De Gids. Jaargang 138
(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 707]
| |
Jos Ruting
| |
[pagina 708]
| |
wankelen en toch denk je: wat zou een oogstdienst hier nog kunnen goedmaken. Neem nu eens een andere boer. Zijn vader had een knecht die goed kon gieren, mooi dun kon uitslaan op de afgegraasde ‘honderd morgen’. Die knecht is al jaren dood en wie kan goed gieren vandaag nog? Gieren is een vak. Wat moet dan deze boer als hij zegt: ‘Aan kunstmest begin ik niet. De “uitzendingen voor land en tuinbouw” zijn advertenties voor de industrie.’ Hij is ongehoorzaam voor de grote produktie-consumptie-jongens en dan zal hij bedrijfsschade hebben die zekere vreemdelingen welgevallig is omdat hij in eigen land en op eigen grond natuurbeschermer wil zijn. Neem de boer die zegt: ‘Zaaizaad met loodarsenaat, ik doe niet mee. Dit vergif heeft de roeken mooi uitgeroeid.’ Zijn land zit onder de koperwormen en emelten. Als in zijn land mollen, spitsmuizen en mogelijk een paar roeken leven heeft hij hulp van de natuur en is een milieubeschermer die het blijft proberen. Neem de boer die zegt: ‘De dijkgraaf liet de duikerbuizen sluiten. Wij hebben het in deze polder altijd van de rivier gehad maar het water was vergif geworden. Als onze Lieve Heer regen geeft, kunnen de molens uitslaan op de boezem en blijven de poldersloten op peil. En nu denk je hoe gaat dat dan bij droogte? Man wij hebben natuurbescherming van de natuur. Bij A dat je aan de “ziende” kunt zien, zitten wellen en daar komt het rivierwater schoon uit de grond. Het veen kan dit water drinken. In de sloten staan de planten weer die wij vroeger zagen.’
Wat hij zei was waar. Ik zou een lange lijst van waterplanten en oeverplanten kunnen maken die ik als jongen leerde kennen met behulp van plaatjes en de flora en die waren teruggekomen. Door een maatregel van de dijkgraaf om de ingelanden aan drinkwater voor het vee te helpen werd deze zakelijke man een opmerkelijke milieubeschermer. Alvorens nu iets meer te zeggen over de weelderige plantengroei in schone poldersloten, moet ik even stilstaan bij een krantenbericht van onlangs. Ik herinner mij goed dat ik als jongen van negen logeerde op een boerderij waar men brongasverlichting had. Veel boeren hadden toen in de plaats van kaarslicht en het moderne lichtgas een brongasinstallatie op hun erf. Later gingen zij over op elektrische verlichting. Daarop kon de brongasinstallatie weg en bleef de lege gasput over. Die lege put bleef over en die werd door enige wetmatigheid een stukje natuurbehoud. In menig oude gasput kwam bronwater boven, zo rein, dat men daarmee poldersloten kon verbeteren. Door nieuwsberichten weet ik dat men de eigenaars van brongas met f 1000 tot f 2000 per jaar wil belasten, en ook dat men bezwaren heeft tegen gasputten zonder gas die niet werden dichtgegooid. Zou het strafbaar worden als de boer bij alle massale watervergiftiging een zeer klein lek gevonden heeft voor plaatselijk natuurbehoud? In het reine polderwater komen de planten terug tot vreugde van allen die de wilde flora minnen. De wereld heeft geen wachtkamer, de natuur ook niet. Door de weelderige groei van water- en oeverplanten blijft het verschijnsel ‘verlanding’ niet uit. Enerzijds helpt het drinkende vee daaraan mee door het aftrappen van de slootkant, anderzijds werken sociale lasten verlanding in de hand. Kant-rechten, derrietrekken en baggeren zijn onbetaalbaar geworden. Een grondbezitter met vijf sterke zonen die het oude nest niet jong verlaten en van goede wille zijn, kan er nog wat aan doen. Maar wat moet een boer beginnen met vijf dochters die voor de universiteit, fotomodel en dichteres in de wieg gelegd zijn? Die man kan zich wel doodwerken maar hij is machteloos tegen verlanding. Ik neem aan dat een polderbestuur, dit alles wetend, het woordje ‘schouwen’ voorlopig buiten beschouwing laat. In Nederland sluiten steeds meer bedrijven, komen steeds meer fabrieken en steeds meer werklozen. Je kunt zeggen dat elke fabriek een deel van het kleine Nederland bezet en je kunt ook zeggen dat elke boer een deel van het kleine Nederland bezet. Door de bezetting van de fabrieken gaan veel planten en dieren dood en sterven veel mensen vroegtijdig. Dit alles is diep geheim. Door de bezetting van de boeren is het landschap plaatselijk eentonig maar minder schadelijk voor de volksgezondheid omdat boven gras- en bouwlanden minder ‘smog’ ontstaat dan in de industriegebieden. De aandeelhouders van een industrie delen dividend. De inheemse bevolking moet betalen voor de waterzuivering maar deelt niet in het dividend. De veeboer geeft zijn melk aan de zuivelfabriek die dan op pad gaat en een datum op de flessen zet waarop de melk nog in de koe zat. De | |
[pagina 709]
| |
wonderen der techniek. De benzineprijs is hoog en men moet langdurig met opgelost melkpoeder rondrijden om het verbeterde natuurprodukt bij detaillisten te brengen.
