De Gids. Jaargang 138
(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 394]
| |
Sybren Polet
| |
[pagina 395]
| |
regisseur:
Nee, als ie binnenkomt sta je daar. Nu sta je dáár.
vrouw:
Ik vind 't toch wel een beetje eng.
man:
Waarom?
(Hij maakt een klein handje voor z'n borst.)
vrouw:
Hou op, griezel. -
(Tegen regisseur)
Sta ik al met m'n gezicht naar de deur?
regisseur:
Nee, nog niet. Straks als ie binnenkomt. Nu sta je met je gezicht naar 't publiek. De anderen kijken naar je. - Ja, beginnen maar.
(Vrouw wrijft nerveus in haar handen, loopt een paar stappen heen en weer. De twee anderen kijken bezorgd naar haar.)
vrouw:
Het klinkt misschien niet erg moederlijk, maar ik zie er enorm tegenop.
man:
't Valt vast wel mee.
vrouw:
Ja, dat zeg jij. Maar 't is jouw zoon niet.
dochter:
Hij kan niet eens zeggen dat ie 'm als z'n eigen kind heeft beschouwd.
man:
Dat vind ik erg onaardig van je, Trina. Je weet dat ie me een ontzettende hoop geld heeft gekost en dat -
dochter:
Was dan zeker je bruidsschat.
regisseur:
Uw. Uw bruidsschat. Je moet hiermee meteen de aard van de verhouding aangeven, zo vaak hebben ze elkaar niet gezien.
dochter:
Dat was dan zeker uw bruidsschat.
vrouw:
Nu is het genoeg. Trina, schaam je.
dochter:
Wie? Ik?
vrouw
(verontschuldigend):
We zijn allemaal een beetje nerveus, een beetje onzeker...
dochter:
Ik niet.
vrouw:
Nee, jij hebt hem vaker gezien. -
(Nadenkend)
Het is ook al weer zoveel jaar geleden... Misschien hadden we 't toch niet moeten doen; desnoods hadden we hem mee moeten nemen.
man:
Helemaal naar Argentinië? Kom nou. Daar had ie toch nooit...
regisseur:
Ja, stop even. - Hellen, je bent geen Kniertje. Je bent gewoon een goed uitziende vrouw van tussen de veertig en de vijfenveertig jaar. En zo moet je spreken. Vooral niet breekbaar. En kun je die r misschien iets minder laten rollen? Gewoon een halve r zoals een normaal mens 'm uitspreekt, vooral geen toneel-r of een gereformeerde dominees-r. En Henk, als er een punt staat ook een punt zeggen. Niet alles met een boogje naar boven, iedere zin in de lucht laten hangen. Dat geldt trouwens voor jullie allemaal, het is niet de eerste keer dat ik het zeg. - Hellen, zeg jij die zin nog eens met ‘Nee, jij hebt hem vaker gezien’.
vrouw:
Nee, jij hebt hem vaker gezien. - Het is ook al weer zolang geleden. Misschien hadden we 't niet moeten doen, hadden we hem gewoon mee moeten nemen.
man:
Helemaal naar Argentinië? Kom nou. Daar had ie toch nooit zo'n goede verzorging kunnen krijgen als hier?
regisseur:
Ja, dat is beter. Hellen, 't is niet ‘gewoon mee moeten nemen’ maar ‘desnoods hadden we hem...’
vrouw:
Och ja.
man:
Moet ik ook een punt zeggen achter Argentinië?
regisseur:
Nee, natuurlijk niet. We beginnen nog eens bij het begin. En denk eraan: Iets meer spanning in het wachten zelf leggen, ook jullie lichaamshouding moet die spanning uitdrukken, 't is meer een soort angst, schuldgevoel, vooral bij Ellen die er het meeste tegenop ziet.
dochter:
Ik niet.
regisseur:
Ja, ook bij jou, Doris. Jij zit in spanning om je moeder, hoe het af zal lopen. 't Is natuurlijk ook niet helemaal niks na zoveel jaar. Jouw gevoelens zijn ambivalent. Je bent min of meer aanwezig om de spanning van die eerste ontmoeting op te vangen - een soort bliksemafleider - maar je sympathie ligt in wezen bij je broer.
