De Gids. Jaargang 138
(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 344]
| |
P.A. Wackie Eijsten
| |
[pagina 345]
| |
hoofdsteden, Zweig pleegt, nauwelijks zestig jaar oud, in 1942, in ballingschap in Brazilië, zelfmoord, niet - zoals Thomas Mann - ‘leidend an Deutschland’,Ga naar eindnoot9. maar lijdend aan wat hij niet anders kan zien dan als de ondergang van de beschaafde wereld. Hun korte samenwerking is tragisch overschaduwd door de cyclopengestalte van het Derde Rijk.
Van Mozart is bekend dat zijn brieven soms passages bevatten die om redenen van welvoeglijkheid niet erg geschikt zijn voor publikatie. Stefan Zweig, wiens verzameling manuscripten beroemd was, had in 1931 zo'n voor openbaarmaking minder geschikte brief van de eenentwintig jarige Mozart in 50 genummerde exemplaren in facsimile laten afdrukken: ‘zum erstenmal ungekürzt veröffentlicht’.Ga naar eindnoot10. Eén exemplaar daarvan zond hij in oktober van dat jaar aan de in Garmisch, in Beyeren, wonende Richard Strauss. In het begeleidende briefje vermeldde Zweig hoe zijn vriend en uitgever, prof. Anton Kippenberg, hem had aangemoedigd deze attentie aan de beroemde meester te bewijzen.Ga naar eindnoot11. Strauss, die Zweig niet, maar Kippenberg wel persoonlijk kende, bedankte Zweig dadelijk voor zijn zending, waardoor hij zeer getroffen was en voegde daaraan trots toe dat ook hij ‘einen Originalbrief des Göttlichen’Ga naar eindnoot12. bezat, ‘der aber leider so anständig ist, dass er sogar in einem Mozartverein verlesen werden kann.’Ga naar eindnoot13.
Zweigs briefje viel bij Strauss in vruchtbare aarde, méér nog dan door de Mozart-brief door Zweigs schuchtere verzoek hem een ‘muzikaal plan’ te mogen voorleggen. Twintig jaar lang was de geniale Hugo von HofmannstahlGa naar eindnoot14. Strauss' vaste tekstdichter geweest, die hem de teksten had geleverd voor onder andere zijn wereldsuccessen Elektra, Der Rosenkavalier en Ariadne auf Naxos. Na de dood van Von Hofmannstahl in 1929 had Strauss, naar hij later schreef,Ga naar eindnoot15. reeds gemeend zich erbij te moeten neerleggen dat het met hem als operacomponist voorgoed gedaan was. Hij had heel goed beseft dat de verzen van Von Hofmannstahl zijn belangrijkste, zo niet enige inspiratiebron waren geworden. Hij schreef geen andere muziek meer dan opera's en geen andere opera's dan op tekst van Von Hofmannstahl - die hij, niet àl te bescheiden, naar Mozarts tekstdichter zijn ‘Da Ponte’ placht te noemen - Na diens dood vorderde hij slecht met de partituur van Arabella, zijn laatste Hofmannstahl-libretto. Het leek of hij vreesde dat een onderbreking van zijn regelmatige componeer-arbeid wellicht fataal zou kunnen zijn. ‘Als mijn creatief vermogen bij het naderen van mijn zeventigste verjaardag maar enigszins redelijk wil blijven functioneren’, schreef hij aan Fritz Busch, ‘is het misschien het beste het werk aan Arabella, dat niet vlotten wil, te onderbreken met iets geheel nieuws’.Ga naar eindnoot16. Maar iets nieuws leek niet voorhanden.
