De Gids. Jaargang 138
(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 367]
| |
Norbert Elias
| |
[pagina 368]
| |
raties van symbolen op zijn wijzerplaat. In die vorm vertoont het weinig overeenkomst met de voortdurende opeenvolging van veranderingen in de sociale en persoonlijke levens van de mensen die horloges gebruiken als maatstaf om hun eigen activiteiten vorm te geven. Wat verbindt de opeenvolging van veranderingen in de vorm van horloges met de voortdurende sociale en persoonlijke veranderingen van mensen? Verschillend als zij zijn, wat hebben zij gemeenschappelijk? Het antwoord is bedrieglijk eenvoudig - het feit dat zij veranderen in een tamelijk regelmatige volgorde (als zij voorgoed ophouden te veranderen zijn horloges net zo goed geen horloges meer als mensen geen mensen meer zijn). Het begrip tijd verwijst naar eigenschappen die opeenvolgingen van continue veranderingen ondanks hun heel verschillende aard gemeenschappelijk hebben. ‘Tijd’ is eenvoudig de gemeenschappelijke eigenschap van een geheel van maatstaven, dat mensen gebruiken om afgesproken merktekens aan te geven binnen een voortdurende opeenvolging van veranderingen, om verschillende fasen in een dergelijke opeenvolging met elkaar te vergelijken, om verschillende opeenvolgingen zelf met elkaar te verbinden en zo nog veel meer. Dat is de reden waarom het begrip tijd kan worden toegepast op alle verschillende soorten van na-elkaar-opeenvolgingen - van veranderingscontinua - hoe verscheiden van aard zij ook mogen zijn. We zien dit nog duidelijker als we opnieuw kijken naar de werkwoordsvorm van het begrip, naar de menselijke activiteit van het tijdbepalen (‘timing’). Mensen kunnen de tijd bepalen van paardenrennen, van de beweging van de zon, van de duur van een mensenleven, van hun arbeids- of ontspanningsactiviteiten of van het vermogen om aan het bewind te blijven van de ene regering vergeleken met de andere. Zij kunnen de tijd bepalen van opeenvolgingen van gebeurtenissen op alle niveaus van het universum, de fysische, biologische, sociale en persoonlijke niveaus. Dat wordt bedoeld wanneer we zeggen dat tijd verwijst naar alle vormen van na-elkaar-opeenvolgingen, wat ook hun specifieke aard moge zijn. Het probleem is dat nog steeds in wijde kring aan ‘tijd’ zelf de eigenschappen worden toegeschreven van de processen, die het begrip symbolisch voorstelt. We zeggen ‘de tijd gaat voorbij’ als we het hebben over de voortdurende veranderingen van onze levens of de samenlevingen waarin wij leven. ‘Tijd’ verwijst naar deze opeenvolgingen zoals zij door mensen gekend en ervaren worden; het is een begrip dat een intellectuele synthese - een verbinden van gebeurtenissen - op een relatief hoog niveau van universaliteit uitdrukt. Het sluit niet alleen het door mensen vastgelegde verband in tussen opeenvolgingen van veranderingen waarvan de tijd moet worden bepaald met de opeenvolging die als maatstaf dient om tijd mee te bepalen, maar ook het verband tussen wat in een opeenvolging ‘vroeger’ en wat ‘later’ gebeurt. Een van de belangrijkste sleutels om de problemen van ‘tijd’ en ‘tijdbepalen’ te ontsluiten is nu juist te vinden in het specifieke vermogen van mensen om hier en nu samen voor de geest te halen en zo met elkaar te verbinden wat in een opeenvolging van gebeurtenissen ‘vroeger’ en wat ‘later’, wat ‘tevoren’ en wat ‘nu’ plaatsvindt. De herinnering speelt een rol bij dit samen zien wat in feite niet samen gebeurt. Als ik het hier over het menselijk vermogen tot synthese heb, bedoel ik eigenlijk meer dan dat: het gaat me om het algemene vermogen om gebeurtenissen met elkaar te verbinden. Wat niet in het hier en nu aanwezig is voor zijn geestesoog te halen en in staat te zijn dat te verbinden met wat hier en nu gebeurt is slechts één uiting van het menselijk vermogen tot synthese, maar dat speelt bij alle vormen van tijdbepalen een onmisbare rol. Kort geformuleerd: te zeggen | |
[pagina 369]
| |
dat het nu vier uur is, als we ons niet tegelijkertijd voorstellen dat het twee uur was en later zes uur zal zijn zou geen betekenis hebben. Juist de begrippen ‘vroeger’ en ‘later’ zijn uitingen van het menselijk vermogen om samen voor de geest te halen wat niet samen gebeurt en als zodanig door mensen wordt ervaren.
