A. de Froe
Sils en Weimar, hoogte en diepteGa naar voetnoot+
Hoewel Nietzsche in tal van plaatsen in Duitsland, Zwitserland en Italië gewoond en gewerkt heeft, hebben Sils en Weimar recht op iets meer dan alleen maar genoemd te worden. Zijn Sils Maria, de heroïsche idylle, het landschap waar de ingeving voor de Zarathustra begon en waar het tweede deel geschreven werd.
Een idylle: de vriendelijke, beschutte, toegankelijke vlakte, waar de Inn onopvallend langs kabbelt; de ruime, heldere meren, stroomop- en afwaarts, omzoomd door wandelpaden naar Maloja of Silvaplana.
Heroïsch: de rond vlakte en meren steil oprijzende barse bergwanden met weinig en dan nog moeilijk toegankelijke zijdalen en sombere door rotswanden omklemde bergmeren. Sils, aan de rand van de vlakte, nauwelijks meer dan een straat, het einde van de wereld, zeker in 1883.
Zijn woning, in het midden van de rij, maar ver terugwijkend, verscholen, de achtergevel gedrukt tegen de rotswand, met de rug tegen de muur.
Hotel Alpenrose, voor het middagmaal, toen voor de welgestelden, nu in zijn gore nadagen.
Het schiereilandje Chastè, een lievelingsplekje, sinds zijn dood gewijd door een gedenksteen met zijn meest bekende tekst: ‘O Mensch! Gib acht!’, alle elf regels.
In het Fexdal, waar hij nog de eenzaamheid vond te midden van bloemen en bergen, nu gebaande wegen, met wat daartoe behoort, in onze tijd.
De kleine ramen in het burgerlijk-deftige huis geven uitzicht op het onbegaanbare, onherbergzame massief van de noordrhaetische alpen, hoorbaar geworden in de Zarathustra: ‘auf hohem Joche - der Abhang ist das Furchtbare - als schweres Wetter am Berge hängen - wie eine Morgensonne, die aus dunklen Bergen kommt’.
Weimar bezocht ik in 1934; een dorps stadje, de moeite waard om Goethe die ‘am Frauenplan’ zijn hofhouding bestierde.
Er zijn maar weinig huizen van grote doden die niet teleurstellen: Troldhaugen, het huis van Edvard en Nina Grieg in een heerlijke omgeving, misschien het huis van Hans Christiaan Andersen, maar zeker het huis van Goethe in Weimar.
Van het station de stad in langs een eethuisje met opschrift: ‘Ei, ei, warum vorbei’. Dat geeft te denken.
Maar de kamers van Liszt in Weimar, als die van Tsjechow in Moskou en van Beethoven in Wenen en zo meer hebben alle iets rouwigs, nodigen tot tranen die niet willen komen. Zo is het ook met het huis ‘Am Sonnenblick’, waar Nietzsche van 1897 tot 1900 door zijn zuster Elisabeth Förster-Nietzsche werd verpleegd. Zijn studeerkamer gaf de schijn van een tot het uiterste werkzaam leven, maar in de tuin zag ik de oude dame wandelen die dit mausoleum wel ingericht zal hebben en het in ieder geval in stand hield. Reeds in 1895, vijf jaren voor zijn dood voltooide zij de biografie van haar broer, die op zesenvijftigjarige leeftijd zou sterven. In 1913 kwam Rilke in Weimar en bezocht vanzelf het eerst het huis van Goethe. Hij werd getroffen door een regel in een openliggend boek: ‘Wenn du im Tanze dich regst’ en meende dat deze regel zonder aarzelen moest zijn neergeschreven. Later bezocht hij Frau Förster die iets dergelijks van zijn gedichten beweerde. Dat viel niet in goede aarde, maar Rilke, anders dan Goethe kon zich nog verdedigen.
Ook Albert Speer heeft met zijn broodheer een bezoek aan de oude dame gebracht, maar deze toonde niet veel begrip voor haar toenmaals hoge en toch reeds zo diep gezonken gasten.
In 1935 is zij op negenentachtigjarige leeftijd overleden.