Toen Strauss ongeveer twee jaar later in contact kwam met Stefan Zweig, betekende dit voor de achtenzestig jarige componist dan ook zoveel als het aanbreken van een nieuwe dageraad. Heel duidelijk spreekt dit uit zijn brieven aan Zweig. In één daarvanGa naar eindnoot17. schrijft hij, met een citaat uit één van zijn eigen liederen: ‘Ja, dass ich dich gefunden, du liebes Kind, das freut mich alle Tage, die mir beschieden sind!’Ga naar eindnoot18. Een fijngevoelige en intelligente tekstdichter als Zweig te hebben gevonden èn deze voor zich te behouden, was voor de componist Strauss, die besefte dat zijn tijd kostbaar begon te worden, van levensbelang. Zweig had grote bewondering voor Strauss. Hij was goed op de hoogte met de muzikale wereld van zijn tijd, bevriend met onder andere Busoni, Toscanini, Bruno Walter, Alban Berg, Ravel en Bartòk. In zijn postuum verschenen autobiografie ‘Die Welt von Gestern’, schrijft hij: ‘Ik zou geen andere scheppende musicus in onze tijd hebben geweten aan wie ik mij liever dienstbaar had gemaakt dan aan Richard Strauss, deze laatste uit het grote geslacht van Duitse “Vollblutmusiker”, dat van Händel en Bach via Beethoven en Brahms tot in onze dagen reikt.’Ga naar eindnoot19. Evenals Strauss verkeerde ook Stefan Zweig in een beslissend stadium van zijn leven. Hij voelde zich als jood niet alleen persoonlijk bedreigd door het voortwoekerend nationaal-socialisme, maar als overtuigd en actief pacifist leed hij nog méér onder de aanblik van de politieke afgrond die hij voor Duitsland en Oostenrijk, voor Europa, in het | |
[pagina 346]
| |
nabije verschiet zag. Hij was wereldberoemd, maar had het geloof in zichzelf en zijn werk verloren. Zijn boeken leverden hem een groot inkomen op, maar hij kende zijn eigen werk weinig waarde toe. Hij werd bewonderd door een miljoenenpubliek, maar voelde nauwelijks achting voor zichzelf. Bovendien werd zijn verstandhouding met Friderike, zijn vrouw, steeds slechter: het huwelijk benauwde hem en werk was zijn enige toevlucht. Gretig vatte hij de samenwerking met Strauss aan.
Beide kunstenaars hebben van hun samenwerking aantekeningen nagelaten: Zweig in ‘Die Welt von Gestern’, Strauss in één van de blauwe en grijze schriften die hij voor persoonlijke notities gebruikte.Ga naar eindnoot20. Maar het is vooral de bewaard gebleven briefwisseling, die niet alleen een boeiende reconstructie oplevert van de totstandkoming van hun enige gezamenlijke schepping, maar meer nog een tragisch beeld oproept van het onvermijdelijk afbreken van hun samenwerking, ondanks de persoonlijke en artistieke offers waartoe zij beiden bereid waren. De als een esthetisch spel begonnen briefwisseling, interessant om de vele artistieke, zowel literaire als muzikale, onderwerpen waar over beide kunstenaars correspondeerden, neemt geleidelijk het karakter van een moderne tragedie aan naarmate men al lezend getuige wordt van de machteloosheid van beiden om hun samenwerking te redden voor de vernietigende macht van het nazidom. Zweig kwam bij hun eerste onderhoud in München, in november 1931,Ga naar eindnoot21. onder de indruk van wat hij Strauss' ‘Kunstverstand’ noemde. ‘Zo'n snel doordringend Kunstverstand’, schreef hij tien jaar later, ‘had ik nooit bij hem vermoed, noch zo'n verbazende dramaturgische kennis van zaken’.Ga naar eindnoot22. Het ‘muzikale plan’ dat Zweig hem bij die gelegenheid voorlegde was een groots ballet ‘dat’, aldus Strauss, ‘alles van Prometheus tot Nijinski omvatte’.Ga naar eindnoot23. Strauss besefte dat hij daar niet aan beginnen moest! Een ander plan van Zweig, voor een komische opera naar een stuk van Ben Jonson, The silent woman genaamd, lokte hem terstond veel meer aan. ‘Ik verbaasde mij’, schrijft Zweig, ‘over de objectiviteit en de helderheid (“eine fast unheimliche Klarheit”) waarmede Strauss de grenzen van zijn eigen kunst en kunnen zag. Hij wist wel dat het met de opera als kunstvorm eigenlijk gedaan was. Wagner betekende volgens hem zo'n onneembare bergtop in dit landschap, dat niemand daar bovenuit zou kunnen.’ ‘Maar’, had Strauss daaraan toegevoegd, ‘ich habe mir geholfen, indem ich einen Umweg um ihn gemacht habe’.Ga naar eindnoot24.
