De Gids. Jaargang 138
(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 630]
| |||||||||||||
Charles Vergeer
|
1. | De echte ware wereld, is bereikbaar voor de wijsgeren, de vromen en deugdzamen, in hen vindt zij haar gestalte. Met herkent hierin de filosofie van Plato, met name uit zijn Politeia en zijn vroegere periode, waarin zulk een ‘wereld der ideeën’ aangenomen wordt, en sindsdien pasmunt bleef door de gehele westerse wijsgerige traditie, hoewel Plato zelf dit ingeslagen pad weer spoedig verliet en het nadien zelfs aan een heftige kritiek onderwierp. |
2. | De echte ware wereld is nu onbereikbaar, maar wordt de wijzen, vromen en deugdzamen (en de zondaars die zich bekeren) in de toekomst in het vooruitzicht gesteld. Hierin herkenne men het (neo)platonisme en vooral het christendom - als platonisme voor het volk. |
3. | De echte ware wereld, is onbereikbaar, onbewijsbaar en uitzichtloos, maar als gedachte een troost, een verplichting of imperatief. Waarin de categorische imperatief van Kant zijn plaats krijgt aangewezen. |
4. | De echte ware wereld, in het midden gelaten of ze bereikbaar is, is nooit bereikt, en daarom dus ook onbekend; ze geeft geen troost meer en legt geen verplichtingen op. Dat is het beeld van de leer van het Duitse idealisme, met name van Hegel. |
5. | De echte ware wereld: een idee zonder enig nut, overbodig en dus verwerpelijk: laten we het afschaffen. Hetgeen de positie van het positivisme weergeeft. |
6. | Als laatste stadium komt Nietzsche's eigen filosofische gedachte naar voren dat met de ‘ware wereld’ ook de ‘schijnbare’ is afgeschaft, waarmee ‘de grote middag’, de ‘tijd der kortste schaduw’ bereikt is: incipit Zarathustra. |
Wat Nietzsche doet, is een samenvatting geven van tweeduizend jaar filosofische traditie - van Plato tot Hegel -: haar samen te vatten onder het opzicht van gekluisterd zijn aan het platoonse ‘idea’. Zijn eigen standpunt formuleerde hij reeds omstreeks 1870/1871 in een kort zinnetje uit de voorstudies van zijn eerste publikatie (Die Geburt der Tragödie oder Griechentum und Pessimismus): ‘Meine Philosophie umgedrehter Platonismus: je weiter ab vom wahrhaft Seienden, um so reiner schöner besser ist es.’Ga naar eindnoot2.
Filosofie is niets, het was iets: een vergissing namelijk.
Thans bestaat de filosofie nog slechts als herinnering - ‘anamnèsis’. Wat ná Hegel, ná de dood van de filosofie komt is het denken van Nietzsche, dat zijn kern vindt in de leer der ‘ewigen Wiederkehr des Gleichen’.
Wat vóór Plato en Socrates, vóór het begin der filosofie was, is iets dat veel affiniteit vertoont met Nietzsche's eigen denken, waarin hij zijn eigen denken herkende en waarmee wij zijn denken beter kunnen begrijpen: het denken der vóór-socratici en met name dat van Herakleitos en Empedokles.
Een studie over de verhouding tussen Nietzsche en Herakleitos is dus tevens een studie over de houding van Nietzsche tegenover de filosofie, omdat voor hem Herakleitos de laatste, althans de belangrijkste denker was vóórdat het denken tot filosofie werd - bij Plato -, en hijzelf de eerste nieuwe denker nádat bij Hegel de filosofie haar voltooiing en dood heeft gevonden. Dàt de filosofie een voorbijgaand verschijnsel uit de geschiedenis is geweest, met een begin en een einde, en hoofdzakelijk haar samenhang en vastheid vindend in de metafysica op de platoonse wijze opgevat als het bereiken van een absolutum in een transcendentie, is een gedachte die door Hegel-Nietzsche-Heidegger een goed deel der huidige discussie over de wijsbegeerte beheerst.
Een aantal vragen doemen hiermee op.
