De Gids. Jaargang 138
(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |
G.P. Hoefnagels
| |
[pagina 390]
| |
nog slechts kunnen verkrachten. Zij zouden niet meer weten hoe nog gewoon gemeenschap met haar te hebben. De machthebber die de Bijlmermeer verzint, Ommoord laat uitvoeren en opdracht geeft het Kurhaus in Scheveningen in elkaar te hakken moet wel plastic eten, fenol drinken en met een etalagepop naar bed gaan. De machthebber is de gek die in staat is een steeds groter wordend gekkenhuis om ons heen te zetten. Wij laten dat toe. Het is vervelend voor ons om dat te erkennen. En daarom laten we dat weer toe. | |
Block 2Istanboel. Nadat Nederland een groot net van autowegen was geworden, en het asfalt bestendig tegen CO2, heilige wierook van werkgelegenheid en welvaart, trokken wij naar het Oude Oosten, Turkije. We waren er 3000 kilometer eerder dan we dachten. Het busstation zat vol met Turken, samen weggedoken achter hun taalbarrière, met hun vriendelijke aanpassing gestoken in slecht zittende kamgaren kostuums. Het deed me denken aan het veel te grote pak dat ik vlak na de oorlog van een oom kreeg. Istanboel. Ze konden bouwen, honderd, duizend, vijftienhonderd jaar geleden. Het staat er nog. Niet zo netjes recht toe recht aan als bij ons de Bijlmermeer, Ommoord, Alexanderpolder, de woningwetwijken, de doorzon-woningen. Slordig kronkelende steegjes, dan een kleine open ruimte met een paar stoeltjes en tafeltjes om even te zitten. Gek, dat mensen nooit in de veel grotere leegte tussen flats op het gemeentelijke groen gaan zitten. Maar ja, Ommoord, de Bijlmer, Pendrecht, al die nieuw gebaksteende dromen van onze bestuurders, zullen over honderd jaar niet meer bestaan. God weet, krijgen we dan weer lol in bouwen. Gaan we weer iets maken samen. Net zoals de Blauwe Moskee in Istanboel of het station in Haarlem. O nee, het laatste willen weer een paar geautoriseerde krankzinnigen, nu ja, ontoerekeningsvatbare autoriteiten, afbreken. Echt waar, ga nog maar gauw eens kijken. Dan kunt u over twintig jaar, als we tot inkeer zijn gekomen, vertellen dat u het nog gezien hebt, al dat oude hout en oude ijzer in Haarlem.
Zijn we wel knapper geworden? Zo'n moskee werd in zeven jaar gebouwd. Zes jaar voor de fundamenten. Eén jaar voor het bouwwerk. Binnen is geen leegte, maar ruimte. Hierdoor zijn de mensen er mooie dingen in gaat zetten, sober, maar toch honderden olielampjes, kandelaars, een marmeren trap. We gaan dat nu bezichtigen, net als de Amsterdamse grachten en het Rijksmuseum. Die hebben we nog. Als het niet voor de industrie is, is het voor de toeristenindustrie. Bijna hadden we de grachten niet meer gehad. Zo'n tien jaar geleden was er een hoofdcommissaris van politie, die de oplossing had voor auto's in de stad: demp de Amsterdamse grachten. Dat is natuurlijk ook veel netter dan vieze grachten. Een aantal autoriteiten heeft er nog serieus over gedacht. Toen hebben ze de gek getemd. Nu ja, een paar grachten zijn toch nog dichtgegooid. In Utrecht is de Catharijnesingel dicht. Maar dat kunnen de bestuurders daar niet helpen. De aannemer is daar de baas geworden. Weg met die oude troep! Leve het schoon beton. De N.V. Beton had alweer verzonnen dat - schrikt u niet - het Kurhaus in Scheveningen gesloopt moest worden. Slopen is een besmettelijke ziekte van machthebbers. De bacil is van beton. In Istanboel zijn leuke steegjes, straatjes, marktjes, rotzooiig leuk. Niet het gevoel dat er twee en een half miljoen mensen wonen. Geen grootdoenerij. Er komen veel mensen en de mensen komen er graag in die steegjes. Een soort feest. Net zoals het Waterlooplein, het uitje voor de kinderen. O nee, dat gaan ze wegdoen. Voor iets dat netjes is. Nieuwe bakstenen en schoon beton. Die gekken hebben we niet getemd. Als ik uw voordeur in elkaar schop, is dat niet aardig van me en belt u de politie. Vernieling, zegt de rechter dan. Maar als uw hele huis en dat van uw buren enzovoorts enzovoorts, door de gekken, de slopers, worden afgebroken, met de grond gelijk gemaakt (en gauw het dak stukmaken op last van de gemeente want anders gaan er mensen inzitten die geen huis hebben en graag in de binnenstad wonen), dan komt er politie om de mensen eruit te zetten die er | |
