gevolg, dat hij het machtsspel van ruziënde intellectuelen en generaals op afstand kon bekijken en naar zijn hand kon zetten? Hoe dit ook zij, Franse expansie gaf ook in Nederland patriottische intellectuelen korte tijd een kans. Het staatsbestuur werd veel sterker gecentraliseerd, het rechtsstelsel nationaal geuniformeerd. Maar Napoleon betrok de Neder- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||
landse economie in zijn continentaal stelsel, zodat deze nog wat verder achteruit ging. Engeland wist in die tijd het alleenrecht op en de overheersing van de wereldzeeën te verwerven. De eeuwenlange machtsstrijd tussen Frankrijk en Engeland werd in 1815 in het voordeel van Engeland beslist, omdat Napoleon alleen maar land kon zien en daarom in de Russische zee verdronk. Daarmee waren in Engeland alle voorwaarden vervuld om een snel industrialiseringsproces op gang te brengen. Maar het arm gemaakte Nederland trok zich in een Camera Obscura terug. Ondernemingslust werd door fatsoen vervangen, behalve in ons Indië. Daar brachten we zowel het cultuurstelsel als een stukje Nederlandse cultuur. Uit Indië haalden we zo het kapitaal voor onze eigen wat verlate industrialisering. Langzaam krabbelde Nederland, eveneens wat verlaat een koninkrijk geworden, in de negentiende eeuw weer op de been. De koningen, die de grote mogendheden ons hadden gegeven, moesten opnieuw worden getemd - zoals de Oranjes in de Republiek al waren. Maar ook hier zagen de koningen - met name Willem III - dat hun nieuwe rol (en die van staten in het algemeen) in de economie lag, zodat zij een bijdrage aan het op gang komen van de industrialisering leverden - al deden de Belgische koningen dat beter. Het duurde niettemin tot na 1945 voordat het Nederlandse industrialiseringsproces werkelijk de synthetische vruchten van algemene welvaart begon af te scheiden. Nederland was al die tijd een goed geïntegreerd nationaal staatje gebleven. De arbeiders waren er relatief dociel en bovendien voor een aanzienlijk deel veilig in hun godsdienst opgeborgen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Nederland modellandDe ontwikkeling van een staat - dat blijkt uit het bovenstaande - kan niet beschreven of verklaard worden zonder die in verband te brengen met de ontwikkeling van andere staten, vooral van staten waar oorlog mee wordt gevoerd of anderszins mee wordt geconcurreerd. Zo wordt ook het zelfbesef van nationale staten gevormd. In dat van Nederland is nog altijd - zij het impliciet, want tot vanzelfsprekendheid geworden - terug te vinden dat het als nationale, relatief hoog geïntegreerde, staat voorop heeft gelopen. We zijn in dit land, dat in de ogen van de buitenwereld nauwelijks meer bestaat (het aan Nederland gewijde nummer van de Times Literary Supplement van 28 november 1975 zou over een inmiddels verdwenen land met een roemruchte krijgs- en kunstgeschiedenis kunnen gaan) geneigd om het eigen hoge niveau van nationale integratie als maatstaf te gebruiken om andere staatssamenlevingen te beoordelen. Dat Nederland een natie is, is al zo lang vanzelfsprekend, dat verschillende vormen van internationalisme (volkenrechtelijk, Europees, polemologisch, derde wereld activistisch, Amnesty International) er gemakkelijk kunnen gedijen. We zijn geneigd in andere landen te veroordelen dat ze niet naties zijn zoals wij. We kunnen het moraliseren over andere landen moeilijk laten. Daardoor begrijpen we ons zelf trouwens ook niet al te best. Weinig landen verwaarlozen meer dan wij in het onderwijs de eigen taal ten koste van vreemde talen en de eigen geschiedenis ten koste van het wereldgebeuren. De Nederlandse geschiedenis bevat nog vele witte plekken, waarschijnlijk omdat ook de meeste historici het buitenland interessanter vinden, of tot detaillisme zijn geneigd. Waar blijven bij voorbeeld de Nederlandse pendanten van een boek als The Dutch seaborne empire van C.R. Boxer? Vooral de minder prettige episoden van de Nederlandse geschiedenis - slavenhandel, dwangarbeid in de koloniën, koloniale oorlogen - zijn aan onwetendheid overgeleverd. En dat minder prettige verklaringen te vinden zijn voor Nederlands internationalisme (het belang daarbij als handelsland) en het buiten de Europese oorlogen blijven van Nederland (het bewust als bufferstaat door de grote mogendheden gecreëerd zijn op het Congres van Wenen) werd ook bepaald geen gemeengoed. Zo kon Neder- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||