We komen hier terecht bij aspecten van het probleem van tijd, waaruit de ingewikkeldheid ervan blijkt. Het begrip tijd kan op het eerste gezicht monolitisch en eenvoudig lijken. Het kan de indruk wekken dat het naar een object verwijst dat in een paar zinnen kan worden gedefinieerd. Maar zoals we hebben gezien symboliseert het in feite een tamelijk ingewikkeld stel verbanden, die mensen leggen tussen of binnen waarneembare opeenvolgingen van veranderingen. Tot dusverre heb ik het gehad over de synthese, die mensen volbrengen als zij een opeenvolging van veranderingen als zodanig symbolisch voorstellen - als zij een dergelijke opeenvolging zonder meer voorstellen als een stroom van onderling verbonden gebeurtenissen, die na elkaar gebeuren. We zouden dit het structurele aspect van zulke opeenvolgingen kunnen noemen. Het eigen aandeel van mensen als degenen die door hun vermogen om samen weer te geven wat na elkaar gebeurt in staat zijn om een opeenvolging van veranderingen als zodanig voor te stellen, komt bij dit soort voorstelling van een opeenvolging niet voor den dag. Hierin verschijnt deze alleen als een gestructureerde stroom van gebeurtenissen, die voorvalt in de opeenvolging van de tijd - zoals wij dat uitdrukken -, geheel onafhankelijk van menselijke ervaring en vermogen tot synthese. Er is echter een andere groep van vaak gebruikte tijdbegrippen, waarvan de betekenis wel rekening houdt met het menselijk vermogen tot synthese, tot het samen voor de geest halen van wat mensen weten dat op verschillende tijdstippen gebeurd is en zou kunnen gebeuren. Ik doel op begrippen als ‘verleden, heden en toekomst’. Hun functie en betekenis wordt vaak niet goed begrepen, omdat er geen duidelijk genoeg onderscheid wordt gemaakt en geen duidelijk genoeg verband wordt gelegd tussen tijdsbegrippen, zoals ‘jaar’, ‘maand’ of ‘uur’, die naar de tijdsstructuur van een opeenvolging als zodanig verwijzen en andere begrippen, die in de kern van hun betekenis mensen zelf insluiten. Verleden, heden en toekomst behoren tot de laatste categorie begrippen. Het raadsel waarvoor zij ons begripsvermogen stellen, is in de eerste plaats te wijten aan hun wisselende betekenis in relatie tot de tijdsstructuur van een opeenvolging. De toekomst van vandaag is het heden van morgen en het heden van vandaag het verleden van morgen. De oplossing van dit raadsel is eenvoudig genoeg als wij rekening houden met het specifieke soort verbanden dat we bij ieder onderzoek van de menselijke manier van ervaren tegenkomen en het begrippenapparaat dat nodig is om menselijke ervaringen symbolisch te kunnen voorstellen. In relatie tot de opeenvolging van veranderingen, die kan worden voorgesteld door de unilineaire en continue reeks cijfers van een jaartellingstijdschaal (1605, 1606, 1607 et cetera) veranderen verleden, heden en toekomst voortdurend, omdat de mensen naar wie zij verwijzen en wier ervaring zij representeren met hen veranderen. De samenhang van een opeenvolging ligt besloten in de betekenis die deze termen voor hen hebben. Wat verleden, heden en toekomst is hangt af van de op dit moment levende generaties. In de staffelloop van de generaties zijn deze altijd in beweging en de betekenis van de termen verleden, heden en toekomst met hen. Evenals de eenvoudiger begrippen die een tijdreeks aangeven, zoals jaren of maanden, zijn ook deze begrippen representatief voor het menselijk vermogen tot synthese - in dit speciale geval van het vermogen tegelijkertijd te ervaren wat niet tezelfdertijd gebeurd is. Maar ofschoon zij dit vermogen vooronderstellen sluiten begrippen als maand of jaar het niet in hun betekenis in. Zij geven alleen continue opeenvolgingen van verschillende duur weer. De betekenis van de begrippen verleden, heden en toekomst omvat mede de relatie tot een opeenvolging van veranderingen van een persoon (of personen) die ervaart. Een ogenblik in een continue stroom krijgt pas in relatie tot iemand die ervaart het karakter van een heden tegenover andere momenten van een verleden of toekomst. Als symbolen van tijdseenheden die worden ervaren, geven deze drie termen niet alleen - zoals ‘jaar’ of ‘oorzaak en | |
[pagina 370]
| |
gevolg’ - een opeenvolging weer, maar ook de gelijktijdige aanwezigheid van de drie tijdseenheden in de menselijke ervaring. We zouden kunnen zeggen dat verleden, heden en toekomst, ofschoon drie verschillende woorden, één begrip vormen.