dochter:
Allicht.
vrouw:
Ik vind 't doodeng.
regisseur:
Is dat niet wat overdreven? - Kom we beginnen. - Ellen?
vrouw:
Het klinkt misschien niet erg moederlijk, maar ik zie er enorm tegenop.
man:
't Valt vast wel mee.
regisseur:
Punt! punt!
man:
't Valt vast wel méé.
vrouw:
Ja, dat zeg jij. Maar 't is jouw zoon niet.
dochter:
Hij kan niet eens zeggen dat ie 'm als z'n eigen kind heeft beschouwd.
man:
Dat vind ik ontzettend onaardig van je, Doris. Je weet best dat ie me...
regisseur:
Trina!
man:
Jezus, ja.
(Ze lachen, behalve de vrouw.)
Trina. Je weet best dat hij me een hele hoop geld heeft gekost. | |
[pagina 396]
| |
dochter:
Dat was dan zeker uw bruidsschat.
vrouw:
Nu is het genoeg, Trina. Schaam je.
dochter:
Waarom?
vrouw:
We zijn allemaal een beetje nerveus, onzeker...
dochter:
Ik niet.
vrouw:
Nee, jij hebt hem geregeld opgezocht. -
(Nadenkend)
Het is ook al weer zo lang geleden... Misschien hadden we hem toch beter mee kunnen nemen.
man:
Helemaal naar Argentinië? Kom nou. Daar had ie toch nooit zo'n prima verzorging gehad als hier?
vrouw:
Jawel, maar evengoed...
(Tegen dochter)
Wat heeft ie gezegd toen je de laatste keer bij hem was? Heeft ie het nog over ons gehad?
dochter:
Nee, met geen woord.
vrouw:
Helemaal niet?
dochter:
Nee. Hij wou er niet over praten.
vrouw:
O god. -
(Ze zoekt in haar handtasje, slikt een pil, drinkt uit een denkbeeldig glas water dat op een denkbeeldig tafeltje staat.)
man
(met eigen stem):
Jezus, slik je echt een pil?
vrouw:
Ja, ik ben echt nerveus.
(Man en dochter kijken bezorgd naar haar.)
vrouw:
Wat komt er nu?
man:
Wordt er gebeld?
vrouw:
Wat? - O ja.
(Ze richt haar hoofd luisterend op.)
Wordt er gebeld?
(Ze rilt met haar schouders.)
regisseur:
Ja, stop maar. -
(Tegen de vrouw)
Ken je je tekst nu nog niet?
vrouw:
Als het belletje geklonken had had ik geweten dat...
regisseur
(wanhopig):
Maar er klinkt juist geen belletje!
vrouw:
O god. Nee. Dat is waar.
regisseur:
En je hebt je ook herhaaldelijk in je tekst vergist.
vrouw:
Ik ben nerveus.
regisseur:
Nee, dat komt door dat eeuwige geschnabbel van jullie.
(Hij loopt op haar toe.)
En je hebt nog gedronken ook. Doe je mond eens open.
vrouw:
Nee, ik ben geen paard.
regisseur:
Ik ruik het al. In je contract staat dat het verboden is tijdens de repetities of voor de voorstelling te drinken.
vrouw:
Niet waar.
regisseur:
Kijk het maar na - als je tenminste vanavond nog kunt lezen. En nog een tranquillizer er bovenop ook.
vrouw:
Ik ben -
regisseur:
Ja, je bent nerveus. We beginnen nog een keer bij: ‘Wat heeft ie gezegd toen je hem de laatste keer...’
vrouw:
Goed.
(Ze stellen zich weer op.)
- Heeft ie nog wat gezegd toen je hem de laatste keer opzocht? Heeft ie het nog over ons gehad?
dochter:
Nee, met geen woord.
vrouw
(huiverend):
Helemaal niet?
dochter:
Nee. Hij wou niet.
vrouw:
O god.