Maar goed, dit alles zal wel beter worden als de koeien met computers gemolken worden. In elk geval heeft het basiskind er niets van terechtgebracht en is daardoor naar ik aanneem het regeringsoog op de boeren gevallen hetgeen wij begrijpen door de ‘groennota's’. Waarschijnlijk werden die groennota's verzonnen door een keurige man die niet wist dat de meeste boeren weinig tijd hebben en dat de meeste boeren eigen baas zijn en derhalve ongeschikt om knecht van een boswachter te worden. De evangelist zegt: ‘Gods grote werken worden door ons in alle zwakheid volbracht’. Misschien kan je hier ook zeggen: ‘De grootste verwoestingen in Nederland worden door eenvoudigen verzonnen en in alle zwakheid volbracht.’ Een enkel berichtje is hier nog ter zake dienend. In de krant van 16 augustus 1975 lees ik: Waterland zal worden open-gelegd voor de recreatie. Het Kinselmeer zal voorzieningen krijgen zoals parkeerplaatsen, een jachthaven, nieuwe wegen en een railverbinding ten oosten van het militair opslagterrein bij Het Schouw. Tevens ook dat een deel van de polder de Volgmeer als stortplaats van onbrandbaar en onverkleinbaar afval zal worden gebruikt. Je denkt dan toch: Wat moeten die boeren met die natte weiden met die duizenden vogels dan doen. Al geef je ze een uniform en een generaalspet, dan zijn die vogels toch weg. Biologen weten dat je voor milieubehoud de vegetatie plaatselijk soms moet afbranden. Dit afbranden is vakwerk want het gaat om een gecontroleerde brand. Die is in tegenstelling van een brand bij 't Harde, toen bossen door een militaire oefening met fosforgranaten in brand geschoten werden met het gevolg dat zowel bos alsook landhuizen en kapitale boerderijen in vlammen opgingen. Als je leest over zo'n opzettelijke rampzalige brand denk je ook dat onze boeren natuurbeschermers op de hoge gronden het vakdiploma ‘brandweer’ moeten halen voor 's lands verdediging en milieubehoud. Een enkel lichtpunt blijft. Het is onmogelijk dat men al onze natuurgebieden kan openleggen voor project-ontwikkeling. Een aantal Nederlandse natuurreservaten dient al jaren voor de opslag van Amerikaanse atoomwapens die hier werden neergelegd met het oog op de Amerikaanse wereldvrede. Deze opslag heeft het voordeel dat vogels in die reservaten onbekommerd zingen en broeden als ze geen hinder hebben van de elektrische verlichting die dag en nacht moet dienen om de atoomwapens te beveiligen tegen ongewenste vreemdelingen. Die verlichting vraagt wat energie maar met een paar kernreactors hier of daar is daar wel wat aan te doen. Zelfs het basiskind begrijpt dat onze boerenparkwachters uit de buurt van die ongerepte natuurreservaten moeten blijven. Wij volwassenen begrijpen dit alles beter. Door de ongerepte vredesarsenalen in Nederland weten wij dat iets blijft voor hen die na ons komen.
Merkwaardig ook dat dit alles mogelijk is zonder de hulp van basiskinderen en boeren. |
|