Gedurende lange tijd zijn mensen in de war gebracht doordat de feitelijke gebeurtenissen binnen een opeenvolging en daardoor de tijdseenheden ervan - uren, maanden, of de jaren van een jaartellingstijdschaal - waarop de term ‘heden’ wordt toegepast, voortdurend aan het veranderen zijn en doordat daarmee ook de markering van verleden, heden en toekomst voortdurend verandert. De schijnbare paradox van de drie ervaringstijdseenheden is al in de oudheid opgemerkt. Zo beschreef Censorinus, na eerst een uiteenzetting over ‘absolute tijd’ gegeven te hebben, als volgt verleden, heden en toekomstGa naar eindnoot1.: ‘(absolute tijd) is immens, zonder oorsprong en zonder einde, heeft altijd op dezelfde manier bestaan, zal in de toekomst altijd blijven bestaan en heeft op de ene persoon niet meer betrekking dan op de andere. Hij is verdeeld in drie soorten tijd - verleden, heden en toekomst; daarvan is het verleden zonder ingang de toekomst zonder uitgang, terwijl het er tussen liggende heden zo kort en onbegrijpelijk is, dat het niets meer schijnt te zijn dan het samenvloeien van verleden en toekomst; het is zo instabiel dat het nooit hetzelfde is en waar het ook doorheen loopt wordt het van de toekomst afgesneden en bij het verleden gevoegd.’ Door zijn wat bizar karakter kan Censorinus' formulering van het raadsel het iets makkelijker maken de oorzaak van de moeilijkheden te begrijpen. De drie termen verleden, heden en toekomst werden door hem bijna behandeld alsof zij drie verschillende objecten ‘in tijd en ruimte’ aangaven. Hij benaderde ze, zoals dat nu soms nog steeds gebeurt, met het begrippenapparaat waarmee samenhangen op het fysische niveau worden voorgesteld. Dat is nauwelijks geëigend voor het onderzoek van samenhangen op het ervaringsniveau. Vergelijk termen als ‘vroeger en later’, die gebruikt worden om in één richting verlopende fysische opeenvolgingen - zich al of niet herhalend - aan te geven, met termen als ‘nu’, ‘vandaag’ of ‘verleden, heden en toekomst’, wanneer zij voor dezelfde opeenvolging worden gebruikt. De eerste geven verbanden tussen verschillende posities in een opeenvolging zelf aan; de laatste posities in de opeenvolging, geselecteerd door personen die deze ervaren als betrokken op zichzelf. De eerste representeert een manier om in een opeenvolging tijdsposities te bepalen, die voor alle mogelijke er naar verwijzende personen dezelfde isGa naar eindnoot2.: de posities waarvan de tijd bepaald is als ‘nu’ of ‘heden’, veranderen als de ernaar verwijzende personen veranderen, individueel of als groepen. De demarcatielijnen tussen verleden, heden en toekomst veranderen voortdurend omdat degenen die gebeurtenissen in deze termen ervaren, zelf voortdurend veranderen. Ze veranderen als personen op weg van de wieg tot het graf en als samenlevingen met het komen en gaan van de generaties (en nog op vele andere manieren). Het zijn altijd de levenden van dit moment in relatie waartoe gebeurtenissen het karakter van een verleden, heden en toekomst hebben. Zoals de voornaamste opeenvolging van de biologische evolutie of die van een sterrenstelsel, beweegt ook de opeenvolging van de ‘voortstromende jaren’ (van 1 tot 2000 en verder) zich zonder een afbakening van dit op ervaring gebaseerde type. Maar er is een verschil. Als het om menselijke samenlevingen gaat, speelt de ervaring van structuur altijd een rol in het vormen van structuur. Daarom vormt de menselijke ervaring van sociale opeenvolgingen in termen van verleden, heden en toekomst een integrerend bestanddeel van de stroom van zo'n opeenvolging zelf. Voor wat we ‘natuur’ noemen, dat wil zeggen het fysische niveau van het universum, is dat niet het geval. Deze verheldering van de vaak verwarrende relatie tussen tijdsbegrippen van het type jaar, maand of uur en die van het type verleden, heden en toekomst leidt daarom tot een conclusie die misschien onverwacht komt. Het laatste soort begrip kan niet worden toegepast op wat we ‘natuur’ op de fysische niveaus noemen, alleen voor zover mensen gebeurtenissen op die niveaus op zichzelf betrekken. Het perpetuum mobile van de ‘natuur’ heeft geen verleden, geen heden en geen toekomst.Ga naar eindnoot3. Het is een voortdurende opeenvolging van veranderingen in de configuratie van energiematerie; met betrekking daartoe is de classificatie | |
[pagina 371]
| |
van verschillende sectoren van de opeenvolging van veranderingen als verleden, heden en toekomst zonder betekenis.