land zichzelf aan het buitenland ten voorbeeld blijven houden - als vreedzaam, niet chauvinistisch land, dat voorgaat in volkenrechtsgetrouwheid, internationale en supranationale gezindheid en derde wereld bewustzijn. Jammer genoeg is het buitenland minder onder de indruk dan wij hopen. Zelden zijn wij werkelijk een voorbeeld, zoals de Nederlandse arbeidsverhoudingen in de jaren vijftig en de Nederlandse kerkprovincie in het internationale katholieke bestel dat waren - en dan zijn we er zelf eigenlijk nauwelijks van onder de indruk, omdat die ontwikkelingen tot onze vanzelfsprekendheden horen. Meestal blijft het bij preken en ons zelf een beetje verheffen: het land van Grotius, gidsland in de NAVO, middelaar van de derde wereld bij de rijke landen.
In goed geïntegreerde landen is voor sterke mannen geen plaats. Mussert was een paskwil, die niet eens door de Duitsers serieus werd genomen. Would-be sterke mannen zoeken het meestal in het buitenland, maar ook dan blijkt hun kracht vaak in pretentie te liggen, zoals bij Luns, die op kousevoeten naar zijn wapenverzameling zit te kijken. Omgekeerd wist iemand als Mansholt in de EEG veel respect te wekken, maar maakt hij zich een beetje belachelijk nu hij in eigen land weer een belangrijke rol wil spelen. Het ontbreken van sterke mannen, dat is het voordeel van het zegevieren van de middelmaat, waar onze schrijvers zich al sinds mensenheugenis over beklagen. Dat heeft ook nadelen: gebrek aan vertrouwen in de betekenis van produkten van eigen bodem, dat zich vooral in kunst - schilderkunst uitgezonderd - en wetenschap uit in het vaak slaafs volgen van modes en stromingen, die hier verschijnen als ze in het land van oorsprong al weer bijna aan kant zijn gedaan. Zou er dan toch zoiets als een ‘nationaal karakter’ bestaan? Er zijn zeker kenmerken van een landsaard die een aanzienlijke continuïteit bezitten. Maar het zijn geen natuurgegevenheden, geen aan een natie inherente deugden of ondeugden (dat zijn eigenschappen van vijanden of van buren, die vaak identiek zijn) zoals nationalisten het graag zouden willen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Begrippen en begripStaten, naties, nationalisme, nationaal karakter - het zijn begrippen die meestal in de trant van Heer Bommel worden gebruikt. Meestal begrijpen we best wat wordt bedoeld, omdat deze begrippen hun betekenis ontlenen aan de vanzelfsprekendheden van de eigen tijd - en omdat de begrippen zelf als vanzelfsprekend worden gebruikt. Maar zo staan ze een goed begrip toch in de weg: ze doen het voorkomen alsof het om eenheden gaat zonder ontwikkeling, met alleen een vaderlandse geschiedenis waaruit blijkt dat het eigen land er altijd al was. Alles wat gebeurd is op het grondgebied, dat nu door staatsgrenzen wordt omvat, wordt in deze staatsgeschiedenis geannexeerd. Staten zijn uit op expansie in heden en verleden. Wat zijn nationale staten nu eigenlijk? We kunnen die vraag niet beantwoorden zonder er een vraag aan toe te voegen: hoe vormen staten zich? Hoe veranderen zij in de loop van hun ontwikkeling van dynastische (door één persoon voornamelijk ten behoeve van zichzelf en zijn familie bestuurde) staten tot nationale en tot verzorgingsstaten? Wanneer we in plaats van over de staat over staatsvorming spreken als doorlopend proces, zijn wij beter in staat om afstand te nemen van de