Is er wel een zo sterke cesuur te leggen tussen Plato en zijn voorgangers en tussen de traditionele filosofie tot Hegel en het denken van een aantal op hem reagerende moderne denkers als Kierkegaard, Nietzsche, Marx of Heidegger? ‘Mit Plato’ - zegt Nietzsche reeds in '73 - ‘beginnt etwas ganz Neues; oder, wie mit gleichem Rechte gesagt werden kann, seit Plato fehlt den Philosophen etwas Wesentliches.... Plato selbst ist der erste grossartige Mischcharakter.’Ga naar eindnoot3.
De scherpe scheiding tussen Socrates-Plato-Aristoteles en hun navolgers, tegenover de presocratici, tussen de klassiek-Griekse beschaving van het vierde-eeuwse Athene en de archaïsch-Griekse beschaving van - in hoofdzaak - de Ionische Grieken (in het huidige Turkije) en hun kolonies in de Magna Graeca (het huidige Zuid-Italië), is een these die voor het eerst met kracht door Nietzsche werd gesteld. Thans is ze hoewel goeddeels in principe aanvaard, door de meeste geleerden nog nauwelijks in praktijk boven het vage verheven. Wel nemen de studies over het eigene van het ‘archaïsche denken’ en dus over de presocratici steeds in kwantiteit toe, maar de begripsverwarring en wijdlopige nietszeggendheid nemen nog een groot deel dier studies in beslag.Ga naar eindnoot4.
Men denke zich echter de situatie in: van de presocratici zijn nauwelijks teksten overgeleverd, hetzij dan fragmenten, onduidelijk in hun context, of zelfs zonder enig verband, en corrupt, vaak onherstelbaar corrupt, van tekst. Wat er wel is, zijn de gave teksten van Plato, Aristoteles, hun navolgers - de Academici en Peripathetici - Stoïcijnen en christelijke patres, waarin de meeste dier desbetreffende fragmenten opgenomen zijn, al of - doorgaans - niet juist geciteerd, en in ieder geval geheel platoons, stoïsch, christelijk etcetera, geïnterpreteerd. Een woord van Herakleitos bij voorbeeld over het vuur, wordt door Aristoteles als een onvolkomen natuurwetenschappelijke observatie gegeven, en door een kerkvader als een beschrijving der hel opgevat, onder ‘aanpassing’ der tekst. Het eigene van het denken der belangrijkste figuren vóór Plato is nog nauwelijks begrepen. ‘Das Altertum ist in umgekehrter Zeitfolge entdeckt worden: Renaissance und Römerzeit, Goethe und der Alexandrinismus, es gilt das sechste Jahrhundert aus seinem Grabe zu erlösen.Ga naar eindnoot5.
De belangstelling van Nietzsche voor de denkers vóór Plato - van wie hij Herakleitos de grootste acht - dateert reeds van zeer vroeg (blijkens notities van vóór 1870 - en is goeddeels gevoed door onvrede met christendom, als platonisme voor het volk - en filosofie, als platonisme voor een elite. Hieronder wil ik trachten aan te geven hoe Nietzsche's anti-Plato houding tevens, en ten onrechte, zijn houding tegenover en begrip van de denkers vóór Plato heeft verkleurd.
‘Sokrates, um es nur zu bekennen, steht mir so nahe, dass ich fast immer einen Kampf mit ihm kämpfe.’Ga naar eindnoot6. Dat is de hybridische houding van Nietzsche ten opzichte der filosofie: affectie en verwerping. In de ‘Nachlass’ vinden we de korte, boude notitie ‘Sokrates’ Wirkung:
1. | er zerstörte die Unbefangenheit des ethischen Urteils. |
2. | vernichtete er die Wissenschaft. |
3. | hatte keinen Sinn für die Kunst. |
4. | riss das Individuum heraus aus dem historischen Verbande. |
5. | dialektische Rederei und Geschwätzigkeit befördert.Ga naar eindnoot7. |
De diagnose geldt niet slechts Socrates, maar de hele filosofie.Ga naar eindnoot8.