14. Voor goed begrip van de problemen die later aan de orde moeten komen, kan het nuttig zijn om summier in te gaan op de ruimere betekenis van het feit dat we met twee verschillende soorten tijdsbegrippen werken, waarvan de ene gekende opeenvolgingen weergeeft van veranderingen, die niet als ervaren en gekend worden geconceptualiseerd, en de andere een wijze van ervaren van zulke opeenvolgingen door mensen die er deel van kunnen uitmaken. Ik heb de termen ‘opeenvolgings’- en ‘ervarings’-tijdsbegrippen gebruikt om ze te onderscheiden. Beide zijn symbolen van samenhangen; maar de soorten samenhangen die ze representeren, zijn verschillend. Zo geven ‘vroeger’ en ‘later’ samenhangen in een opeenvolging weer binnen een continuüm van veranderingen als zodanig; deze termen zijn toepasbaar op mechanische oorzaak-en-gevolg samenhangen. Verleden, heden en toekomst, die weliswaar ook naar vroegere of latere gebeurtenissen verwijzen, zijn begripssymbolen van een niet-causaal soort samenhang. Die wordt gevonden in de vijfde - de ervarings - dimensie van het universum. In de andere vier dimensies kunnen geen samenhangen van dit specifieke niet-causale soort worden gevonden, zodat dit soort begrippen ook niet voorkomen in het onderzoek ervan. Tot nog toe is de epistemologische status van het ervaringssoort van begrippen nogal onzeker gebleven. Er bestaat de neiging om ze als metafysisch te beschouwen; er wordt vaak aangenomen dat ze niet aan empirisch materiaal kunnen of hoeven te worden getoetst en vrijelijk naar persoonlijke ingevingen van het moment kunnen worden geïnterpreteerd. De reden is vrij simpel. Wij zijn ervan overtuigd geraakt dat wij bij het onderzoek van het nog niet bekende universum geen samenhangen kunnen ontdekken buiten het begrippenapparaat, dat is ontwikkeld voor het onderzoek van het fysische niveau van het universum en representatief geworden is voor de soorten samenhangen op dat niveau, vooral van mechanische oorzaak-engevolg samenhangen. Men wil ons doen geloven dat mechanische, causale samenhangen de enige soort samenhangen zijn die het ‘rationele’ brein van mensen vermag te ontdekken. Voor veel mensen is het nog steeds moeilijk voldoende afstand van dit soort opvattingen te nemen om in te zien dat dit veel te ver gaande generalisaties zijn, die afgeleid zijn van een specifiek stadium - het vroegste - in de ontwikkeling van de moderne wetenschappen. Daarin kunnen we de wortels vinden van de opvatting dat iedere wijze om gebeurtenissen met elkaar in verband te brengen die afwijkt van wat in de klassieke natuurwetenschappen de dominante manier is geworden, als metafysisch en onwetenschappelijk moet worden afgedaan. Het is een opvatting die kenmerkend is voor een bepaalde fase van het proces van kennisontwikkeling en voor een bepaalde statushiërarchie van de wetenschappen - met andere woorden voor de machtsverdeling tussen verschillende groepen van wetenschappelijke specialisten die in die fase bepalend was. Het onderzoek van het ervaringsniveau wordt meestal toebedeeld aan speculatief denken - als een overblijfsel van een rationalistische traditie, die alles dat niet kan worden voorgesteld in termen van mechanische causale samenhangen als irrationeel verdoemt.
Wat hier gezegd is over het verband en het verschil tussen opeenvolgings- en ervaringstijdbegrippen kan dienen als een nuttig begin om deze opvatting te veranderen. De manier waarop mensen tegenwoordig de wereld bezien is sterk gekleurd door de ongelijkmatigheid van hun kennis van de verschillende integratieniveaus van het universum.Ga naar eindnoot4. Zij zijn erin geslaagd zich een aanzienlijke mate van betrouwbare kennis van de fysische niveaus eigen te maken. De mate van overeenstemming met de werkelijkheid van de symbolische voorstellingen, die zij bij het onderzoek van deze niveaus gebruiken, is toegenomen. Maar zij hebben op geen stukken na eenzelfde mate van zekerheid bereikt bij hun onderzoek van andere niveaus van het universum, in het bijzonder niet van de niveaus die zij zelf vertegenwoordigen: de menselijke niveaus. De mate van overeenstemming met de werkelijkheid van de symbolische voorstellingen, die zij gebruiken bij hun pogingen om deze menselijke niveaus te onderzoeken is nog steeds veel geringer dan de mate van overeenstemming van de | |
[pagina 372]
| |
