De Gids. Jaargang 138
(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 668]
| |
Bob den Uyl
| |
[pagina 669]
| |
medische kringen enige naam verworven maar omdat hij ten slotte toch maar huisarts was geworden, denk ik niet dat hij in het botergeel nog veel toekomst had gezien. Nog een derde reden om naar zijn begrafenis te gaan was zijn vrouw - dit feit heeft niets met het verhaal te maken, maar ik doe het erbij om te laten uitkomen hoe gecompliceerd de redenen waren die mij naar dat kerkhof dreven - die erg mooi en blond was en die ik best begeerde. Ze was een half hoofd groter dan wijlen haar echtgenoot, die verder ook niet veel zaaks was geweest om te zien, zodat ik de verbintenis tussen die twee altijd met een waakzaam oog - dat oog op eigen belangen gericht natuurlijk - had gadegeslagen. Begrafenissen hebben trouwens een erotische bijsmaak, vind ik.
Van het bezoek aan die begrafenis heb ik nooit spijt gehad, ten eerste natuurlijk om de ontmoeting met Christine bij het broodje na afloop, maar eigenlijk nog meer, uit een ander oogpunt bezien, omdat het tot nu toe de enige begrafenis is geweest waarop ik me, altijd onderdrukt en het decorum bewarend, uitstekend heb vermaakt. Dat kwam door de dominee die daar een grafrede hield (de dokter was van huis uit gelovig, althans lid van een kerkgenootschap geweest). Die dominee stond daar zijn toespraak te houden met openstaande gulp. In het begin was dat niet zichtbaar geweest omdat hij toen in de gebruikelijke houding de handen bij elkaar voor de buik had hangen en de daarin vastgehouden bijbel als schild diende. Halverwege zijn rede wilde hij nog een bijbelwoord voorlezen; hij hief de handen en daar was hij, die open gulp. Ik zag het onmiddellijk. En er was niets aan te doen; ik overwoog nog even naar hem toe te lopen en in zijn oor te fluisteren: ‘Dominee, uw kleding is niet in orde’, maar ten eerste zou ik er dan extra de aandacht op vestigen, terwijl nu een groot aantal aanwezigen naar de grond stond te kijken en die open gulp waarschijnlijk niet eens hadden bemerkt, en ten tweede zou ik daarmee die dominee in de onhoudbare positie brengen boven een open graf zijn gulp moeten gaan staan dichtknopen. Ik liet het maar zo en begon naar de lucht te kijken, toen plotseling de lach toesloeg, de innerlijke buiklach, heel benauwend, want zoals gezegd heb ik me aan het decorum gehouden en kon mijn nerveuze gedraai en gewrijf over mijn gezicht heel goed worden verklaard als zijnde overmand door verdriet. Ook moet ik krachtig bestrijden dat ik een zo simpel iemand zou zijn die het bij het zien van een per ongeluk opengelaten gulp op een schateren zet. Daar is niets komisch aan. Trouwens, hoe vaak ben ik zelf niet het slachtoffer van vergeetachtigheid op dit punt geweest (zo herinner ik me nog met zweetverwekkende helderheid mijn entree in de volle eetzaal van een hotel in het in Frankrijk gelegen Chaumont. Fransen zijn staarders en giechelaars, dat weet iedereen, en ik had mijn binnenkomst dan ook opzettelijk heel nonchalant gehouden, zelfverzekerd en zo. Dat zou ook gelukt zijn als ik niet over een punt van het kleedje bij de deur was gestruikeld, waardoor ik een paar heel moderne danspassen moest maken om het evenwicht te bewaren. Dat de Fransen opvallend keken en in het vuistje lachten verwonderde me niet, al leek het me zelfs voor hun doen nogal overdreven. Wat is tenslotte een eenvoudige struikeling waarbij bovendien nog door opvallend elastische beenbewegingen de doffe smak is vermeden. Maar toen ik aan een leeg tafeltje ging zitten ontdekte ik de oorzaak van de heimelijke vreugde: de gulp stond open en niet zo'n beetje ook). Mijn lach moet dus op andere gronden verklaard worden. Dat was niet het geval bij het volgende incident - het was alles bijeen een goedbestede dag - toen de dominee het nog nodig vond de onderzoekingen te noemen die de dokter had verricht in dienst der mensheid en daarbij sprak over het boterverwekkende kankergeel. De man had duidelijk zijn vorm niet. Later heb ik het er natuurlijk met Christine over gehad, over die begrafenis. Zij had noch de gulp gezien noch de verspreking gehoord en wenste het ook niet te geloven.