(Ze opent haar tasje en slikt een denkbeeldige pil, drinkt uit een onzichtbaar glas. Heft even haar hoofd en ademt diep, alsof de uitwerking onmiddellijk intreedt. Schrikt dan op.)
vrouw:
Wordt er gebeld?
man:
Nee, ik hoor niks.
vrouw:
Dan zal ik 't me wel verbeeld hebben.
dochter:
Ze kunnen nu toch ieder ogenblik hier zijn. Zo ver is het niet van het Gooi.
man:
De directrice heeft gezegd dat ze om twee uur zouden vertrekken.
(Vrouw kijkt op haar polshorloge.)
regisseur:
Dáár komt een klok te hangen.
vrouw
(kijkt vluchtig, afwezig):
Dan kunnen ze zo hier zijn.
(Tegen man)
Zou het wagentje wel door de deur kunnen?
man:
O ja, makkelijk. Bovendien hebben ze tegenwoordig van die opklapbare wagentjes.
(Dan gaat de bel. Ze schrikken allemaal op. Aarzelen.)
vrouw:
Toe, ga dan opendoen.
(Dochtergaat. Vrouw blijft achter, de linkerhand in de rechter wrijvend. De man slaat even zijn arm om haar schouders.)
man:
Kalm nu, kalm nu. Je hebt jezelf niks te verwijten.
vrouw:
Nee...
(De deur gaat open en een wagentje wordt naar binnen geduwd met de duidelijk gedeformeerde softenonzoon erin; hij is ongeveer zeventien jaar oud. De regisseur geeft een teken in welke richting ze moeten rijden. Het wagentje wordt voortgeduwd door de dochter.
De vrouw loopt op hem toe, na een eerste reactie van ontzetting bedwongen te hebben.) | |
[pagina 397]
| |
vrouw:
Dag m'n jongen.
(Ze legt even haar arm om zijn schouder, kust hem op z'n hoofd. De zoon zwijgt. De dochter rolt het wagentje iets verder door. De man loopt op hem toe, steekt z'n hand uit, wil het softenonhandje pakken, bedenkt zich en slaat de jongen op de schouder.)
man:
Blij je te zien.
zoon:
Ja?
vrouw:
Hoe gaat het er mee, jongen?
zoon:
Hier hebben jullie dus je nieuwe nestje gebouwd. Sjieke buurt.
vrouw:
Als je wilt mag je bij ons blijven wonen... als je wilt.
(Vrouw drapeert liefdevol een plaid, dat ze van de divan pakt, over zijn onderlichaam. Hij slaat het driftig van zich af.)
zoon:
Ik ben verdomme geen bejaarde. Of een zieke, al lijk ik er op. - Of mag mijn gedeformeerde onderstuk soms niet gezien worden, is het te afzichtelijk voor jullie verfijnde ogen?
vrouw:
O jongen, hoe kun je zoiets zeggen?
man:
Je moeder heeft het goed bedoeld.
zoon:
Zoals ze het zeker ook goed bedoeld heeft toen ze me als klein kind wegstopte in dat gesticht.
vrouw:
O jongen toch.
(Handenwrijvend)
Ja, ik wéét dat ik fout heb gedaan, ik had het niet moeten doen.
zoon:
En dan? Dan was het huwelijk niet doorgegaan. Want mij bij je in huis nemen kon niet; dat was een voorwaarde.
man:
Het kòn ook niet. Mijn hele internationale loopbaan hing ervan af. Denk je even in waar we overal gewoond hebben en waar we je...
zoon:
Ja, ik begrijp het, ik begrijp het allemaal - met mijn hoofd. Het enige dat goed is.
vrouw:
Ja, begrijp je het? En je mag nu bij ons komen wonen als je wilt. Mijn man - papa - vindt het goed.
(Zoon barst in hol lachen uit.)
zoon:
Papa? - Hier wonen? - Nu?
(Zijn gelach breekt af. Op een teken van de regisseur bevriezen ze, of het toneel donkert even.)