Na dit eerste gesprek duurde het echter nog vrij geruime tijd eer Zweig tijd en rust vond om zich aan zijn taak als librettist te wijden.Ga naar eindnoot25. Hij had zijn handen vol aan de voltooiing van zijn biografie van Marie Antoinette, en de vertaling van een stuk van Pirandello,Ga naar eindnoot26. hij hield in Italië - in het Italiaans, moge Dante het mij vergeven, schreef hij aan StraussGa naar eindnoot27. - enkele lezingenGa naar eindnoot28. en eerst moest het ‘tumult’ van de Festspiele - dat hij verfoeide - in zijn woonplaats Salzburg achter de rug zijn, voordat hij aan een uitwerking van de eerste scène toekwam.Ga naar eindnoot29. Blijkbaar was de beginnende samenwerking tussen de twee wereldberoemde kunstenaars intussen een welkom nieuwtje geweest voor de in Salzburg die zomer aanwezige kunstcritici, want Kippenberg schreef Zweig al op 20 augustus 1932: ‘Heute las ich, dass die von mir eingefädelte Ehe zwischen Richard Strauss und Stefan Zweig zustande gekommen ist und dass mit der baldigen Geburt eines gesunden Öperleins zu rechnen ist.’Ga naar eindnoot30. Ook elders werd het berichtje met belangstelling gelezen. Norman Del Mar, in zijn biografie van Strauss, vertelt dat Elgar een tijdlang met het idee gespeeld had voor een komische opera op hetzelfde thema als waarmee Strauss en Zweig zich bezighielden. Hoewel er niets kwam van deze plannen, was de - toen al vijfenzeventigjarige - Elgar blijkbaar voldoende geïnteresseerd, aldus Del Mar, ‘to have his nose put out of joint on reading in the newspaper of Strauss' plans for a Jonson opera.’Ga naar eindnoot31.
Jonsons klucht is inderdaad geknipt voor een komische opera. Vermommingen, persoonsverwisselingen, een geplaagde oude heer, die in het huwelijk wordt verbonden door een paar als pastoor en notaris verklede komedianten en daaruit weer wordt verlost door een al even onechte Lord Chief Justice. Natuurlijk speelt daarbij de vraag naar de ‘consommatio matrimoniae’ en de ‘virtus ante nuptias’ een grote rol. | |
[pagina 347]
| |
Dit alles voorziet Zweig van een zeer speelse en dichterlijke tekst. Hij heeft zelfs kans gezien een geheel Italiaans operagezelschap ten tonele te voeren waardoor de opera zichzelf als het ware een spiegel voorhoudt. Die andere beroemde Engelse Johnson, de onverbeterlijke dr. Johnson - in Engeland heeft de naam een betere traditie dan elders - vond opera's ‘a most exotic and irrational entertainment’, en hij krijgt hier van Zweig geheel gelijk. Zoveel lawaai te moeten aanhoren is in ieder geval voor de hoofdpersoon, Sir Morosus, een kwelling en met zijn verzuchting dat muziek misschien wel mooi is, ‘aber wie schön erst wenn sie vorbei ist’, eindigt de opera. Strauss, die al lang naar geschikt materiaal voor een komedie had gezocht, was dadelijk enthousiast. In zijn aantekeningen leest men: ‘ich wusste sofort, das ist meine Oper und griff zu.’Ga naar eindnoot32. Beide kunstenaars werkten met het grootste plezierGa naar eindnoot33. aan Sir Morosus, zoals zij de opera aanvankelijk noemden. ‘De compositie van geen van mijn eerdere opera's viel mij zo licht en heeft mij zulk een onbekommerd genoegen verschaft’, verklaarde Strauss later.Ga naar eindnoot34. Hij was bijzonder ingenomen met Zweigs tekst, die hij ‘die geborne komische Oper’ noemde, ‘für Musik geeignet wie weder der Figaro noch der Barbier von Sevilla’.Ga naar eindnoot35. Hij ried zijn nieuwe librettist een wereldreis van drie jaar bij het uitkomen van de opera aan, ‘denn Sie werden sich vor Librettoverlangenden Collegen nicht retten können!’Ga naar eindnoot36. Ruim een jaar nadat hij Zweigs eerste scènes ontving had Strauss de partituur gereed, en nog geen jaar later, op 20 oktober 1934,Ga naar eindnoot37. zette hij een streep onder de geheel geïnstrumenteerde en in het net geschreven partituur. Voor een zeventigjarige een buitengewone creatieve prestatie!Ga naar eindnoot38.