[pagina 391]
| |
willen blijven wonen. Uit dat oude huis, zo goed gebouwd, in het oude Westen, een halve dag vliegen van het Oude Oosten. | |
Block 3Er bestaan rond IJ- en Rijnmond en andere gifgewoonten nog dorpen van zo'n 5000 inwoners levend onder de autonomie van de gemeentewet, met een eigen burgemeester, een eigen gemeenteraad, enzovoorts. Na alle schaalvergroting zijn we ‘de wijk’, de buurt, het dorp, het stadje gaan ontdekken. We zien met eigen ogen dat centralisatie van macht in grote steden tot misère en onmacht leidt. Het blijkt dat een mens na alle negentiende-eeuws optimisme over techniek en zogenaamde vooruitgang, terugkeert naar een schaal die hij begrijpt: zijn eigen maat. Als je in zo'n dorp een beetje burgemeester hebt die om wat voor reden ook, door opvoeding of een aardige kleuterjuffrouw, een hap lucht verkiest boven een fraaie fabriek, de bomen die er groeien boven achteraf gepland ‘groen’, gelegenheid tot bezig zijn fijner vindt dan werkgelegenheid, oude bomen beter vindt dan een parkeergarage, een sloot met een brug belangrijker vindt dan een uitbreiding met x-duizend zielen, kortom: als je een beetje burgemeester hebt, ben je bon-af. Romantiek zegt u? Techniek is vooruitgang zegt u? Jeugdsentiment zegt u? Wel ja, plak maar etiketten op wat anderen leven noemen. Ik vraag me af waarom iedere Nederland met wie je praat begrijpt wat ‘gezellig’ is, iedereen frisse lucht en stilte zo normaal vindt dat hij zelfs de gore vuiligheid die hij rond IJ- en Rijnmond dagelijks inademt voor fris houdt als het niet stinkt en dat ondertussen al het belastinggeld van diezelfde mensen wordt weggesmeten aan grote wegen, viaducten, oorlogsvliegtuigen, parkeergarages, fabrieken, kantoren, sloop van oude wijken, kale flatgebouwen en de trieste eenvormigheid van eengezinswoningen. Ieder kind zou, als het zulke saaie blokjes in een blokkendoos kreeg als ‘eengezinswoningen’, teleurgesteld in huilen uitbarsten. Toch gebeurt het. Van uw geld. Door ministers, door mensen van Rijkswaterstaat, door burgemeesters, door gemeenteraadsleden, allemaal fatsoenlijke vernielers, met vroeg of laat een lintje in het knoopsgat. Allemaal mensen die thuis ‘een gezellig programma’ op de t.v. willen en niet gedeconditioneerd (= de bodem onder iemand uittrekken) willen worden door de VPRO. Maar als ze op hun werk komen, het stadhuis, het departement, het kantoor, veranderen ze en deconditioneren (= verneuken) ons allemaal op onze eigen kosten. Met een grenzeloze vernielzucht tegenover alles wat we voor hopeloos veel geld nog bij een antiquair zouden willen kopen. Ze trekken de bodem onder ons leven uit. Ze vernielen wat wij mogen zien in winkels vol jeugdsentiment. Wat dezelfde ambtenaren verzamelen in musea en bij zichzelf thuis. Op hun werk veranderen ze, de machthebbers. Ze slaan thuis de deur achter zich dicht, gaan in de trein van de macht zitten en tremmen ratsklats regelrecht over alle mensen heen met de rechtlijnigheid van spoorrails naar hun machtsromantiek van steenwoestijnen, hoogbouw en diepe bomkraters vol vergankelijk blik. De steenwoestijn noemen ze sociale woningbouw, de bomkrater parkeergarage. Wat is er met hen aan de hand? Wat is er met ons aan de hand dat we dat pikken? Want als we willen, maken we toch andere machthebbers, andere ministers, andere burgemeesters? Zullen we eens iemand een beetje burgemeester maken?