Zo zat ik bij het broodje met koffie na afloop naast een nichtje van de dokter, Christine, en wist daar ondanks de gedrukte stemming toch de eerste steen te leggen van een in alle opzichten uitstekende relatie die twee jaar zou duren. Erg aangenaam en harmonieus; daar valt, zoals bij de aanvang uitgelegd, niets over te vertellen. Alleen het begin en het eind is hier van belang. Christine had twee eigenaardigheden (dit houdt niet in dat ik zelf volmaakt zou wezen en vanuit die ongenaakbare positie zou oordelen over een ander; | |
[pagina 670]
| |
Christine heeft me vaak genoeg op mijn eigen feilen gewezen, maar daar gaat het nu niet om). De eerste was haar manie voor het verschijnsel circus. Naar elk circus dat in die periode in de stad zijn tenten neerzette zijn we geweest, en in die tijd waren dat er nog heel wat. Als je geen liefhebber bent let je niet zo op die frequentie. Het toeval wil dat ik juist een hekel aan circussen heb. Toch had ik het graag voor haar over, het kan niet altijd feest zijn. Ik heb haar zelfs nooit mijn afkeer van deze vorm van amusement laten merken, want ga je eenmaal mee dan moet je ook normaal doen en niet de opofferende martelaar gaan zitten spelen, daarmee het genoegen van je partner alsnog vergallend. Maar mocht er ooit eens ergens een actiegroep opstaan die zich ten doel stelt circustenten omver te trekken, dan kunnen ze op mijn fanatieke medewerking rekenen. Steeds las ik jammerklachten in de krant dat ze aan het uitsterven waren, maar toch bleven ze komen. Daar zaten we dan weer op een harde houten bank, tussen het versleten pluche, de adem der middeleeuwen in onze nek, luisterend naar het orkest, dat altijd hard en schel scheen te moeten zijn - de echte circussfeer - kijkend naar overbodige kunstjes van mens en dier en de ongein van clowns, in het stof en de benauwde tentlucht (niet zelden heb ik mensen daar zien flauwvallen). Vanwaar toch die tranerige verhalen over clowns die naar buiten potsen maken, maar innerlijk een fijnbesnaarde ziel hebben die nog geheel verscheurd is ook? Ik vond dat alles erg onzindelijk (Christine zei nog eens dat het ras der echte clowns was uitgestorven, maar wat moet je met zo'n mededeling), met in de pauze die overprijsde versnaperingen, te koop bij overdadig opgemaakte, gemelijke meiden die altijd vergaten je geld terug te geven. En dan maar opgewekt kijken, meelachen, zogenaamd in spanning zitten als er weer eens een paar acrobaten door de lucht buitelden (en nooit eens doodvielen) of als er wat werd gesold met een aantal geheel maffe dieren. Je zou zeggen: zo'n opoffering van een paar avonden per jaar, is dat nu iets om over te vallen? Vergeten wordt dan mijn hiervoor al besproken aanleg voor zelf ontworpen kwalen, die door circusbezoek sterk werd geactiveerd, nog verergerd door het feit dat ik me na afloop niet kon ontladen in een anderhalf uur durende scheldpartij vol liederlijke vloeken. Ten tweede was ze katholiek, zij het niet op hinderlijke wijze met kerkgaan, biechten en zo, of door religie gevoede terughoudendheid in erotische zaken. Wel had ze een soort abstracte liefde voor de figuur van de paus en was ze gek op Italië. Daar hebben we vele weken doorgebracht. Haar liefde voor dit land heb ik nooit begrepen; ze werd daar regelmatig stiekem in haar billen geknepen, in trams en bussen, zelfs in musea, door vroom kijkende Italianen. Haar portemonnee is een keer gerold, haar paspoort gestolen, een opgelopen infectie werd er door een dokter zo stumperig behandeld dat we eerder dan het plan was naar huis moesten, maar haar liefde voor land en volk bleef onwankelbaar. Ze vond het onzin over zulke kleinigheden te vallen. En dat bilgeknijp tot ze blauw zagen, dat was wel vervelend maar goed beschouwd kreeg je er niks van, het was trouwens hun temperament. Bij nader inzien vond ik haar standpunt in deze kwestie wel gemakkelijk, want het was nu overbodig ridderlijk op te treden en al die heimelijke knijpers een oorvijg te geven. Daar zag ik tegenop, want al onderhoud ik niet het hier heersende vooroordeel dat alle Italianen met een stiletto in hun zak lopen op zoek naar een vendetta, enig weerwerk viel toch wel te verwachten. Ik kende Italië nog niet en had dus alle reden er belangstellend rond te kijken. De beloofde oude gebouwen, kathedralen en ruïnes stonden er inderdaad, en ook veel musea, afgestampt met indrukwekkende kunstwerken. Het aantal bezienswaardigheden was zelfs een beetje overdreven, als ik daar te veel van zie word ik er blind voor en ook erg moe. Veel meer zie ik dan in een volkomen nietsdoen, maar daar kreeg ik de kans niet voor Christine wilde letterlijk alles zien, steeds druk in de weer met folders, plattegronden en Michelingidsen, waarvan het doorbladeren alleen al me weer geheel nieuwe steken door het hoofd bezorgde. Het was me daar ook gauw te druk in de steden (het was in de bloeitijd van de scooter) en die mensen praatten ook erg hard, vooral in kleine ruimten. Hoe kleiner hoe harder leek me. Ook werd de leiding me een beetje uit handen genomen door Christine, die Italiaans sprak en de gebruiken kende, de gerechten en de wijnen, en me die kennis in hoog tempo doorspeelde. Ik vind dat allemaal liever zelf uit op een wat kalmere wijze, eventuele teleurstellingen | |
[pagina 671]
| |
daarbij voor lief nemend. Natuurlijk liep ik trouw mee, zo verschrikkelijk vond ik het ook weer niet, maar het is mogelijk dat tijdens die reizen het zaad der latere verwijdering is gestrooid.