In de filosofie van Socrates-Plato tot Hegel is dus iets teloorgegaan dat bij de denkers vóór Socrates nog verwoording vond, en bij Nietzsche zelf weer voor het eerst sinds tweeduizend jaar ter sprake komt. Wat? Daartoe nemen wij ter hand het in de winter van 1873 geschreven, maar tijdens zijn leven nooit uitgegeven ‘Die Philosophie im tragischen Zeitalter der Griechen’. Uitdrukkelijk wordt op de eerste bladzijde van deze studie over de presocratici gezegd dat aan de hand van een gezond en levend denken getoond zal worden hoe de (oude) Grieken hun denkers als artsen van hun cultuur lieten optreden, iets wat de traditionele filosofie - haar volgehouden overdreven aanspraken ten spijt - niet meer vermag. In latere geschriften van Nietzsche zien we hoe hij zijn eigen denken gaat beschouwen als een remedie, als een weg tot een gezondere cultuur en kunst. Want de oude vigerende christelijke cultuur is reeds sinds de renaissance rijp en rot genoeg om begraven te worden.
In dat geschrift nu, is aan Herakleitos de grootste plaats toebedeeld. Wat Nietzsche dan in Herakleitos bewondert, mateloos bewondert, zijn vier dingen. ‘Einmal leugnete er die Zweiheit ganz diverser Welten...er schied nicht mehr eine physische Welt von einer metaphysischen.’Ga naar eindnoot9.
Ten tweede: ‘er leugnete überhaupt das Sein’.Ga naar eindnoot10.
Op de derde plaats haalt hij naar voren hoe Herakleitos de wereld ziet als ‘das schöne unschuldige Spiel des Äon’.Ga naar eindnoot11. En ten slotte meet hij Herakleitos' verachting van ‘Publikum’ en ‘Pöbel’ breed uit.Ga naar eindnoot12.
Het valt direct op hoe dit beeld dat Nietzsche van Herakleitos heeft en schetst gelijkt op de hoofdzaken uit Nietzsche's eigen denken. Zijn aanval op transcendente waarden, op de metafysica en zijn antwoorden: ‘Bleibt die Erde getreu’ en ‘Leib bin ich ganz und gar und nichts ausserdem’; zijn verwerping van het, al of niet absolute, ‘Sein’ en der ‘Tatsachen’ en het zich wenden naar het worden, ‘die Unschuld des Werdens’; zijn steeds penetrerender opmerkingen over het spelGa naar eindnoot13. en zijn verwijzing naar het kind; en ten slotte zijn eigen hoge moraal en ‘das Pathos der Distanz’, het zijn bijna alle hoofdpunten van Nietzsche's denken die hij weer terugvindt, of moeten we zeggen terugprojecteert, in het beeld dat hij zich van Herakleitos ontwerpt.
Heeft Nietzsche gelijk, en is er inderdaad zulk een wonderbaarlijk sprekende gelijkenis tussen deze beide denkers? Dat is daarom moeilijk uit te maken omdat van alle belangrijke commentaren en besprekingen van het denken van Herakleitos, het belangrijkste kenmerk is, het volledig ontbreken van een communis opinio.Ga naar eindnoot14. Wel kunnen we traceren welke het beeld was dat ten tijde van Nietzsche door de geleerdenwereld van toen werd opgehangen en aangehangen. Daarin wordt ten eerste Herakleitos een ‘Logos’-leer in de mond gelegd, een theorie waarin alles volgens zeer strikte wetmatigheid verlopen zou. Dan werd aan Herakleitos toegeschreven de merkwaardige leer als zou alles vuur zijn, hetzij in werkelijkheid, hetzij in principe - pur archè pantoon -. Verder was, en grotendeels is nog steeds, Herakleitos het etiket van de filosoof van het worden - in tegenstelling tot de eleatische school, en met name Parmènides, die dan de filosoof van het starre zijn mocht wezen - (een constructie die als platitude even onfilosofisch en bezijden de waarheid is, als ze handzaam en duurzaam bleek voor de leerboeken) - opgeplakt, en wel aan de hand van de befaamde spreuk ‘panta rhei’ of ook wel ‘panta choorei kai ouden menei’, dat is ‘alles is in voortdurende beweging - en niets is blijvend’. Ten slotte bleek het karakter van Herakleitos melancholisch, en zijn stijl duister.Ga naar eindnoot15.