vanzelfsprekendheden van de staten van nu. In het volkenrecht wordt wel van de Family of Nations gesproken. In de negentiende eeuw was er inderdaad één familie, ook wel het Europees Concert genoemd, die de toon aangaf. Zoals in dat soort families gebruikelijk is, werden er ook binnen die familie hevige ruzies uitgevochten, soms met dodelijke afloop. Ook nu er meerdere families van staten zijn (bondgenootschappen van relatief duurzame aard) die elkaar bestrijden, wordt er binnen iedere familie nog vaak en stevig ruzie gemaakt. Dat staten ontstaan en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zich vormen in onderlinge strijd is een tweede belangrijk gegeven, dat in de manier waarop we begrippen gebruiken, tot uiting moet komen. Het is eerder verwarrend dan verhelderend om zoals in de meeste sociaal-wetenschappelijke theorieën, de marxistische incluis, nog gebeurt, van de staat en van de rol of de functie van de staat te spreken. Een staat in enkelvoud heeft nooit bestaan, staten vormen zich in onderlinge strijd: we moeten ons altijd staten in meervoud denken. Daarom moeten we niet over de staat, maar over een staat (bij voorbeeld Nederland) spreken wanneer we het enkelvoud gebruiken.
Wat hebben staten gemeen, ondanks hun onderlinge verschillen, waarop in nationale ideologieën altijd zo de nadruk wordt gelegd? Is er zoiets als het wezen van de staat, bij voorbeeld de beschikking over het monopolie van het rechtmatig gebruik van fysiek geweld binnen een territoir (de definitie van Max Weber, nog steeds vaak gehanteerd)? Of is staat maar een woord, dat we moeten leren verstandiger te gebruiken? Met Anton Blok kunnen wij deze klippen van essentialisme en nominalisme omzeilen door Wittgensteins opvatting van familiegelijkenissen als grondslag van de betekenis van algemene begrippen als kompas te gebruiken (Blok, 1975). Dat maakt het mogelijk om de betekenis van de genoemde begrippen zo te verhelderen dat ze bruikbaar blijven om ons inzicht in de structuur van de ontwikkeling van menselijke samenlevingen te vergroten. | ||||||||||||||||||||||||||||
Aanvals- en verdedigingseenhedenMensen hebben altijd in aanvals- en verdedigingseenheden geleefd, zoals ik eerder heb betoogd (van Benthem van den Bergh, 1975). Uit relatief autarkische, zelfbesturende feodale aanvals- en verdedigingseenheden, die slechts over een vrij klein grondgebied effectief gezag konden uitoefenen, ontstonden met de toename van landbouwproduktie, ontwikkeling van techniek en vorming van steden en als gevolg van onderlinge strijd steeds grotere, door één persoon bestuurde aanvals- en verdedigingseenheden. In die eenheden kreeg een koning de beschikking over de centrale gewelds- en belastingmonopolies, die verbonden waren met het monopolie van het onderhouden van buitenlandse betrekkingen, dat wil zeggen de met andere eenheden gevoerde zogenaamde ‘diplomatieke’ betrekkingen. Maar deze ‘absolute’ monarchen probeerden het staatsmonopolie ook uit te breiden tot de buitenlandse handel, die moest dienen tot het spekken van de staatskas. In die tijd viel de staatskas immers nog samen met het particuliere huishouden van de koning. In deze periode van het zogenaamde mercantilisme ging staatsvorming samen met het bevorderen van economische ontwikkeling - al was het niet een beleid, dat de ‘Wealth of Nations’, de rijkdom van het land als geheel, en vooral niet de belangen van de handeldrijvende burgerij ten goede kwam, zoals Adam Smith wilde aantonen. Het soort vanuit een hoofdstad bestuurde eenheden, op grond van relatief stabiele gewelds- en belastingmonopolies, die steeds meer door een onpersoonlijke, gebureaucratiseerde overheid werden beheerd, zijn we staten gaan noemen. Frankrijk heeft model gestaan voor de ontwikkeling van de moderne staten in West-Europa. In zijn Über den Prozess der Zivilisation, deel II, heeft Norbert Elias aan de hand van de ontwikkeling van de Franse staat - enigermate vergeleken met die van Duitsland en Engeland - een theorie ontworpen om de structuur van staatsvormingsprocessen mee te beschrijven en verklaren, een theorie die ook aan de in dit essay ontwikkelde gedachtengang ten grondslag ligt. (Elias 1969)