Tot in het begin van de jaren dertig kon men nog menen zich door een volstrekte afzijdigheid van de politiek te vrijwaren tegen de in Duitsland snel toenemende nazi-terreur. Velen, vooral in het wat luchthartiger Oostenrijk, maar ook in Duitsland zelf, meenden dat deze politieke uitwas niet lang zou kunnen voortduren en dat men zijn eigen belangen het best behartigde door zich afzijdig te houden.Ga naar eindnoot39. Het is triest èn - misschien - leerzaam, te bedenken dat deze houding precies het klimaat geschapen heeft waarin het Hitlerisme het best kon gedijen. Met de benoeming van Hitler tot Reichskanzler in januari 1933 kwam voor de meesten die dit noodlottige standpunt hadden gehuldigd aan deze illussie wel een definitief einde. In dat jaar begon de uittocht van schrijvers, kunstenaars en intellectuelen uit Duitsland,Ga naar eindnoot40. en van toen af aan voltrok zich wat de Zwitserse literatuurhistoricus Walter Muschg ‘die Zerstörung der deutschen Literatur’ noemde. De Duitse literatuur heeft zich - men leze er Améry's Geburt der GegenwartGa naar eindnoot41. op na - daarvan tot op heden niet kunnen herstellen. Hermann Kesten, die van 1933 tot mei 1940 de leiding had van de eerste Duitse uitgeverij in ballingschap, Allert de Lange in Amsterdam,Ga naar eindnoot42. waarschuwde in maart 1933Ga naar eindnoot43. al dat de nieuwe regering bestond uit de doodgravers van Duitsland. Ook Zweig zag in dat hij in Duitsland en Oostenrijk spoedig geen enkel heil meer te verwachten had, en dat het er niets toe deed of hij zich al of niet met politiek had ingelaten. Zijn boeken werden verboden en op last van Goebbels verbrand samen met die van onder meer Thomas en Heinrich Mann, Werfel, Freud en Einstein.Ga naar eindnoot44. In februari 1934 vond een huiszoeking bij hem plaats onder het voorwendsel dat men - nota bene in het Olympische huis op de Salzburger Kapuzinerberg van de onvoorwaardelijke pacifist Zweig! - een geheime wapenbergplaats op het spoor meende te zijn. Dit greep hem zo aan, dat hij nog dezelfde dag het noodzakelijkste bij elkaar pakte en naar Londen reisde.Ga naar eindnoot45.
Enkele dagen tevoren, op 13 februari, had in Duitsland de officiële opening plaatsgevonden van de door Goebbels ingestelde Reichsmusikkammer, waarvan Richard Strauss voorzitter was.Ga naar eindnoot46. Strauss' houding ten opzichte van de heersers van het Derde Rijk is verschillend, en meestal te ongenuanceerd beoordeeld. Ken Russels zogenaamde ‘filmportret’ is even grof als de Duitse laarzen die hij - op muziek van Strauss - minutenlang over het doek laat daveren. Politiek had in Strauss' wereld eenvoudigweg geen toegang. Dr. Ernst Roth, zijn uitgever, noemt zijn onbegrip op dit gebied ‘waarlijk monumentaal’.Ga naar eindnoot47. Hij behoorde tot die grote groep Duitsers waarvan Herman Kesten schreef: ‘Jeder Wet- | |
[pagina 348]
| |
terwechsel trifft sie mehr als dieser Regierungswechsel.’Ga naar eindnoot48. In zijn egoïsme voor zijn muziek was ieder politiek oordeel hem wezensvreemd. Hij minachtte de politiek, niet omdat zij door nazi's werd bedreven, maar omdat zij politiek was. De zeventigjarige leefde nog uitsluitend voor zijn werk - het componeren was bij hem min of meer een ambachtelijke bezigheid geworden, waar hij zich met vaste regelmaat iedere dag op vaste uren aan wijdde, om 9 uur verder schrijvend waar hij de pen de vorige dag had neergelegd.Ga naar eindnoot49. Hij was niet van plan zich dit de laatste jaren van zijn leven te laten ontnemen en daarbij maakt het voor hem niet het minste verschil of men door een Beierse koning, een Pruisische keizer of een Oostenrijkse korporaal werd geregeerd. De grote componist is doof geweest voor de Pfeffermühle van Erika Mannen Therese Giehse die in München in januari 1933 begon te draaien,Ga naar eindnoot50. blind voor de arrestatie in april 1933, van Walter Tschuppik, de hoofdredacteur van de in München verschijnende Süddeutschen Sonntagspost en Abendblatt,Ga naar eindnoot51. en ongevoelig voor het lot van Thomas Mann, aan wie in 1933 behalve zijn huis en verdere bezittingen ook het Duitse staatsburgerschap werd ontnomen.Ga naar eindnoot52. Het was hem allemaal onverschillig zolang men hem zijn werk en dus... zijn librettist maar liet. Maar dat is onmogelijk als die librettist een joodse dichter is, en rassentheorie -door Huizinga suggestief een oprisping van slecht verteerde kost uit de nadagen der romantiek genoemdGa naar eindnoot53. - tot wetenschap en politiek ideaal is verheven. Zweig heeft het onmiddellijk beseft, Strauss heeft het niet willen inzien.