voorstellingen die zij op het niveau van de ‘natuur’ hebben leren gebruiken. Hun vermogen om zich op deze niveaus te oriënteren en de ermee verbonden problemen op te lossen is daarom even laag ontwikkeld. In feite heeft de enorme vooruitgang die mensen hebben weten te bereiken bij hun onderzoek van de fysische en van sommige biologische integratieniveaus, de menselijke oriëntatie op hun eigen, menselijke niveau zowel voortgeholpen als belemmerd. Er is geen twijfel aan dat de menselijke niveaus hun eigen, specifieke problemen met zich meebrengen. Mensen zijn duidelijk bang om zichzelf te ontdekken - bang voor wat ze te voorschijn zouden kunnen brengen. Dat de menswetenschappen zozeer worden beheerst door de aan mensen eigen pogingen om voor zichzelf weg te lopen, is één van de verklaringen voor de hachelijke positie waarin deze wetenschappen verkeren. Maar de aan de menswetenschappen inherente problemen worden aanzienlijk versterkt door het feit dat als gevolg van hun successen bij het onderzoek van de ‘natuur’ de natuurwetenschappen de sociale status hebben verkregen van algemeen model voor alle wetenschappen. Onderzoekers van de menselijke niveaus worden in een onaangenaam dilemma gedwongen; er wordt ze slechts de keus gelaten uit twee even onvruchtbare alternatieven. Of ze aanvaarden de suprematie van de onderzoeksmodellen die door de natuurwetenschappen zijn gesteld, zonder dat ze zich verder afvragen of die wel voor hun eigen doeleinden geëigend zijn - misschien in de hoop dat ze zich daarmee verzekeren van de status van ‘echte’ wetenschapsbeoefenaars. Of, als ze de modellen van de natuurwetenschappen onvoldoende geëigend vinden, kunnen ze proberen om symbolische voorstellingen te ontwikkelen, die beter passen op de specifieke soort van de samenhangen op de menselijke niveaus - maar dan zijn ze gedwongen om zich in een zee van onzekerheid te begeven: de resultaten van hun onderzoek worden dan meestal met speculatief denken en metafysica geassocieerd. Wanneer we tegenwoordig de problemen van tijd bestuderen, stuiten we steeds weer op dit dilemma. Als determinant van causale samenhangen lijkt ‘tijd’ een duidelijk en nauwkeurig begrip, dat hecht gefundeerd is in de natuurwetenschappen. Het soort samenhang dat men bij het bestuderen van door mensen ervaren tijd tegenkomt - zie Bergson en Heidegger - wordt aan de metafysica overgelaten. En dat is niet de enige manier waarop de huidige niveauverschillen in de ontwikkeling van kennis van de fysische en de menselijke integratieniveaus de problemen van tijd beïnvloeden. Een van de meest verbazingwekkende aspecten van de wijze waarop de problemen van tijd tegenwoordig worden benaderd is het verschil in aandacht, die respectievelijk de beoefenaars van natuur- en sociale wetenschappen aan deze problemen schenken. In de praktijk van menselijke samenlevingen zijn problemen van tijdbepalen een steeds belangrijker rol gaan vervullen, maar in theorieën over samenlevingen is de belangstelling voor problemen van tijdbepalen uitermate gering. Tot op zekere hoogte is dit ongetwijfeld te danken aan het feit dat men over het algemeen onderzoekingen naar tijd tot het terrein van de theoretische fysica acht te behoren. Als we zouden vragen wat tegenwoordig de meest vergevorderde en prominente theorie over tijd is, zou over de theorie van Einstein als zodanig een aanzienlijke mate van consensus worden aangetroffen. Het is begrijpelijk dat sociologen vinden, dat problemen van tijd buiten hun bereik liggen.
En dat is niet alles. De invloed van niveauverschillen in de ontwikkeling van de natuur- en de sociale wetenschappen op het hedendaagse denken gaat veel dieper. Hij vindt uitdrukking in talrijke conceptuele tweedelingen, die het doen voorkomen alsof de wereld van de natuur en de wereld van de mensen twee gescheiden en onafhankelijk van elkaar bestaande werelden zijn, die in zeker opzicht antagonistisch of onverenigbaar zijn. We werken tegenwoordig in een intellectueel kader, dat berust op begripsmatige tweedelingen zoals ‘natuur en samenleving’, ‘natuur en cultuur’, ‘subject en object’, ‘geest en materie’, ‘fysische en ervaren tijd’, enzovoort. Ofschoon een aantal ervan van oudsher aan ons zijn overgedragen, weerspiegelen ze in hun tegenwoordig overheersende versie de niveauverschillen in de ontwikkeling van onze kennis en de verdeling van ons zoeken naar kennis in schijnbaar niet met elkaar verbonden academi- | |
[pagina 373]
| |