De configuraties van kenmerken van staten - overeenkomsten en verschillen - die ze van andere vormen van aanvals- en verdedigingseenheden onderscheidt, zoals dorpen, stammen, steden, feodale burchten, berusten op die ontwikkeling van relatief stabiele geweldsen belastingmonopolies over een vrij uitgestrekt | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||
aaneengesloten territoir. De uitgestrektheid van het territoir en de noodzaak voor de koning om de steeds ingewikkelder administratie van de centrale staatsmonopolies in handen te leggen van gespecialiseerde organisaties (bureaucratisering) had een begin van verontpersoonlijking of ‘publiek’ worden van gezagsuitoefening ten gevolge. In staatstheorie en staatsrecht is dit ‘publieke’ aspect van staatsgezag - het dienen van het algemeen belang - tot norm verheven, en later ook tot ideologie: de overheid staat boven de partijen, behartigt niet bij voorrang de belangen van een bepaalde sociale klasse of bepaalde personen. Dat het deel uitmaken van regering of parlement, of het bekleden van ambtelijke functies, ook persoonlijke voordelen met zich meebrengt, blijft het geval, ook wanneer wat we nu ‘corruptie’ zijn gaan noemen (op zich een teken van het ‘publiek’ worden van staatsgezag) zo weinig in het politiek bestel als in Nederland is opgenomen. Twee rechtvaardigingen van staatsgezag zijn overgebleven sinds het ‘goddelijk recht’ is verdwenen waar vorsten zich op beriepen, aanvankelijk door de Paus gesanctioneerd. Naar binnen wordt het staatsgezag gerechtvaardigd met een beroep op ‘het volk’ en ‘de natie’, naar buiten eenvoudigweg door de effectiviteit van het over een bepaald grondgebied uitgeoefend centraal gezag. In die zin kunnen wij tegenwoordig ook nog spreken over een familie van staten die elkaars legitimiteit - ook tegenover de eigen bevolking - bevestigen door middel van de zogenaamde ‘erkenning’, een leerstukuit het volkenrecht, dat zoals het merendeel van de daarin gerespecteerde regels berust op de ontwikkeling van de interstatelijke machtsverhoudingen. Ook daarin komt de familie van staten met andere families overeen. Hogere beginselen van welke aard ook, zijn steeds minder in het geding, al worden zij nog steeds overvloedig gebruikt om de aanspraken op staatsgezag van bepaalde groepen of partijen binnen een staatssamenleving te rechtvaardigen. Maar bij het rechtvaardigen van staatsgezag is in toenemende mate het ‘volk’ maatgevend geworden, dat alle partijen van rechts tot links beweren te dienen. Ook dat is een teken dat het ‘publiek’ behoren te zijn van staatsgezag algemeen aanvaard is. Ook de huidige proletarische vorsten en officierskoningen beweren er te zijn namens en voor het volk. | ||||||||||||||||||||||||||||
De hordenloop der statenStaten hebben zich in de nieuwere geschiedenis voor het eerst in West-Europa gevormd. In hun inrichting hebben zij zich voortdurend aan elkaar gespiegeld, omdat iedere rationalisering van staatsbestuur, ieder middel tot het mobiliseren van machtsmiddelen de ene staat een voorsprong tegenover de andere in de concurrentiestrijd kon geven. Frederik Willem van Pruisen nam al Franse raadgevers in dienst om zijn eigen staatsapparaat doeltreffender te maken - we zouden dat tegenwoordig technische hulp of ontwikkelingssamenwerking noemen. De machtigste staten hebben steeds als voorbeeld gediend - en ook zichzelf als na te volgen model gezien - voor de ‘vernieuwingen’ in staat, samenleving en economie van andere landen. In de familie van staten doet iedereen die achter ligt, moeite om de voorlopers in te halen en is daar ook toe gedwongen om niet verder achterop te raken. Behalve