In januari 1934, als hij van Sir Morosus nog slechts de eerste akte af heeft, vraagt hij Zweig al om nieuwe stof:Ga naar eindnoot54. het vooruitzicht geen werk meer onder handen te hebben benauwt hem. Enkele maanden later, in mei, wordt er door het Propagandaministerie bij Strauss geïnformeerd of het waar is dat hij een tekst componeert van de niet-Ariër Zweig, Arnold ZweigGa naar eindnoot55. (de cultuur-minister is niet erg vertrouwd met de namen van Duitse schrijvers: Arnold Zweig is een schrijver van veel minder kaliber, die met Stefan niet verwant is. Zweig maakt in een briefGa naar eindnoot56. de vergelijking dat men Richard Strauss de Fledermaus zou toeschrijven). Onmiddellijk wendt onze naïve Reichsmusikkammerpräsident zich tot de minister, en laat zich door deze met een enkel woord geruststellen. Hij schrijft aan Zweig, in Londen: ‘Ich fragte dann Dr. Goebbels direkt, ob gegen Sie “politisch etwas vorliege”, worauf der Minister mit Nein antwortete. Also wir werden mit Morosus keine Schwierigkeiten haben.’Ga naar eindnoot57. Zulke naïveteit moet voor Zweig onbegrijpelijk zijn geweest. Hij ziet scherper. Zoals zo vaak heeft een bredere horizon tevens dieper inzicht verschaft. Aanvankelijk terloops, maar al spoedig met meer nadruk, oppert hij de mogelijkheid dat Strauss zijn verdere arbeid met een andere tekstdichter voortzet. In augustus 1934 biedt hij Strauss een plan voor een volgende opera aan, maar stelt hem voor dit plan door een ander te laten uitwerken, ‘damit Ihnen alle Ärgerlichkeiten und das verflucht Politische erspart bleibe’.Ga naar eindnoot58. ‘Das verflucht Politische’ werpt van nu af zijn schaduw over beider samenwerking. In de zo lichtvoetig begonnen correspondentie sluipt hier de tragiek binnen, onmerkbaar bijna in het begin, maar even onverbiddelijk als het invallen van de nacht.