Van dat, destijds vigerende, beeld van Herakleitos, is bij Nietzsche niet zo veel terug te vinden. Hij ziet bij Herakleitos het oorspronkelijke denken, van vóór de filosofie, dat zozeer gelijkt op zijn eigen denken, van ná de filosofie. Bij Parmènides daarentegen begint reeds het filosoferen, en wordt het grote thema van Plato reeds aangeslagen: ‘Parmènides is het voorspel der ontologie, een wijze van denken die aarde en lichaam ontrouw werd, door zich van de concrete zijnden af te wenden, tot een abstract Zijn. ‘Die Erfahrung bot ihm nirgends ein Sein, wie er es sich dachte, aber daraus, dass er es denken konnte, erschloss er, dass es existieren müsse: ein Schluss, der auf der Voraussetzung beruht, dass wir ein Organ der Erkenntnis haben, das ins Wesen der Dinge reicht und unabhängig von der Erfahrung ist.’Ga naar eindnoot16.
Het is dàt orgaan dat ons ontbreekt, de weg naar
dat absolute is ons afgesloten; noch een wetenschappelijke methode (Descartes), noch een puur filosofische/transcendentale (Kant), noch zelfs een van dat niet lukken uitgaande (Hegel) heeft ons die weg naar het ‘ware zijn’ geleverd. Derhalve kan de filosofie van Parmènides en Plato tot Hegel, als een vergissing afgeschreven worden. Op basis van deze geschiedfilosofische constructie heeft Nietzsche Herakleitos begrepen, en gesteld als tegenpool daarvan. Nietzsche, die zelf zo weinig weerklank vond in zijn eigen heden, heeft zich een medestander geschapen in de door hem geïnterpreteerde leer van Herakleitos.
Deze eerste conclusie van ons onderzoek is weinig bemoedigend. Het lijkt of het zich verdiepen in het beeld dat Nietzsche van Herakleitos geeft, er alleen maar toe kan leiden om het denken van Nietzsche zelf beter te begrijpen, maar ons over Herakleitos niets leert dan slechts verdichtsels. Nu is zo'n verheldering van Nietzsche's denken vanuit een onderzoek naar de optie die hij op Herakleitos had, zeker niet onnodig - hetgeen ik hieronder wil laten zien -, maar ook is het denken van Nietzsche over Herakleitos, de presocratici en het zesde-eeuwse archaïsch-Griekse denken niet zonder grond, integendeel: zijn denken daarover is buitengewoon vruchtbaar gebleken. Dat laatste wil ik nu aan de hand van enkele punten nader bespreken.
Nietzsche was, zoals bekend, van afkomst helemaal geen filosoof (en tot op het laatst van zijn leven vrij slecht belezen in de filosofische literatuur), maar filoloog. Op ongewoon jeugdige leeftijd, en nog voor dat het officieel mogelijk was, kreeg hij zijn benoeming tot hoogleraar in de filologie te Bazel. De verwachtingen, met name van zijn leermeester Ritschl, waren hoog gespannen. Maar was Nietzsche ook zo'n uitnemend filoloog? Het oordeel daarover is geheel verschillend, en grotendeels ongegrond. Ongegrond, want in zijn verzameld werk ontbreekt tot op heden het filologische werk. Over zijn colleges en werkzaamheden tijdens zijn professoraat te Bazel, en over zijn filologische opstellen uit zijn studententijd zijn wij nog nauwelijks ingelicht. Wat gepubliceerd werd is in hoofdzaak het volgende.