wapenwedlopen zien we industrialiseringswedlopen, maar ook staatsvormingswedlopen. En bijna iedere erkende staat heeft wel een ondergeschoven kind, dat uit eigen hoofde tot de familie wil worden toegelaten: achterblijvende streken, waar de streektaal nog niet is verdreven of gevluchte groepen zoals onze Zuid-Molukkers. Wie heeft recht op een eigen staat? Rechtvaardigingen te over, naties in spe zijn voor een ieder te vinden, maar ze worden alleen staten als dat in de ontwikkeling van interstatelijke machtsverhoudingen past. Internationaal sterke staten zijn meestal ook opgewassen tegen de nationale aspiraties van groepen binnen het eigen staatsbestel. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Als gevolg van de voortdurende concurrentiestrijd, waar staten mee te maken hebben, zelfs al zijn ze geen actieve deelnemers, zoals de zogenaamde ‘grote mogendheden’, gaan staten steeds meer op elkaar lijken. Opvallend is bij voorbeeld in de periode na de tweede wereldoorlog de ontwikkeling van spionagediensten, die worden gerechtvaardigd op grond van bedreigingen van buiten, maar die in toenemende mate ook worden gebruikt om oppositie tegen de beheerders van de staatsmonopolies (regeringen, die komen en gaan; bureaucratieën, die blijven) onschadelijk te maken of uit te roeien. Hoe sterk bij voorbeeld de Verenigde Staten in dat opzicht op zijn belangrijkste concurrent de Sowjet-Unie begon te lijken is recentelijk als gevolg van de Watergate-stommiteiten van de dienaren van Nixon openbaar geworden. Maar dat zijn de meer extreme aspecten - die overigens over een tijdje als volstrekt normale staatspraktijk beschouwd kunnen gaan worden. Nu al is de eenvormigheid van politie, legers, nationale luchtvaartmaatschappijen, nationale plannen, door dezelfde ministeries bestreken sectoren van het maatschappelijk leven zo groot, dat niemand er verbaasd over is. Nationale staten - in feite of in het streven ernaar - zijn tot vanzelfsprekende en sterk met elkaar overeenstemmende samenlevingsvormen - geworden, juist omdat ze in hun ontwikkeling elkaar zo sterk beïnvloeden. Maar dat houdt ook in dat ze steeds nieuwe horden voor elkaar opwerpen - in bewapening; industrieel-technologische ontwikkeling; welvaarts- en verzorgingsniveau; en tegenwoordig tot op zekere hoogte ook in het respecteren van internationaal vastgelegde rechten van staatsburgers. Hoe meer we ons dit soort samenhangen realiseren, die in de sociale wetenschappen een sterk verwaarloosd onderzoeksgebied vormen, hoe onzinniger het spreken en denken in termen van de staat wordt. | ||||||||||||||||||||||||||||
Ontbrekend onderzoekOm in kort bestek de structuur van staatsvormingsprocessen - de richting van de ontwikkeling, die staatssamenlevingen voor zover bekend, gemeen hebben - te beschrijven en verklaren is onmogelijk, omdat dit alleen kan op grond van de resultaten van uitgebreid vergelijkend onderzoek, waardoor zowel overeenkomsten als verschillen duidelijker kunnen worden geprofileerd. Dit onderzoek is nog nauwelijks verricht. In de hoofdstroom van de sociale wetenschappen is na Weber, die ideaaltypen van staten en staatsgezag heeft onderscheiden en beschreven, maar zich niet met staatsvorming als continu proces heeft beziggehouden, weinig voortgang gemaakt. Er bestaat een volumineuze literatuur over nationalisme en de vraag wat we onder een ‘natie’ moeten verstaan, maar behalve op zich interessante gegevens over de ontwikkeling van nationalistische ideologieën, valt daar weinig meer uit te leren dan dat er een enorme spraakverwarring bestaat. Bovendien bestond er tot voor kort in de sociale wetenschappen weinig belangstelling voor het worden en het gewordene van de huidige samenlevingsvormen: het ging om het verklaren - en het zo mogelijk verbeteren - van de huidige sociale, economische en politieke structuren of systemen, die alleen stilzwijgend met staatssamenlevingen