Strauss antwoordt Zweig kort en zakelijk. Het spreekt vanzelf, schrijft hij, dat voor mij geen andere tekstdichter in aanmerking komt dan u. Wij behoeven ons trouwens geen zorgen te maken, voegt hij eraan toe, over een paar jaar ziet de wereld er weer anders uit.Ga naar eindnoot59. Zweig zendt hem daarop een treurspel van de Zwitserse dichter Robert Faesi toe,Ga naar eindnoot60. dat hij bij uitstek geschikt noemt als operastof, eraan toevoegend dat Faesi, die een vriend van hem is, graag bereid zal zijn aan al Strauss' aanwijzingen te voldoen en hem de meest geschikte tekst te leveren die hij zich wensen kan. ‘Schönsten Dank’, komt binnen enkele dagen Strauss' korte antwoord: ‘wenn Sie erlauben, bleibe ich bei Stefan Zweig!’Ga naar eindnoot61. Zodra hij klaar is met de volledige Morosus-partituur - inmiddels is de opera Die Schweigsame Frau gedoopt - is hij wanhopig geen nieuw werk onderhanden te hebben. Bijna beschuldigend schrijft hij aan Zweig: ‘ich vertreibe mir die Zeit damit, eine Olympiahymne für die Proleten zu componieren’ (namelijk voor de Olympische Spe- | |
[pagina 349]
| |
len in München in 1936)Ga naar eindnoot62. en kort daarna: uit wanhopige lediggang heb ik nog een kleine ouverture voor de Schweigsame Frau geschreven, ‘aber nun sitze ich ganz auf dem Trockenen!’Ga naar eindnoot63. Zweig reageert niet of ontwijkend, en Strauss neemt tenslotte zijn toevlucht tot een regelrechte smeekbede: hij belooft volstrekte geheimhouding en stelt voor dat hun gezamenlijke nieuwe werk niet zal worden opgevoerd, maar in een safe zal worden gedeponeerd totdat eventueel aan een opvoering te denken is. Wil Zweig op die voorwaarden niet iets voor hem schrijven, al was het maar voor zijn nagelaten werken?Ga naar eindnoot64. In een prachtige brief,Ga naar eindnoot65. waaruit tegelijk oprechte bewondering voor Strauss en bewonderenswaardige oprechtheid jegens hem blijkt, wijst de fijn voelende en zuiver oordelende Zweig dit voorstel van de hand. Een dergelijke heimelijke manier van werken schijnt hem een Richard Strauss onwaardig. De zeventigjarige, even koppige als naïeve Strauss is pathetisch in zijn egoïstische antwoord: Als u mij nu ook in de steek laat, schrijft hij,Ga naar eindnoot66. zal ik van nu af aan het leven moeten leiden van een wegkwijnende werkeloze. Er is eenvoudig geen andere tekstdichter die een bruikbaar libretto voor mij schrijven kan. Ik heb er al vijftig jaar naar gezocht en na de unieke Hofmannstahl slechts u gevonden.Ga naar eindnoot67. Ik zal u niet opgeven, ‘auch nicht weil wir jetzt gerade eine anti-semitische Regierung haben’. ‘Jet zt gerade eine anti-semitische Regierung...’; de brief dateert van februari 1935.
Inmiddels was de eerste opvoering van Die Schweigsame Frau, die in juni 1935 in Dresden onder leiding van de jonge Karl Böhm zou plaatsvinden, een netelige staatsaangelegenheid geworden voor de ‘antisemitische Regierung’. De meeste kunstenaars van betekenis hadden Duitsland verlaten, Strauss was een van de zeer weinige, maar juist daarom voor de nieuwe machthebbers zo belangrijke sterren aan hun verduisterde culturele firmament. Hem het recht te ontzeggen zijn werken te doen uitvoeren, zou internationaal een te groot gezichtsverlies betekenen. Anderzijds was de opvoering van een werk waaraan een jood had meegewerkt in het Derde Rijk nu eenmaal een onmogelijkheid. Aldus zagen de nazi-leiders zich voor een ongewoon dilemma geplaatst, dat tot eindeloze discussies op het hoogste niveau aanleiding gaf. Goebbels zag een groot gevaar voor het prestige van Hitlers regering in een openlijk affront met Strauss, die men immers, naar Zweig later schreef, zelf het banier van de nationaal-socialistische muziek in de handen had gedrukt.Ga naar eindnoot68. Rosenberg, de partijfilosoof, beschuldigde Goebbels ervan aldus een ernstige inbreuk op de nationaal-socialistische beginselen te verdedigen.Ga naar eindnoot69. Het heeft Zweig, naar hij schrijft in Die Welt von Gestern,Ga naar eindnoot70. een zekere genoegdoening gegeven, de Duitse leiders op het hoogste niveau zoveel ergernis te hebben bezorgd, en er de oorzaak van te zijn geweest dat Adolf Hitler zich tenslotte ex officio persoonlijk over de drie aktes van zijn muzikale komedie heeft moeten