Hoe komt het toch dat machthebbers, thuis gewone mensen net als wij, in functie zo anders denken dan gewone mensen? Hoe komt het dat mensen die met veel lieve zorg thuis hun kinderen voorlezen, van ‘gezellige programma's’ op radio en t.v. houden en met een flinke dosis jeugdsentiment de stoel van opa en de lamp van oma verkiezen boven de kale-neten-fabricage, in functie slechts kille, cleane, ongezellige rechte lijnen tekenen dwars door oude gezellige wijken? De trein van de macht, meedogenloos voortgeduwd door een raderwerk van administrateurs, referendarissen, commiezen, klerken en klerken eerste klas. Radertjes die de deur thuis achter zich dichttrekken. Soms is hun thuis ook net zo'n voortijdig crematorium met allemaal rechtboven de douches en rechtsonder de w.c.'s en links de woonkamer waarin linksachter de t.v. en daarnaast de eettafel en voorin het bankstel dat volgende maand afbetaald zal zijn. Net als de buren en hun | |
[pagina 392]
| |
buren en hun buren en hun buren... Zij klappen de deur dicht en schroeven zichzelf weer vast op het palletje van het moertje bij het pinnetje van De Trein. En de machthebber, de wethouder, de burgemeester, de dignitaris zit in zijn kussens en krijgt een lekker gevoel omdat de trein rijdt. Maar hij weet niet dat hij niet weet waarheen. Want als ze het hem vragen zegt hij: woningbouw, wegennet, werkgelegenheid, infrastructuur en soms conjunctuur. En dan weten zij en hij het nog niet. En de schroefjes bij de palletjes op de moertjes van de pinnetjes denken dat hij het weet en daarom weten zij het ook en mag hij het ook niet meer veranderen. De trein van de macht rijdt met de lompe gedetailleerdheid van de bureaucraat. Door het lawaai buiten en de geluiddichte wanden binnen horen ze het gekerm niet. Soms doet er één een raampje open en hoort het geschreeuw. ‘Zeker een actiegroep’ zegt hij dan en doet het raampje dicht. En de moertjes worden wat vaster aangedraaid, de palletjes wat preciezer op de pinnetjes gezet. De puntjes op de i.
En daarom zag ik wel een glimpje hoop toen 50.000 ambtenaren in demonstratie gingen tegen hun machthebber, de minister, al was het dan maar weer om meer centen. Maar daarom begrijp ik ook wel dat de minister reeds toezeggingen heeft gedaan. De Trein moet blijven rijden. Denken ze. Waarom? Omdat hij rijdt. | |
Block 4 De wet van de remmende voorsprong en de planologenWoonachtig in Rotterdam, hadden mijn vrouw en ik met de kinderen besloten onze hap frisse lucht, die vakantie heet, dit jaar in Drente te halen. De kleine Boris had niet gewoon maar een stadsbleekneusje, maar ook een Rijnmond-kuchje. En mijn vrouw leed op gezette tijden aan brandende pijn in de ogen, waarvan onze dokter zei dat er niets aan te doen was, omdat dat van ‘de lucht’ kwam. Ofschoon wij een niet-maatschappijkritische dokter hebben, kon ik hem deze keer niet geloven, want de burgemeester en de Rijnmondraad zouden het nooit goed vinden dat de aan hen toevertrouwde burgers door industrieel vergif onwel werden. Stel je voor! We leven hier niet in Rusland! Bij ons is de Overheid er gewoon voor de mensen. Maar ja, onze grafhoest, Rijnmondkuch en Waterwegogenpijn hielden aan. Dus op naar Drente. In onze milieubewustheid en omdat we het fijn reizen vinden, wilden we met de trein gaan. Maar de auto bleek veel goedkoper en Drees zegt nu hij geen minister meer is zelf ook dat de trein te duur is. En nu hoeft ie er niet meer om te liegen, wat een minister schijnbaar wel moet. Dat is een zwak van de machthebber. Bovendien konden we bij de N.S. de fietsen niet vooruit sturen, wat voor ons de doorslag gaf. Drente was ons geleerd door het zwaar gediplomeerd personeel van ons onderwijssysteem tijdens aardrijkskundelessen die verliepen met de zekerheden van een spoorboekje. Hierdoor had zich de volgende voorstelling bij ons vastgezet: Drente is een achterlijk land waar in armoede verkerende mensen met kromme ruggen in laag- en hoogveen staan te spitten met als enig perspectief zoiets vaags als Strokartonfabrieken. In één dag zagen we dat aardrijkskunde geschiedenis blijkt te zijn. We fietsten dagenlang door altijddurende hoge beukenlanen, langs akkers en velden, met kleine en grote boerderijen, elk omzoomd door coulissen van bomen in aantallen, die het woord ‘groen’ in de Rotterdamse gemeentestukken van ellende doet verbleken. De kinderen zagen paddestoelen links en rechts. Vogels vlogen plotseling op. Herten, ons nog bekend van achter het hek van Blijdorp, schoten geruisloos weg het eindeloze bos in. We zagen een ree trillend stilstaan, zoals Aafjes zei: het blozen der beweging zelve, tot het in één stil gebaar weg was. En wij met de struiken overbleven.