Zijn dissertatie was De fontibus Laertii Diogenis. en deze wordt nu door niemand meer gelezen. Toen ik hem ter hand nam, deels door nieuwsgierigheid gedreven, deels omdat het in mijn studie te pas kwam, kon ik er niet veel in vinden dat de toets der moderne kritiek zou doorstaan. Het is blijkbaar - we kunnen dat in de brieven van die tijd nalezen - haastwerk. Haastwerk is ook zijn inaugurale rede Homer un die klassische Philologie uit 1869. Het succes in Tribschen in de kring rond Wagner was enorm, en voor die kring was het ook min of meer geschreven; als filologische ‘Antrittsvorlesung’ was het echter zwak. De eerste filologische publikatie van belang was het bekende Die Geburt der Tragödie oder Griechentum und Pessimismus. Wederom was het succes bij de wagnerianen groot. Bij de filologen echter viel het als een baksteen. Het geval werd een ‘case’. De toen nog negentienjarige Ulrich Wilamowitz-Moellendorf schreef een vernietigende bespreking Zukunftsphilologie. Wel verdedigde zijn vriend Erwin Rohde Nietzsche nog in een tegenbrochure Afterphilologie, maar als filoloog had Nietzsche voor de destijds geleerde wereld afgedaan. Uit latere brieven weten we dat zelfs zijn leermeester Ritschl zijn vergissing inzag, en in Bazel zelf liep het studentental bij Nietzsche's colleges schrikbarend terug. Dat was dus het eerste en enige optreden van Nietzsche als filoloog. Alle andere geschriften - doorgaans half af - bleven onuitgegeven.
Daarmee is echter het oordeel over Nietzsche als filoloog nog niet geveld.
Nietzsche zelf schrijft in die tijd, lente 1870, aan zijn vriend Paul Deussen: ‘Wie wunderbar neu und verwandelt sieht mir die Geschichte aus, vornehmlich das hellenentum!’ Want wat niet al heeft hij als eerste voor ontdekkingen gedaan, en beschreven in zijn Geburt der Tragödie. Hij wendde zich af van het serene, gelukzalige beeld der Grieken, het beeld dat grotendeels door Goethe en Winckelmann opgesteld, in de academische vertogen van toen nog zonder barsten of scheuren voorgesteld bleef. Hij had ogen voor het duistere, pessimistische, tragische bij de Grieken. Men leze thans een modern werk als Dodds The Greek and the irrational om te merken hoezeer Nietzsche hier juist heeft gezien, iets wat ook reeds getoond werd door het meesterwerk van zijn jeugdvriend Rohde Psyche, waarin hetzelfde procédé wordt toegepast. Zijn aandacht
voor de duistere zijde van de Griekse beschaving, leidde hem ertoe af te zien van de klassiek-Atheense cultuur der vierde eeuw, en om te zien naar het oudere denken der zesde eeuw, naar de presocratici. Dat werd op zijn beurt de grondslag voor het opstellen van de later zo invloedrijk gebleken tegenstelling apollinisch-dionysisch. Dat deze tegenstelling een geconstrueerde is, nauwelijks door de moderne filologie wordt toegepast en zelfs vaak op onjuiste interpretaties stoelt, doet niets af van het feit dat deze tegenstelling uitermate vruchtbaar is gebleken voor ons begrijpen der Grieken. Hoezeer de figuur van Dionysos Nietzsche's eigen latere denken geoccupeerd heeft, is bekend. Dat dionysische beeld is het, dat Nietzsche in het denken van Herakleitos wil vinden, en ook gevonden heeft. De ‘duistere’ Herakleitos, sprekend door de mond van de ‘razende’ en ‘schuimbekkende Sybille’, en zijn deelgenoot, de evenzeer zo door hem bewonderde Empedoklès, de dichter der ‘Katharmoi’, de zuiveringszangen, de leraar der eeuwige wedergeboorte - leerde ook Herakleitos dat niet? - de mensenlokker en godsdienststichter die zich in waanzin in de Etna stortte. Zijn aandacht voor deze laatste figuur stamt al van zeer vroeg. In zijn nagelaten papieren zijn brokstukken en ontwerpen gevonden van een drama Empedokles.Ga naar eindnoot17.
Ook op grond van de nieuwste Franse studies hieroverGa naar eindnoot18. - de Fransen hebben een speciale aandacht voor Nietzsche als filoloog -, lijkt de conclusie gewettigd dat Nietzsche geen opmerkelijk groot filoloog was, zijn aanstelling te Bazel enigszins voorbarig, maar zijn ideeën daarentegen over de Griekse filosofie van het grootste gewicht, en uitermate vruchtbaar zijn.