De laatste reis ben ik dan meegegaan naar het plein voor de Sint Pieter, waar de paus op een van te voren bekend gemaakt tijdstip op een balkon zou verschijnen om een geestelijk ritueel uit te voeren. We gingen wat vroeger om een beetje in de buurt van dat balkon te kunnen komen. Zo stonden we in de brandende zon, opeengepakt in horden gelovigen, toeristen, nonnen en monikken uit vele landen. Van het begin af had ik het niet naar mijn zin. De verwachtingsvolle stemming bij die massa kwam om niet begrepen redenen op mij over als doodsangst. We stonden hier klaar voor een massaexecutie. Deze mening gaf ik ook door aan Christine. ‘Wat belet die paus eigenlijk’, zei ik tegen haar, schertsend om mijn onrust te bedwingen, ‘om straks woest gillend met het schuim op zijn lippen in die deuropening te springen met een machinegeweer in zijn handen. Het is toch een oude man, helemaal verkalkt, dat hou je als paus ook niet tegen. Hij kan zich wel inbeelden de toorn Gods over ons te moeten uitstorten. Dat is hem vannacht in een droom geopenbaard. En je zal zien dat ik als eerste wordt geraakt, dat is altijd zo, een ongelovig iemand die dus niets met de toorn Gods te maken heeft, die krijgt altijd de klappen.’ Christine keek kwaad voor zich uit; hoe breed van opvatting ook, met grapjes over de paus moest je bij haar niet aankomen. Intussen verscheen de paus ver na het aangekondigde uur. Dat vond ik ook al heel matig; trommelt zijn schaapjes op en is dan nog te bedonderd om op tijd te komen. Maar daar was hij dan toch. Het einde was in zicht, want de plechtigheid zou maar kort duren. Tegen dat einde gebeurde er iets onverwachts. De paus strekte zijn armen uit en als bij toverslag zakte het niveau van dat immense plein met minstens een meter. Zo kwam het op mij over. Wat er in werkelijkheid gebeurde was eenvoudiger: die hele menigte was als één man neergeknield, de hoofden gebogen. Nog verrast door dit optisch bedrog, hoorde ik dat de paus door zijn microfoon aan een gebed was begonnen. Tegelijk bemerkte ik dat mijn lange gestalte nu eenzaam boven die zee van gebogen hoofden uittorende. Dat was geen gezicht en kon bovendien storend werken voor de concentratie van de paus, dat begreep ik best. Ik zou dus alsnog moeten knielen, maar nu deed zich een merkwaardig conflict voor. Je kan in zulke omstandigheden snel je vergissing inzien en je laten zakken, maar daarvoor had ik, naar mijn idee, al weer te lang overeind gestaan, en elk moment dat ik er over nadacht werd het langer, we waren nu toch al minstens op de helft van het gebed. Werkelijk, ik kon nu niet meer knielen. Nu nog door de knieën gaan zou een nederlaag betekenen in de ogen van het gevolg van de paus, dat streng naar me keek (de paus zelf had zijn ogen dicht, neem ik aan). Ik besloot te blijven staan. Zo stond ik dat gebed uit, onder groeiende vijandschap van de omgeving.
Dit was het einde, al kwam dat niet onmiddellijk. Ik verweet het Christine, die had mij moeten inlichten over de te maken knievallen. Van haar kant verweet zij mij mijn houding, zij achtte die onvergeeflijk. Of je gelooft of niet, dat moet je zelf weten, maar je knielt mee, al was het alleen al om de anderen niet te kwetsen. Dat was ik met haar eens, en het viel me moeilijk uit te leggen waarom ik het dan niet had gedaan. |
|