| |
| |
| |
J. Bernlef
Gedichten
voor S. Berger
I
Album tegen foto's
Een foto van een dode is een plaatje (alweer een)
alleen het gaatje in zijn voorhoofd met dure
kunstdruk gladgestreken laat ruimte open voor
het oog dat tussen de mazen van 't matrijs beklemd
dreigt te gaan geloven wat het ziet
Alleen de blindganger ontwikkelt zich
achterstevoren in zijn bad drijft hij
al dit verstilde bloed terug
in het gaatje van zijn lens totdat het
ingelijfd weer rondstroomt in een mens;
het gat gedicht - gedicht het gat
| |
| |
II
De persprijs
drijft het lijk in de rivier
De man klemt zich aan de Camel
als aan een laatste strohalm vast
terwijl het lijk op zijn buik
en daardoor niet te constateren
hoe gestorven en voor wat
| |
| |
III
Het ware verlies
Het enige dat wij thuis krijgen
zijn zijn trekken achter de glazen deksel
van zijn kist ligt hij te lijken
Niet voor leven en dood maar voor licht
en donker is gevoelig de plaat
het krijsende meisje de slechtgeschoren vriend
even aan- en afwezig als de dpl. soldaat
De fotograaf verschiet zijn foto's
als de soldaat zijn kruit alleen
met woorden komt hij eruit
treedt aan het licht en toont ons
het ware verlies aan gezicht - het zijne
| |
| |
IV
Brandend
bladzijde staat een soldaat
een jongen nog met lucifers
De president blikt hem vanuit
vlammen aan, de president
Een foto van een brandende foto
op wiens hand is het licht
op welke partij stemt zuurstof
| |
| |
V
De begrafenis van de dichter
(zoals altijd: waar vandaan?)
op zijn racefiets naast hem
In poloshirt met korte mouwen
vanuit een zijstraat plotseling
Kijkend naar de kist met 't
andere op de weg, de werkelijkheid
van asfalt, glas en katten
de vogels in de rui daarboven
| |
| |
De terugkeer van Pablo Neruda als fles
I
de zee de bergen inslikte
het zout zijn dikke gesuikerde lippen
samen in een ijzeren greep;
twee gebroken stoelen en een
meeuw in een fles het enige dat ons bereikte
Onze oren zijn blank en pasgewassen
doorschijnend en roze als van een baby
met geen enkele knoop erin
ook hebben wij al onze tanden nog
Niets horen wij meer van hem
Wij repareren de stoelen, gaan
erop zitten maar onze billen
blijven gevoelloos en koud,
de meeuw in de fles kijkt ons aan
met zijn geschoren boksersogen
Dan slaan wij de fles kapot
poten hem op een van de stoelen
Na lang aandringen vliegt hij een rondje
maar van harte gaat het niet
's Nachts als wij onze oren geloven
horen wij hoe de meeuw tussen
Worden wij wakker staat het raam
open, is de meeuw gevlogen, staat
de fles op tafel - zelfs de kurk
In de fles liggen de barsten
van gisteren als rimpels gerangschikt
als de rimpels op zijn voorhoofd
het zweet van twee jaar uitgekristalliseerd
| |
| |
II
De nalatenschap van zijn voorhoofd is
dezelfde als die de bergen dragen
in hun trage erosie, de rivieren
naar zee, de meeuw in zijn vlucht
Volg de breuklijn van mijn handelen
scharrel tussen de scherven van mijn daden
kijk dwars door het toonbeeld
van mijn onmogelijk leven: deze fles
Wat is het karakter van een fles?
Gebroken gaan wij zitten op
de keiharde wangen van een keukenstoel
Gif en wijn, water en pis
zoet, brak en zout, dat is het
onafgebroken antwoord van de fles
die aan niets zo de pest heeft
Het meisje met de hoopvolle
borsten uit '29, ieder jaar de
tot op de draad versleten handen
van de politicus, de met vet
en leerlooi besmette mond en
de thans met gips en cement dichtgesmeerde
Allemaal hebben ze van deze fles gedronken
III
De droesem is in de aarde getrokken
samen met kak, kogels en sneeuw
alleen twee gebroken keukenstoelen
kunnen zoiets bij elkaar dromen
Kijk naar mijn spijlen, zegt de ene
daar vind je het wanhopig hakkegetrap
van een kruidenier of hier: onder
deze poot dit stuk je papier
wat overbleef van een liefde
| |
| |
De ander geurt naar zweet, regen
en hout, kent de belt op zijn duimpje
werd tenslotte meegenomen door de vader
van een voetballer die nog drie zoons heeft
en een dochter met struma
Daar staan ze, de stoelen, hard
schijnende vorm van de fles
hier neergeplant in mijn kamer
door zijn kale secretaris de meeuw
IV
O.K. kauwt hij met amerikaans accent
hij maakte ook fouten, dacht soms
dat hij een vogel was, liet zijn woorden
zo hoog stijgen dat ze begonnen te ijlen
van hoop en van toekomst en volk
Trouwens jij ook, waarom schrijf
je steeds ons terwijl het om jou gaat
twee keukenstoelen en een niet bestaande fles
Als de wind ligt heeft iedereen mooi lullen
de kunst van het laveren zit hem
in het schijnbaar doelloos zwalken
door de storm zo te manoeuvreren
dat je aankomt op de plek die
De landkaart van een voetzool
zijn rimpels op de bodem van een verdwenen fles
die alleen gebroken stoelen achterlieten
die de fles tot op de bodem
hun laatste blik op een nu
ook door hem verlaten heelal.
| |
| |
Het onzichtbare aangezicht
‘Op theoretische grondslag geloven sterrenkundigen dat zeer grote en zware sterren aan het eind van hun bestaan onder hun eigen gewicht volkomen in elkaar storten, waardoor zulks sterke zwaartek rachtvelden ontstaan dat niets - ook geen licht - er meer aan kan ontsnappen.
Zulke sterren worden dan volkomen onzichtbaar.’
De Volkskrant 30.4.1975
Onder het gewicht van haar eigen bestaan
ineengestort en zo over haar toeren dat
zij ineengestuikt zichzelf begint te voeden
Als het blad naar de boom
een aubade rond de onleesbaarheid
die zuigt aan de letters.
ziekenhuisbed praat als behang
als een schaduw op behang
Ook mijn vader lijkt kleiner
zich vergissend door de telefoon
enige mythe schonk: het woordenpotje
dat leger en leger tot men
voortijdig sprakeloos raakt.
van min en minder woorden.
| |
| |
Mijn zoon legt de bal op de middenstip
bijna te groot voor deze wereld
Zwarte moeder (die ook wit is)
berijdend een vrouw ‘jij bent
mijn zon liefste’ zeggen zij
hun doorgangshuis, hun tunnel
zwart wordt voor mijn ogen
alleen door je te vergeten
went de vorm waarin ik leef.
Door te denken dat dat kan
in de richting van de richting
word ik als licht teruggezogen
heel mijn hebben en houden
verdwijn ik uit het mijne in
jouw onzichtbaar aangezicht.
|
|