Een parallel dringt zich op met de figuur van Hölderlin: die kende nauwelijks Grieks - zijn vertalingen zitten vol grove fouten - maar zijn diepe inzicht in de bedoelingen der tragedieschrijvers is verbijsterend. Hij is de auteur van Der Tod des Empedokles. Wij bezitten daarvan drie verschillende varianten benevens nog het zogenaamde ‘Frankfurter Plan’. Nietzsche kende het drama slechts in de vorm van een contaminatie der eerste en tweede variant. Invloed van Hölderlins drama op Nietzsche's Empedokles is aantoonbaar, maar moeilijk, want beide maken grotendeels gebruik van een zelfde bron, namelijk het achtste hoofdstuk der Vitae van Diogenis Laërtius. Er mag op gewezen worden, en het zou eens onderwerp van een meer diepgaande studie moeten zijn, dat de verhouding tussen Nietzsche en Hölderlin een zeer diepgaande was. Nietzsche was vrijwel de eerste Duitser die het genie van Hölderlin - geheel overschaduwd door Goethe en Hegel, en weinig begrepen door zijn pijnlijk gesloten wijze van dichten; ten slotte nog gewantrouwd door zijn vroegtijdige krankzinnigheid - begrepen heeft. In een latereGa naar eindnoot19. brief zegt hij over ‘das Wort Hölderlins’ - namelijk: ‘denn liebend gibt der Sterbliche vom Besten’ - ‘meines Lieblings aus der Gymnasialzeit’.
We kunnen dus zeggen dat als Nietzsche een grote affiniteit ziet tussen zichzelf en Herakleitos, en bij voorbeeld zegt: ‘Philosophie, wie ich sie allein noch gelten lasse: als Versuch, das heraklitische Werden zu beschreiben’,Ga naar eindnoot20. deze gelijkheid een kwestie van onjuiste interpretatie is. Deze interpretatie berust op een constructie van de geschiedenis der filosofie, een constructie die op haar beurt weer zowel berust op een opvatting over de filosofie, als zelf een filosofische opvatting is.
Die constructie der filosofie doet ons een aantal uitspraken van Nietzsche beter begrijpen, zoals zijn gezegde dat enkel door Herakleitos de temperatuur in Europa enkele graden gestegen is. Dat is slechts te verstaan als het tegendeel van Parmènides met diens ‘eisige Abstractions-Schauder’.Ga naar eindnoot21. Zijn ‘Heraklit kann nie veralten’Ga naar eindnoot22. staat tegenover een verouderde filosofie. Maar omgekeerd is ook de figuur van Herakleitos geschikt om het denken van Nietzsche iets op te helderen.
Herakleitos was een Iönisch denker van omstreeks 490 voor Christus. Hij heeft een aantal uitspraken gedaan, of opgeschreven als aforismen - of schreef hij toch een consistent boek: het is allemaal niet bekend, zelfs de titel van zo'n boek ‘peri phuseoos’ blijft een gissing en is waarschijnlijk een vergissing -. Nochtans, als men ‘de man in de straat’ zou vragen een woord van een filosoof te citeren, is de kans groot dat hij niet Kant, Aristoteles of een ander aanhaalt, maar Herakleitos. ‘Panta rhei’, ‘Niet tweemaal kun je in dezelfde rivier gaan’, ‘de tijd is een spelend kind’, Recht is twist’, ‘Oorlog is de vader van alle dingen’, zijn nog steeds bekende uitspraken.Ga naar eindnoot23. Of Herakleitos ook de zwaarmoedige
figuur is die Nietzsche en de traditie van hem willen maken, de man die het koningschap van Efese versmaadde, liever met kinderen speelde, en zijn medeburgers de goede raad gaf zich maar collectief op te hangen, mag betwijfeld worden. Het woord ‘melancholia’ komt, met betrekking tot hem, pas voor het eerst voor bij de opvolger van Aristoteles, Theophrastos, maar betekent bij deze nog niet ‘zwaarmoedig’ maar veeleer ‘onrustig, snel opgewonden’; iets wat latere schrijvers niet meer wisten, zodat ze tot misvattingen vervielen die op hun beurt weer met - deels uit de fragmenten afgeleide - fantastische verhalen werden omwonden. Hoe welig de fantasie bij deze latere commentatoren wel kan tieren, bemerkt men door het - bijkans geheel uit de lucht gegrepen - ‘leven van Herakleitos’ bij Diogenus Laërtius - dezelfde waar Nietzsche zijn proefschrift over schreef - te lezen. De wijze van sterven van Herakleitos wordt daar met zes verschillende verhalen verteld. De een al wonderlijker dan de ander, maar alle toch, en dat is hun belang, op een of andere, zeer duistere wijze, geïnspireerd door de originele fragmenten.