sche specialismen. Zo wordt ‘natuur’ vereenzelvigd met het onderzoeksterrein van de natuurwetenschappen en in het bijzonder van de fysica. Daaruit volgt dat de mensheid in zijn verschillende verschijningsvormen en samenlevingen, culturen, ervaringswijzen of wat dan ook op zichzelf staat als datgene wat geen ‘natuur’ is. Er zijn er die de hoop koesteren dat alles wat des mensen is, eenmaal verklaard zal kunnen worden in termen van de natuurwetenschappen. Anderen zijn er vast van overtuigd dat er een onoverbrugbare kloof ligt tussen mensen en ‘natuur’ (zoals opgevat door de natuurwetenschappen). Zo gaan achter al deze tweedelingen strijdtonelen verborgen. Maar in feite zijn ‘mensen’ en ‘natuur’ niet werkelijk existentieel gescheiden op de manier zoals onze huidige wijze van spreken het doet voorkomen. Het zijn de wetenschappen waarvan de onderzoeksobjecten natuur en mensen vormen, die verdeeld zijn. Het streven van hun vertegenwoordigers om volstrekte autonomie ten opzichte van elkaar te verkrijgen en de verschillende status, waarmee enerzijds de ‘fysische natuur’ als het gestructureerde object van een ver voortgeschreden groep wetenschappen en anderzijds mensen, als een veel minder duidelijk gestructureerd object van een veel minder ver voortgeschreden groep wetenschappen, zijn bekleed, vinden hun uitdrukking in de wijze waarop het ‘natuurlijk’ en het ‘menselijk universum’ worden waargenomen. We zijn eraan gewend geraakt om de wereld begripsmatig grotendeels op te delen in overeenstemming met de verdelingen tussen verschillende academische specialisaties. De tweedeling ‘natuur en samenleving’ is maar één van de vele voorbeelden hiervan, maar het toont de gebreken van dit soort conceptualisering bijzonder duidelijk. Door de twee gebieden niet alleen existentieel gescheiden te doen lijken, maar ook als enigszins antagonistisch en onverenigbaar ten opzichte van elkaar, sluit dit soort conceptualisering zeer doeltreffend onderzoekingen uit naar de relaties tussen wat we ‘natuur’ en ‘samenleving’ noemen. Men doet het voorkomen alsof deze twee onderzoeksterreinen net zo onafhankelijk van elkaar zijn als de professionele groepen wetenschapsbeoefenaars, die zich ermee bezighouden, graag willen zijn. Vanzelfsprekend is de mensheid - ‘samenleving’, ‘cultuur’ enzovoort - in feite evenzeer natuurlijk - maakt hij niet minder deel uit van het universum - als atomen of moleculen. Als we in ons begrippenapparaat niet een te ver doorgevoerde arbeidsverdeling en de daarmee samenhangende waarderingsconflicten projecteerden, zouden we ons gauw genoeg bewust worden dat ‘natuur’ en ‘samenleving’, ofschoon onderzoeksterreinen van verschillende groepen, interdependent en niet autonoom ten opzichte van elkaar zijn. We zouden inzien dat het nog een open probleem is om zowel de samenhang als de verschillen tussen de twee groepen gegevens, waarnaar we met deze termen verwijzen, duidelijk te conceptualiseren. Eén manier om dat te doen is te spreken over een hiërarchie van interdependente integratieniveaus, waarbinnen ieder hoger niveau relatief autonoom is en daardoor niet reduceerbaar tot lagere niveaus.
Het is noodzakelijk hier iets te zeggen over de ontoereikendheid van tweedelingen zoals ‘natuur en samenleving’, aangezien ieder onderzoek naar het probleem van tijd wordt geblokkeerd, zolang het binnen het kader van deze conceptualisering blijft. Dit dwingt de onderzoeker om wat we ‘sociale tijd’ en ‘fysische tijd’ - tijd in de samenleving en tijd in de natuur - zouden kunnen noemen, te behandelen alsof deze onafhankelijk van elkaar bestaan en onderzocht kunnen worden. Maar dat is onmogelijk. Vanaf de eerste pogingen om tijd te bepalen, hebben mensen zich bevonden en gehandeld binnen en als onderdeel van het natuurlijke universum. In feite kunnen de problemen van tijd niet worden opgedeeld in overeenstemming met de bestaande verdeling tussen academische specialisaties en de daarmee corresponderende verdeling van het instrumentarium aan begrippen waarover we beschikken. Het onderzoek van die problemen kan er daarom toe bijdragen om opnieuw het besef van de interdependentie tussen ‘natuur’ en ‘samenleving’ te wekken en, ruimer nog, het besef van de eenheid van veelheden waaruit het universum is opgebouwd. Het is niet bijzonder moeilijk om de blokkering van ons denken op te ruimen, als we ons met problemen van tijd gaan bezighouden. Veel van wat later moet worden behandeld zal dit aantonen. Vooralsnog kan het voldoende zijn om ons de | |
[pagina 374]
| |
eerder beschreven paradigmatische episode weer voor de geest te halen - het verhaal van de priester die voor zijn volk de ‘juiste tijd’ om te zaaien probeerde te bepalen door het voorbijtrekken van de maan langs een bepaalde plek aan de horizon te observeren. Zoals overal waren ook hier mensen voor hun voedsel afhankelijk van de vruchten van de ‘natuur’. Ze waren afhankelijk van de regen, die de zaden deed ontkiemen. Ze namen de beweging van de maan waar - een fysische beweging - om uit te vinden wanneer ze moesten gaan zaaien - een sociale activiteit - en ze begonnen de maan waar te nemen - een sociale activiteit - om de beste manier te vinden om hun honger te bevredigen - een natuurlijke impuls.