samenvielen. Maar wat bestudeerd werd, heette politieke systemen, sociale structuren en nationale economieën. Voor het onderzoek van het elkaar modelleren van staatssamenlevingen was in die opvatting geen plaats. Als ‘internationale’ betrekkingen werd als apart onderdeel van de politieke wetenschap uitsluitend het diplomatiek verkeer bestudeerd tussen staten, inclusief oorlog en de oorzaken daarvan. In de economische wetenschap werden ook alleen transacties over staatsgrenzen heen (handels- en kapitaalverkeer) als aparte specialisatie bestudeerd. De sociologie bemoeide zich nauwelijks met internationale betrekkingen - sociale systemen werden niet geacht elkaar in onderlinge concurrentie te modelleren. Een goed voorbeeld van de beperktheid van dit perspectief is de bekende studie van Barrington Moore over de oorsprong | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van dictatuur en democratie - door hem trouwens ook al statisch gebruikte begrippen (beter is het om van oligarchisering en democratisering als tegenstrijdige ontwikkelingstendenzen te spreken). De vanzelfsprekendheden van de eigen staatssamenlevingen deden zich zo ook in de sociale wetenschappen gelden. In het marxisme was het niet veel beter gesteld: daar werd staatsvorming gezien als bepaald door de ontwikkeling van produktiewijzen en voor het overige gesproken over de rol van de kapitalistische (of socialistische) staat. Daarin zijn wel nuances aangebracht, recentelijk bij voorbeeld door Nikos Poulantzas en Perry Anderson. Maar marxisten kunnen nog niet verwerken dat, zoals Elias heeft laten zien, staatsvormingsprocessen relatief zelfstandig verlopen ten opzichte van de ontwikkeling van produktiewijzen, een eigen dynamiek hebben waarmee evenzeer gestructureerde conflicten zijn verbonden als met de strijd tussen beschikkers over produktiemiddelen en loonafhankelijken. Verder gekomen dan de concessie aan de ontwikkelingen die ze om zich heen zien dat de kapitalistische staat ‘relatief autonoom’ (Poulantzas) is ten opzichte van de heersende klasse zijn marxisten niet. Het merendeel van recente literatuur over marxistische staatstheorie is een lange litanie van interpretaties en herhalingen van citaten van de heilige familie. Op zijn best vinden we er pogingen tot vaak ingenieuze hulpconstructies op de basis van het wankele bouwwerk van de theorie van de ontwikkeling van produktiewijzen. Dat brengt marxisten vaak tot de onzinnige bewering dat de bourgeoisie de nationale staat creëerde, omdat de ontwikkeling van de produktiekrachten dat vereiste. Maar het is eerder zo, dat staatsvorming tot een zeker niveau voorwaarde is voor het op gang komen van snelle industrialiseringsprocessen. De meest ontwikkelde dynastische staten, Frankrijk en Engeland, gingen ook voorop in industrialisering. Dat in Engeland een zeer snel industrialiseringsproces - de zogenaamde industriële revolutie, een misleidende term, omdat hij te zeer een breuk in de ontwikkeling suggereert - kon plaatsvinden had te maken met een tijdens de Napoleontische oorlogen verkregen internationale machtspositie en met het feit dat in Engeland de burgerij zich al eerder met de aristocratie had weten te verbinden tegen de koning en daarmee de eigen ontplooiingsmogelijkheden sterk had weten te vergroten. Maar ook dit soort vergelijkend onderzoek is nog niet verricht: de voorgaande uitspraken zijn dan ook als hypotheses te beschouwen. | ||||||||||||||||||||||||||||