Wat Nietzsche als de kern van Herakleitos' denken ziet ‘Die Lehre vom Gesetz im Werden und vom Spiel in der Notwendigkeit’Ga naar eindnoot24., daarvan is moeilijk te zeggen dat het ook werkelijk de kern van Herakleitos' denken weergaf. Dat het de kern van Nietzsche's denken weergeeft is echter wel duidelijk. Dat Herakleitos echter de denker van het worden zou zijn, berust slechts op een geconstrueerde tegenstelling - het eerst door Plato - met Parmènides, en op een onjuist begrip van de betekenis van het fragment (22 B 12) over het ingaan in de rivier. Dat werd meest opgevat als illustratie bij de theorie van het ‘panta rhei’. ‘Panta rhei’ echter is nergens tussen de fragmenten van Herakleitos te vinden, en de leer die daarachter schuilt is ook niet zijn leer, maar een interpretatie van Plato.Ga naar eindnoot25. De notities van ‘wet’ en ‘noodwendigheid’ zijn wat beter terug te vinden in de fragmenten van Herakleitos. ‘Spel’ is een bepalend element voor het latere denken van Nietzsche; wat het voor Herakleitos betekend heeft is volstrekt onduidelijk. Wel is er het bekende fragment 22 B 52 ‘Aioon pais esti paidzoon pesseuoon: paidos hè basilèiè’, ‘de tijd of het leven is een kind dat speelt, dat damt: dat kind bekomt het koningschap’. Wat dat fragment, aangenomen dat de tekst juist is overgeleverd, betekent is nog helemaal onbekend.
Ook de mening dat bij Herakleitos nog niet een scheiding tussen ‘phusis’ en ‘meta-phusis’ voorkomt, geeft meer het geluid van de klepel dan van de klok weer.
Men zou denken dat door dit onderzoek de verhouding tussen Nietzsche en Herakleitos zo leeg is geworden als het theater na de voorstelling, dat is echter niet juist.
Nietzsche's verering van Herakleitos berust, we zagen het, grotendeels op zijn afwijzing der filosofie. Die afwijzing was heel pertinent.
‘Nun sind philosophische Systeme nur für ihre Gründer ganz wahr: für alle späteren Philosophen gewöhnlich ein grosser Fehler, für die schwächeren Köpfe eine Summe von Fehlern und Wahrheiten, als höchstes Ziel jedenfalls aber eine Irrtum, insofern verwerflich.’Ga naar eindnoot26. Echter geldt: ‘Ich nehme mit hoher Ehrbietung den Namen Heraklits beiseite.’Ga naar eindnoot27.
De verering van Herakleitos berust grotendeels op zijn positie, zijn geconstrueerde positie van antipode der filosofie. Daarom wordt zij gestaafd door aantekeningen als: ‘Damit wird Heraklit ewig recht behalten, dass das Sein eine leere Fiktion ist.’Ga naar eindnoot28.
Andersdeels berust echter de waardering van Nietzsche voor Herakleitos op een vermoeden van nog grotere affiniteit, aan gelijkheid die ter sprake komt in de opmerking dat ‘Die Lehre von der “ewigen Wiederkunft” konnte auch schon von Heraklit gelehrt worden sein.’Ga naar eindnoot29.
Dat vermoeden is waar - het aan te tonen zou hier een te diepgaande analyse van de fragmenten van Herakleitos vereisen -. Herakleitos leerde de eeuwige wederkomst niet op de platte manier hem door de stoïcijnen in de mond gelegd, maar op een manier die het denken van Nietzsche zeer dicht benadert.