15. Ik keer steeds weer tot deze episode terug, omdat hij aan een geschreven document is ontleend en geschreven documenten tot nog toe zelden gebruikt zijn als blijk van deze vroege vormen van tijdbepalen. Daarom toont dit verhaal levendiger en directer de functie van tijdbepalen binnen een ruimer sociaal verband. In andere gevallen hebben we vaak niet meer dan stenen als stille getuigen, die daarom gemakkelijker kunnen worden misverstaan. Neem Stonehenge, het stenen monument uit vroeger tijden op de Salisbury-vlakte in Wiltshire, Engeland. Het werd gebouwd in tenminste drie stadia ergens in het tweede milennium voor Christus door onbekende volken, waarvan sommige misschien uit het gebied rond de Middellandse zee afkomstig waren. Het was duidelijk een plek waar erediensten werden gehouden, een vroeg Delphi van het verre Westen. Het bestaat, en bestaat ten dele nog steeds, uit concentrische cirkels, die werden gevormd door rijen van gigantische, rechtopstaande stenen. Als men het vanuit het noordoosten benaderde langs een weg waarvan de loop nog steeds te zien is, en in een rechte lijn doorliep, zoals priesters of koningen en hun volgelingen eens gedaan zullen hebben, langs de spil van de cirkels naar het middelpunt ervan, kan men, kijkend in zuidwestelijke richting, alweer recht langs deze middellijn, op de ochtend van de zomer-zonnewende de zon boven de horizon zien opkomen, min of meer recht achter een soort altaar of zonnesteen. Dit was met andere woorden een altaar met een ingebouwd middel om tijd te bepalen.Ga naar eindnoot5. De rangschikking wordt vaak geïnterpreteerd als teken dat de bouwers van dit monument ‘zonneaanbidders’ waren. Maar dat doet niet veel meer dan onze onwetendheid bedekken. In dat stadium aanbidden mensen meestal goden. Ze kunnen de zon al of niet als manifestatie van één van hun goden hebben beschouwd. Maar wat de andere functies van dit monument ook geweest mogen zijn, het had zeker de functie van een middel om tijd te bepalen - uitgebreider, maar in principe van hetzelfde type als gebruikt door de priester, die het opkomen van de zon boven een bepaalde heuvel als teken zag dat het zaaien kon beginnen. Men zal zich herinneren dat zonnewende in letterlijke zin het punt aangeeft, waarop de zon stilstaat; hij heeft het verste punt van zijn zomerbaan bereikt, nu verlegt hij zijn koers en keert terug. Vele menselijke groepen hebben dit keren van de zon beschouwd als een teken, dat voor henzelf bijzondere betekenis had. Gedurende zeer lange tijd waren mensen heel wat minder zeker dan tegenwoordig van de regelmatigheden in de bewegingen van de lichtgevende hemellichamen. Er bestaan vele verslagen over mensen, die bang waren dat de maan niet meer terug zou keren nadat ze gedurende een maansverduistering was verdwenen. Misschien wilden mensen ook gerustgesteld worden dat de zon weer naar hen terug zou keren, nadat hij zich een tijdje in de andere richting had bewogen. Ze kunnen misschien de behoefte gevoeld hebben om offers aan hun goden te brengen om zich van hun zegen of van bescherming tegen hun vloek te verzekeren - om een goede oogst, rijke opbrengsten van hun kudden of een zege op hun vijanden te verkrijgen. Maar wat de andere functies van dit monumentale geheel ook geweest mogen zijn, het middel om tijd te bepalen, dat het was, geeft ons ook een duidelijker beeld van de aard van tijdbepalen en de loop van de ontwikkeling daarvan. Zoals vele andere mensen, probeerden de gebruikers van Stonehenge een moment in de beweging van de zon vast te leggen - wij zeggen: ‘de tijd’ - wanneer de richting van zijn baan in relatie tot henzelf veranderde, omdat zij die veranderingen als een teken beschouwden dat hun groep tot bepaalde handelingen moest overgaan. Hun ‘tijdbepalen’ was met andere woor- | |
[pagina 375]
| |
den naïef zelfbetrokken; het was in meer algemene termen, groep-gecentreerd of sociocentrisch.