StaatsvormenUit de eerste dynastische staten die de eigen economie tot bloei wisten te brengen, Frankrijk en Engeland, ontstonden na Nederland de eerste nationale staten in moderne zin. Het begrip natie kan op twee manieren worden gebruikt. Het kan aanduiding zijn van een bevolkingsgroep, die aanspraak maakt of gerechtigd geacht wordt aanspraak te maken op een eigen staat - in dat geval worden alle naties tot op zekere hoogte uitgevonden. Wie het bestaan van een Zeeuwse natie wil aantonen, hoeft niet lang naar argumenten te zoeken. Maar het is ook mogelijk om van natievorming te spreken als het proces waarbij dynastische staten (en nu gewezen koloniale gebieden) tot nationale staten worden en zich verder ontwikkelen. In mijn beschrijving van de Nederlandse ontwikkeling lagen al enige kenmerken van dit proces besloten. De klassenverschillen worden geringer (onder meer in samenhang met de scholing, die industrialisering vereist); identificatie van sociale klassen met elkaar als één volk neemt toe; de staatsmonopolies worden wat publieker, dat wil zeggen dat de zeggenschap erover niet meer het prerogatief is van de koning als hoofd van een dynastische familie, maar inzet van strijd tussen klassen en fracties binnen die klassen; de staatsmonopolies worden meer gesocialiseerd, dat wil zeggen in toenemende mate gebruikt ten behoeve van de bevolking als geheel. Dat we over nationale staten spreken houdt derhalve | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||
allerminst in, dat de huidige staatssamenlevingen allemaal even ver gevorderd zijn in dit proces van natievorming, of dat we van bepaalde staatssamenlevingen kunnen zeggen, dat ze naties zijn. In dynastische staten werd één taal maatgevend, die iedere inwoner moest kunnen spreken om zich in het leven staande te kunnen houden. Langzamerhand werd zo taal tot kenmerk van nationaliteit. Bevolkingsgroepen, die in een bepaald staatsbestel een randpositie (als min of meer gediscrimineerde minderheid) innamen en over een eigen taal (en geschiedenis of cultuur) beschikten, werden door intellectuelen tot ‘naties’ uitgeroepen, die recht hadden op een eigen staat. Dat begon in Centraal en Oost-Europa, maar breidde zich al snel uit, zij het in iets andere vorm, tot de vanuit Europa bestuurde koloniale gebieden. Ook de ontwikkeling van het Zionisme is een onderdeel van dit proces. Nationalistische bewegingen, opgewekt door de Europese bekerings- en veroveringslust, hebben ervoor gezorgd dat nu vrijwel de hele wereld in staten is opgedeeld - al zijn de meeste daarvan nog allerminst ver gevorderd in het proces van natievorming. Suriname, die speling van de geschiedenis, is een nabij voorbeeld. Alle laatkomers in het staatsvormingsproces bleken ook in economisch opzicht achtergebleven - en in het geval van koloniaal bestuurde gebieden bovendien omgevormd tot leveranciers van grondstoffen, luxe produkten en goedkope arbeid van de landen, die zich wel hadden weten te industrialiseren. Al deze laatkomers - te beginnen met Duitsland, Italië en de Sowjet-Unie - waren vatbaar voor de verschillende varianten van inhaalideologieën, meest door sterke mannen gedragen. Al dit soort ideologieën, of ze van rechtse of linkse herkomst zijn, streven een radicale breuk met het verleden na, een krachtig centraal staatsbestuur en een geforceerde economische ontwikkeling. Ze zijn allemaal populistisch in de zin dat ze zich op het ‘volk’ beroepen. Of de leider zich beroept op het ‘gesundes Volksempfinden’ of op de ‘lijn van de massa’; of de staatsideologie nu nationaal-socialisme of socialisme in één land wordt genoemd, dat maakt vooral verschil in de keuze en de behandeling van de groepen die als ‘volksvijand’ worden beschouwd. Planmatige economische ontwikkeling en mobiliseren van de werkkracht van de meerderheid van de bevolking is in al deze staten het belangrijkste doel, dat bovendien alleenheerschappij blijkt te bevorderen. Rechts en links kregen hun betekenis binnen Frankrijk en Engeland - van linkse of rechtse staten te spreken is een contradictio in terminis. Rechts immers zijn in oorsprong de partijen of groepen die de staatsmonopolies beheersen, links de partijen en groepen in oppositie. Maar als ‘links’ de staatsmacht in handen krijgt, neemt het onvermijdelijk trekken van ‘rechts’ over - dat hebben anarchisten goed gezien, heel wat beter dan marxisten.