Bij Nietzsche namelijk is de leer van de eeuwige terugkeer van hetzelfde, enerzijds een afwijzing van het rechte, het rechtlijnige vigerende tijdsbegrip, waarin de tijd letterlijk een aflopende zaak is, en evenals de filosofie, die - vastgenageld van Plato tot Hegel op dàt tijdsbegrip - een doodlopende weg; anderzijds is deze leer der eeuwige wederkeer van hetzelfde bij Nietzsche de hoogste, dionysische,
levensbeaming, die het gewicht aan het leven (en aan de dood) weer teruggeeft, en voert tot de ‘grosse Gesundheit’. Heeft het denken van Herakleitos Nietzsche, en ons, werkelijk geholpen hiertoe te geraken, dan is de aanspraak der Griekse filosofen, artsen te zijn, gebillijkt.
- voetnoot+
- CH. VERGEER. Geb. 1947. Studeerde wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam. Schrijft een dissertatie On Herclitus Peri phuseoos. Schreef een aantal studies op filologisch en filosofisch terrein, o.a. ‘Nietzsche in Parijs’, in Maatstaf, september 1975, en publiceerde vertalingen uit het Grieks, o.a. het Knapenliedboek (uitg. begin '76). Naast Griekse filosofie behoort de metafysica van tijd en lichaam tot zijn studieterrein.
- eindnoot1.
- Ik hanteer, tenzij ik anders vermeld, de twaalfdelige Kröner-editie - Stuttgart 1965 -. Aldaar VIII, 99.
- eindnoot2.
- Gross Oktavo Ausgabe, IX, 190.
- eindnoot3.
- I, 268.
- eindnoot4.
- Men oriëntere zich echter in de navolgende werken:
- Kirk & Raven: The Presocratic Philosophers.
- A.P.D. Mourelatos ed.: The Pre-socratics, a collection of critical essays. Anchor Books, New York 1974,
- D.J. Furley & R.E. Allen, ed.: Studies in Presocratic philosophy, Vol. I, London 1970, Vol. II, ibd. 1975,
- R. Onians: The origins of european thought, Cambridge 1954.
- eindnoot5.
- X, 17: een notitie uit de tijd der Geburt der Tragödie.
- eindnoot6.
- I, 342 (Nachlass).
- eindnoot7.
- I, 350.
- eindnoot8.
- In zijn vroegere, meer moralistische tijd, gebruikt N. de naam van de moralist Socrates; in zijn latere meer filosofische werken, die van Plato.
- eindnoot9.
- I, 282.
- eindnoot10.
- I, 283.
- eindnoot11.
- I, 293.
- eindnoot12.
- I, 295.
- eindnoot13.
- Zie daartoe b.v.: I, 292 en 297, III, (I) 140 en (I) 338, VI, 70, VIII, 335 en 557, IX, 533 en X, 418.
- eindnoot14.
- Om me tot de allerbelangrijkste titels te beperken:
- O. Gigon: Untersuchungen zu Heraklit, 1935,
- G.S. Kirk: Heraclitus, the cosmic fragments, 1955,
- M. Marcovich: Heraclitus (Editio maior), 1967.
- eindnoot15.
- De belangrijkste oudere werken zijn:
- F. Schleiermacher: Herakleitos, 1808,
- G.W.F. Hegel: (in zijn Geschichte der Philosophie), 1833,
- F. Lassalle: Die Philosophie Herakleitos, 1858.
- eindnoot16.
- I, 308.
- eindnoot17.
- X, 431 e.v., de twijfelachtige datering is: herfst 1870-1871.
- eindnoot18.
- Men zie hierover bij voorbeeld mijn ‘Nietzsche in Parijs’, Maatstaf sept.-okt. '75.
- eindnoot19.
- Aan Erwin Rohde, Basel, am 3. Sept. 1869.
- eindnoot20.
- X, 242.
- eindnoot21.
- I, 298.
- eindnoot22.
- X, 59.
- eindnoot23.
- Een Nederlandse vertaling van Herakleitos is helaas nog niet uitgegeven. (een privé-druk en een gestencilde uitgave daargelaten.)
- eindnoot24.
- I, 297.
- eindnoot25.
- Hetgeen in dit bestek moeilijk nader aan te wijzen is.
- eindnoot26.
- I, 259.
- eindnoot27.
- VIII, 95.
- eindnoot28.
- ibd.
- eindnoot29.
- VIII, 351.