16. Er is een andere eigenschap van vroege vormen van tijdbepalen, die tot nadenken stemt: het puntsgewijze en discontinue karakter ervan.Ga naar eindnoot6. Er is een overvloed aan materiaal beschikbaar om aan te tonen dat actief tijdbepalen aanvankelijk beperkt was tot geselecteerde punten in wat we nu kennen als een voortdurende opeenvolging van veranderingen. Voorlopig kunnen de twee voorbeelden die ik heb gegeven, dat voldoende illustreren. Ze kunnen bovendien de aandacht vestigen op een andere, even karakteristieke eigenschap van vroeg tijdbepalen. Zelfs in een stadium waarin mensen er al vrij zeker van waren dat er een duidelijke regelmaat was in de baan van de zon en maan in de hemel, waren ze gedurende vele eeuwen lang niet in staat om van te voren hun veranderende posities en verschijningen te berekenen, door zonder te kijken schattingen te maken. Als deze lichtgevende hemellichamen een tijdje verdwenen, bij voorbeeld door een zonsverduistering, of van vorm veranderden, zoals de maan doet als zij rond en dik en dan weer dun wordt, waren mensen er lange tijd heel wat minder zeker van dan wij dat ze na een duidelijk te bepalen tijdsspanne weer naar hun eerdere vorm of positie zouden terugkeren. Ze moesten het zien om het te kunnen geloven. Aldus ging het puntsgewijze en discontinue karakter van hun tijdbepalen gepaard met hun behoefte aan het van aangezicht tot aangezicht aanschouwen van wat zij als tijdsindicator gebruikten. Mensen moesten zon, maan of sterren zelf in een bepaalde positie zien om hun verwachtingen vervuld te krijgen of antwoorden op hun sociale wanneer-vragen te ontvangen. In dit stadium wordt de vorm van hun tijdbepalen vaak, nogal ongelukkig, ‘concreet’ genoemd - ongelukkig, omdat zelfs als we de volle maan kunnen zien en tegen anderen of onszelf kunnen zeggen: ‘Daar is de volle maan’, we als oriëntatie- en communicatiemiddel een begrip gebruiken. En het begrip ‘concreet’, indien gesteld tegenover het begrip ‘abstract’, kan bepaald niet voor begrippen worden gebruikt. Het is heel goed mogelijk, en zelfs noodzakelijk, om een onderscheid te maken tussen begrippen op verschillende niveaus van abstractie en algemeenheid. Wijzen van tijdbepalen, die afhankelijk zijn van de directe waarneming van een gebeurtenis op een bepaald punt, zoals bij voorbeeld het zien van een volle maan, zijn representatief voor een manier van ervaren op een lager niveau van abstractie en algemeenheid. Ook in dit opzicht zijn de veranderingen die het tijdbepalen ondergaat, wanneer samenlevingen zich ontwikkelen naar integratie van meer en meer mensen en naar meer en meer functionele differentiatie, veranderingen in een bepaalde richting. Tijdbepalen in termen van abstracties op een laag niveau en een geringe reikwijdte maken plaats voor, of worden aangevuld door, tijdbepalen in termen van abstracties op een hoog niveau en een grote reikwijdte. Het begrippenkader van tijdbepalen, dat, in vergelijking met het onze, het karakter heeft van een mengelmoes van statische, geïsoleerde en onsamenhangende puntsgewijze gebeurtenissen, wordt omgevormd in een kader dat een toenemende hoeveelheid bewegingen en veranderingen toont als regelmatig verlopende, continue en samenhangende processen. In een vroeger stadium moest men de zon na een lange reis zien terugkeren op een bepaald, door mensen als voor henzelf betekenisvol beschouwd punt; men moest de jonge maan zien terugkeren nadat de oude maan was verdwenen. Mensen hadden immers nog niet geleerd om een referentiebeweging, zoals de steeds terugkerende afwisseling van dag en nacht, te gebruiken als standaard meeteenheid, die het mogelijk maakte om vooruit te bepalen wanneer de maan naar de verwachte positie zou terugkeren, zonder haar ook werkelijk daar te zien. In het verleden probeerde men meestal het probleem van ‘tijd’ op te lossen zonder zich te bekommeren over de loop en de algemene richting van de ontwikkeling van tijdbepalen. Zolang men dat doet blijft het probleem onoplosbaar. Het raadsel van ‘tijd’ kan niet worden opgelost zonder aan te knopen bij de ontwikkeling van het begrip ‘tijd’ en van de verschillende tijdseenheden, zoals ‘jaar’, ‘maand’, ‘uur’ of ‘minuut’, die zich herhalende standaard intervallen aangeven tussen een eerdere en een latere positie in een beweging. Het is echter mogelijk dat de weg naar een ontwikkelingsperspectief geblokkeerd wordt door bepaalde | |
[pagina 376]
| |
waarderingen die aan de term ‘ontwikkeling’ kleven - als erfenis van het gebruik van die term in de achttiende en negentiende eeuw. Of we het hebben over de ontwikkeling van tijdbepalen of van samenlevingen in het algemeen, de term ‘ontwikkeling’ wordt vaak verbonden aan de notie en het ideaal van vooruitgang. Zij schijnt het idee te impliceren dat ieder later stadium in een of andere metafysische zin van hoger waarde is dan ieder vroeger stadium. Maar dat is een karikatuur van een ontwikkelingsperspectief in de sociologie. Om de tekortkomingen van dat beeld in te zien, kunnen we Darwins benadering van het probleem van biologische evolutie bezien. Hij stelde geen belang in het probleem of amfibieën beter waren dan vissen, zoogdieren beter dan reptielen, of mensen beter dan apen; hij wilde alleen weten hoe en waarom verschillende soorten zo geworden zijn als ze zijn, en hij wilde verklaren waarom soorten die later in het evolutionair proces kwamen, functionele voordelen hadden in hun relaties met vroegere soorten. Het probleem van de ontwikkeling van samenlevingen in het algemeen, en van ‘tijd’ in het bijzonder, vereist een soortgelijke benadering. Omdat de huidige wijzen van tijdbepalen en het daarmee corresponderende begrip ‘tijd’ geworden zijn, kunnen we deze alleen hopen te begrijpen en verklaren, als we in staat zijn te ontdekken hoe en waarom ze zich in deze richting hebben ontwikkeld.
(wordt vervolgd)
(Vertaling: G. van Benthem van den Bergh) |
|