Het arme Drente blijkt alles te hebben, wat alleen de meest rijke IJ- of Rijnmonder nog mondjesmaat kopen kan. Zoals wij in de hongerwinter droomden van malse biefstukken en gebraden haantjes zo vertelt de groot-Amster- en Rotterdammer de psychiater zijn dromen en verlangen naar de gewone natuur. In Drente wordt die droom gewoon werkelijkheid: helder water, lekker water, een rustige fietstocht, stilte, bomen, dennengeur en | |
[pagina 393]
| |
frisse lucht. We werden er duizelig van. Ons lichaam was er niet meer aan gewend. We hoorden van nog een paar Rotterdammers die daar verbleven dat hun dokter hen had aangeraden slechts korte perioden de zuurstofrijke bossen in te gaan: de eerste dag tien minuten, de tweede dag vijftien minuten, een hoogtezonschema. Wanneer je uit een mijn vol gifgassen komt, aldus deze dokter, dan moet je lichaam zich weer langzaam aanpassen aan gewone frisse lucht. Ik heb deze Rijnmonders na een dagje in de Drentse bossen een paar keer aangeboden om mijn auto te laten draaien zodat ze op stoeltjes achter de uitlaat gezeten, weer een kleine dosis van de Rotterdamse drugs konden inademen. Zij hebben deze geleidelijke ontwenningskuur dankbaar geaccepteerd zodat ze de volgende dag weer van de dokter de bossen in mochten.
Er is een wet die heet de Wet van de Remmende Voorsprong. Als voorbeeld wordt meestal gegeven dat die steden die nog niet van gaslicht waren voorzien, veel eerder elektrisch licht hadden dan de steden die wel gaslicht hadden. Zo heeft Drente nu, door de historische onwil van de industrie zich daar te vestigen, wat het westen ontbeert: leven en gezondheid. Dat arme Drente... Ik rook er een zacht heimwee naar gewone dingen. En tegen alle officiële berichten in droomde ik zachtjes dat het westen zo arm gebleven zou zijn.
De officiële berichten kwamen van de planologen. ‘Drente is nu eenmaal een recreatiegebied. De Rijnmond is industriegebied. Dus vanzelfsprekend is Drente gezonder dan de Rijnmond.’ Planologisch een vorm van redeneren-van-bevoegde-zijde, die het leven in stukken snijdt, zodat het letterlijk dooddoeners zijn. Hun categorieën zijn: Kleuters = spelen / Kind = leren / Volwassenen = werken / Bejaarden = niet werken. X-kleuters per wijk = één stalen rek recreatie (en als-ie eraf lazert, valt-ie te pletter op de stenen tegels) X-kinderen = ij-a leerkrachten (leerzwakken kennen ze niet; a is het tekort) X-volwassenen = zindustrie + b-c (b is sterken, c is fusie, overinvestering of iets anders onduidelijks) X-bejaarden = ij hokken hoogbouw. De nuttelozen in een flat. Weggeborgen levenservaring. Opa en oma hebben nog tijd voor de kinderen als ze niet waren weggesocialiseerd tegen gereduceerd spoortarief. Dit type denken-op-hoog-niveau heeft - voor zover de oefenterreinen van Defensie het toelieten - ‘recreatiegebieden’ ver van de woon- en werkplaatsen gelegd, waar ons slapen ministerieel wordt overwogen door eventuele beperking van nachtvluchten, terwijl het voortplanten ons wordt ontraden. Dit denken heeft een aantal mooie huizen ‘monument’ genoemd, delen van dorpen ‘beschermd dorpsgezicht’. Het leven onder monumentenzorg. De rest is onbeschermd. Daar moeten we leven. Een wild-west van gifpijpen, stinkwater en lawaai, uitlaten voor alles, behalve voor mensen. Deze moeten zichzelf uitlaten. In een ‘recreatiegebied’. Drente, de Veluwe, de Achterhoek, pleisters op een gapende wonde: Holland. |
|