Intussen ging vooral in West-Europa het natievormingsproces verder. Langzamerhand ontstonden er verzorgingsstaten, waarvoor de grondslagen zowel door de strijd van de vakbeweging als door conservatieve politici zoals Bismarck zijn gelegd. De strijd om de beheersing van de staatsmonopolies en het zich steeds verder uitbreidende staatsbestuur werd steeds meer gevoerd tussen de centraal georganiseerde werkgevers en werknemers, met politieke partijen in een bemiddelende rol. Steeds meer won de georganiseerde arbeidersklasse aan macht en werd als zodanig tot één van de twee heersende klassen in de verzorgingsstaten - al bleven die twee klassen in onderlinge strijd gewikkeld, en is hun machtsbereik niet overal gelijk. Enige verwarring in de machtsstrijd deed zich bovendien voor als gevolg van de opkomst van op wereldschaal opererende ondernemingen. Maar geleidelijk werd die klassenstrijd toch minder belangrijk dan de tegenstelling tussen regeerders en geregeerden, die zich voordeed zowel op nationaal niveau als binnen alle grote organisaties, binnen de vakbeweging evenzeer als binnen ondernemingen, en zij het wat minder gepro- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nonceerd binnen overheidsdemocratieën. De opkomst van ‘democratisering’ als leuze en van een ‘nieuw’ links kan alleen uit deze ontwikkeling worden begrepen. Maar omdat het ontbrak aan meer toereikende theorieën over maatschappelijke ontwikkeling - tussen en binnen staten in onderlinge samenhang - viel die beweging al snel terug op de theorie van een klassenstrijd die in de in de theorie beschreven vorm al was gestreden, althans in West-Europa. In het anarchisme, waarvan verschillende vertegenwoordigers het belang van staatsvorming - en de dreiging daarvan voor de zelfstandige ontplooiing van de staatsburgers - al vroeg hadden onderkend, men leze Bakoenin, was evenmin veel houvast te vinden. Ook de anarchistische theorie ging uit van de staat als gegeven eenheid en als gevaar. De staat moest bestreden worden en verdwijnen. Met de opkomst van verzorgingsstaten na de tweede wereldoorlog, die nationaal gevoel en besef van volkseenheid alom had opgevijzeld, bleef van anarchisme als politieke beweging niet veel over. Een politieke theorie van de verzorgingsstaten moet nog worden ontwikkeld. De verworvenheden van de Westeuropese verzorgingsstaten - over de feilen ervan wordt minder gesproken - zijn nu bovendien tot maatstaf geworden van de internationale ontwikkelingspolitiek. Er is sprake van een zekere mate van natievorming op wereldniveau, zou men kunnen zeggen. Als het natuurlijk milieu de druk van het streven naar veralgemening van die maatstaven kan verdragen, wat nog allerminst zeker is en tot bloedige familieruzies kan leiden, zullen we onze begrippen moeten herijken. Van een wereldstaat kunnen we pas spreken wanneer wezens uit de ruimte ons komen belagen. Dat zal een sterkere kracht in de richting van politieke eenwording van de mensensoort zijn dan de universalisering van de normen van de huidige verzorgingsstaat. Maar wie weet.
|
|