(Als ze weer tot leven komen of het licht weer aangaat, drinken ze thee. De dochter houdt de zoon een kopje tegen de kin, waaruit hij moeizaam, smakkend en zich verslikkend, drinkt.)
zoon:
Genoeg.
vrouw:
O jongen, gaat het nog steeds zo moeizaam?
zoon:
Wat dacht u dan? Dat mijn stompjes ondertussen waren gegroeid?
vrouw:
Misschien met een prothese...?
zoon:
Dan kan ik nog geen kopje vasthouden, of een sigaret. Zelfs m'n eigen gulp kan ik niet dichtknopen, m'n gat niet afvegen. - Ik kan niet zelf eten, alleen zelf slurpen als er een kom vlak voor me op tafel staat. Ik kan m'n oor over m'n schouder schurken, maar ik kan mezelf niet krabben als ik ergens anders jeuk heb. Ik kan mezelf niet aftrekken als ik hitsig ben. Soms 's avonds in bed, als ik op m'n buik lig en me driftig genoeg beweeg - tegen de matras -
vrouw:
O god, o god, wat heb ik gedaan?
man:
Kan het niet wat minder? Het is tenslotte je moeder.
zoon:
Ja, het is m'n moeder.
(Knikt een aantal malen nadenkend.)
man:
Wil je een sigaret? Rook je?
zoon:
Ja.
(Man steekt een sigaret op en laat de zoon zo nu en dan zuigen. Zoon trekt hoofd achteruit als zijn mond vol rook is. Dochter is ondertussen weggegaan met dienblad.)
zoon
(tegen vrouw):
Ja, dat had u niet gedacht hè? Of misschien ook wel. Maar u wou er liever niet te veel aan denken, want de gedachte kon u niet verdragen. De rest werd aan mij overgelaten.
vrouw
(half huilend):
Wat had ik dan moeten doen?
zoon:
Mij afmaken, wat anders. Niet laten leven!
vrouw:
Maar dat kon toch niet?
zoon:
Jawel. U hebt er wel aan gedacht, maar u durfde niet.
(Declamerend)
Heden is ons geboré, een kind zonder neus en oré -
vrouw
(tegen regisseur):
Mag ik stoppen, ik hou het niet langer.
regisseur:
Nee, doorgaan, het gaat goed zo.
zoon:
En omdat u niet durfde moet ik er mijn hele leven voor boeten.
vrouw
(zachtjes):
Ik had gehoopt dat het leven toch nog de moeite waard voor je zou zijn.
zoon
(verbitterd):
Waarom dan? Kunt u me één godverdomd ding opnoemen waarom het leven voor mij de moeite waard is? Eén enkel ding? - Ik | |
[pagina 398]
| |
kan niks. helemaal niks. Niet lopen, niet zwemmen zoals spastici; niet met m'n eigen handen lezen en de bladzijden omslaan, niet de radio regelen of de televisie, om alles moet ik vragen. -
(Zachter)
Ik kan niet eens mezelf doden...
vrouw
(duwt zakdoek tegen haar mond):
Maar er zijn toch ook wel mensen geweest als jij, die nog wat van hun leven hebben kunnen maken, die zeiden dat het voor hen de moeite waard was?
zoon:
Een paar genieën, en die waren niet zo gedeformeerd als ik; ik ben goddomme nog erger dan een picassobeeld; daar zit het tenminste nog allemaal, al zit het niet op z'n plaats. En ik ben ook geen genie. -
(Zachter)
Als ik nog maar in een god geloofde, dan kon ik tenminste nog geloven dat ie gedeformeerd was. Ja - dat is ie vast, als ie bestaat. Hij kan er zelf ook niks aan doen. Hij is zo gemaakt, door jullie! - Een god zonder armen en benen en ogen, zonder een mond, en zonder -
(Vrouw houdt in verbijstering haar handen of zakdoek voor de mond.)
vrouw
(zachtjes):
Nee... nee...
zoon:
Gelooft u dan nog in god?
vrouw:
Ja.
zoon:
Ah. U hebt ook geen reden om niet in hem te geloven. U droomt van een gefortuneerde, goed gebouwde, viriele god. Een god die kan lachen, roken en whisky drinken. Een god met een stereoinstallatie en een zeilboot, misschien wel met een zeewaardig jacht waarmee hij de hemel doorkruist. Uw god is miljonair, is getrouwd met een beroemde operazangeres. Hij is in zijn jeugd kampioen snelzwemmen geweest of discuswerper en op z'n vijftigste is hij nog steeds vitaal, gezond van lijf en leden... Maar ik, wat heb ik om in te geloven? Maar weest u maar gerust. Ik geloof helemaal niet in een god. Dus is er ook geen gedeformeerde god waar u bang voor hoeft te zijn.
(Kijkt haar aan.)
Gaat u toch zitten. Hier naast me.
(Ze gaat op een stoel naast hem zitten.)
Leg uw hand maar op mijn stompje. - Ja toe maar. Ik ben niet melaats, alleen maar...
vrouw:
O Tom, Tom.
(Korte stilte.)
zoon:
Wilt u iets voor me doen?
vrouw
(angstig):
Ja.
zoon:
Maak me dood. Dood me.
vrouw
(opspringend):
Nee nee!
(Tegen regisseur)
Ik ga weg.
regisseur
(brult):
Nee, ga zitten. Zitten!
(Ze gaat weer zitten. De man dooft hier eventueel de sigaret en verwijdert zich ongemerkt.)
zoon:
Waarom niet? U hebt me laten leven in de hoop dat het leven voor mij de moeite waard zou zijn. Wel, het is niet de moeite waard voor me, u hebt het gezien...
vrouw:
Nee nee, ik kan het niet.
zoon:
Maar mij wel laten leven en de ellende dragen? Leven is toch niet iets heiligs op zichzelf, het ontleent toch alleen maar zijn kwaliteit aan de kwaliteit van het leven? - Mijn leven heeft geen enkele kwaliteit, niet voor anderen en niet voor mezelf. Je kunt niet eens zeggen dat ik iets voor u betekend heb zoals sommige softenonkinderen voor sommige ouders, hoe zelfzuchtig dat motief ook is... Toe help me.
vrouw:
Nee, nee, ik kan niet...
zoon:
U bent toch de schuld. U hebt toch die pillen geslikt, niet ik.
vrouw
(zachtjes jammerend):
Nee... nee...
(Ze buigen beiden het hoofd in verslagenheid. Bevriezen op een teken van de regisseur, of het wordt donker.)
(Als het weer oplicht is ook de regisseur verdwenen. De zoon richt langzaam zijn hoofd op en kijkt langdurig naar zijn moeder.)
zoon:
U ziet er aardig uit.
vrouw
(verrast):
Ja?
zoon:
Minstens zo aardig als in mijn gedachten en natuurlijk werkelijker, een vrouw van vlees en bloed.
vrouw:
Ja?
zoon:
Ik heb soms erg naar u verlangd, als kind, maar ook later, toen ik groter werd. Soms heb ik u in mijn dagdromen naakt uitgekleed.
vrouw:
Maar Tom, zoiets mag je niet denken.
zoon:
Jawel, het is heel normaal. Alle zoons willen met hun moeder naar bed. En ik ben toch uw eigen vlees en bloed? Of ben ik te afzichtelijk, zelfs voor u?
vrouw:
Ja, je bent mijn eigen vlees en bloed en je bent niet afzichtelijk, maar zoiets mag je niet weer zeggen.
zoon:
Ik heb het soms erg moeilijk, vooral omdat ik | |
[pagina 399]
| |
mezelf niet kan bevredigen. Als ik hier kom wonen wilt u me dan helpen bevredigen, wilt u naakt op me gaan zitten?
vrouw
(gilt):
Nee nee. Dit kan ik niet langer verdragen!
zoon:
O nee, dit kunt u niet langer verdragen hè. Maak me dan af, dood me dan!
(Hij richt zich langzaam overeind in zijn wagentje.)
vrouw:
Nee! nee! - Pim, stop hem, stop hem!
(Ze wendt zich naar de plaats waar de regisseur zat, maar deze is verdwenen.)
zoon:
Neem me dan weer op in uw schoot! Of maak me af!
(Hij stapt, gedeformeerd, uit zijn wagentje en loopt dreigend op haar toe.)
zoon:
Dood me! Dood me dan!
(Ze wil gillend het toneel aflopen. Hij stort zich op haar.)
zoon:
Neem me weer op, of dood me! Dood me!
(Ze rukt zich half los.)
vrouw:
Help! help!
(Ze vlucht, hem achter zich aansleurend, het toneel af.)
|
|