buigen. Goebbels oefende grote druk op Strauss uit om Zweigs naam niet op affiches en programma's te laten vermelden, maar koppigheid kan ook zijn goede kanten hebben. Strauss stond erop dat Zweig als tekstdichter vermeld zou worden. Zo niet, dan zou hij zijn opera terugnemen en nòch in Duitsland, nòch daarbuiten laten opvoeren. Dit dreigement trof de propagandaminister in zijn Achilleshiel, het nationale en internationale prestige van het regime. Tijdens de Bayreuther Festspiele in augustus 1934 - ik sprak er in het begin al over - deed hij een laatste poging. Als Strauss bleef weigeren zou hij niet kunnen garanderen dat de opvoeringen niet door onregelmatigheden werden verstoord, al had hij het wel in zijn macht de première door de pers te doen doodzwijgen of afkraken.Ga naar eindnoot71. Dit bracht Strauss, die zich van zijn positie goed bewust was, niet van zijn stuk. In zijn persoonlijke notities van een jaar later schrijft hij: het is een treurige tijd, waarin een kunstenaar van mijn niveau een knulletje van een minister (‘ein Bübchen von Minister’) om verlof moet vragen wat hij mag componeren en laten opvoeren! Eindelijk, eind september, wordt Strauss bij de Führer ontboden. Deze deelt hem persoonlijk mee dat hij besloten heeft bijwege van hoge uitzondering verlof voor de première te verlenen. | |
[pagina 350]
| |
Van Oliver Twist hebben wij geleerd hoe de argeloze onderneemt waaraan de allermoedigste zich niet wagen zou. En ook dat het hem weinig baat. Zonder verder acht te slaan op Zweigs positie, die niet Strauss' ‘Schutzjude’ wil worden, noch hem door hun samenwerking moeilijkheden wil bezorgen, en zonder zich in diens motieven om de samenwerking niet voort te zetten te verdiepen, bericht Strauss hem in april 1935 dat hij over hun verdere samenwerking - kort daarvoor nog door hemzelf aan de strengste geheimhouding onderworpen! - in Berlijn heeft gesproken met... de minister en de staatssecretaris! Ik heb lang met hen gesproken, schrijft hij,Ga naar eindnoot72. maar zij verklaarden beiden dat het hen zeer speet, maar dat zij de opvoering van een tweede Zweig-opera niet verantwoorden konden. Men vraagt zich af welk een indruk deze verbijsterende naïveteit op Zweig gemaakt moet hebben. Is nu werkelijk minister Goebbels, die Strauss zegt ‘in vertrouwen genomen’ te hebben, de eerste aan wie hij zijn plannen voor verdere, geheime samenwerking is gaan vertellen? Ik heb hem meegedeeld, schrijft Strauss, ‘dass, wenn ich keinen anderen Textdichter finde, ich eben doch weiterhin Zweig componieren werde, aber heimlich, dass Niemand mehr davon erfährt. So habe ich mir den Rücken gedeckt’, meent hij, ‘und in 2 bis 3 Jahren werden wir ja weiter sehen’. ‘Goebbels in vertrouwen nemen’ - het paradoxale van de woordkeus alleen al zal Zweig terstond hebben beseft.
Ook Strauss ondervindt echter al spoedig wat vertrouwen in Hitlers trawanten waard is en wat zelfs een toezegging van de Führer persoonlijk betekent. Karl Böhm vertelt in zijn in 1964 verschenen herinneringenGa naar eindnoot73. hoe de componist kort voor de première in Dresden, als door een zesde zintuig gewaarschuwd, argwaan krijgt. Twee dagen voor de première onderbreekt hij 's avonds plotseling zijn kaartspel en laat zich de affiche tonen. Hij wordt woedend als zijn wantrouwen gegrond blijkt: Zweigs naam komt er niet op voor. Böhm vertelt hoe de componist het papier tot een prop samenknijpt en op tafel gooit, uitroepende dat hij de volgende morgen naar huis vertrekt als Zweigs naam niet alsnog wordt aangebracht.Ga naar eindnoot74. Strauss krijgt zijn zin, maar zijn loyaal en heldhaftig in de bres springen voor zijn librettist brengt aan diens libretto de genadeslag toe. Zijn poging de schrijver te redden, bezegelt het lot van diens werk. De premièreGa naar eindnoot75. wordt op het laatste ogenblik geboycot door de Führer, die aanvankelijk had laten weten deze belangrijke culturele gebeurtenis persoonlijk te zullen bijwonen, en kort daarna worden alle voorstellingen verboden.Ga naar eindnoot76. Tragiek is, naar een woord van de Leidse hoogleraar Heering,Ga naar eindnoot77. het pogen, dat tégen zichzelf door donkere noodwendigheid wordt omgebogen. Tragisch is Strauss' moedige verdediging van Zweigs naam, nu juist dáárdoor hun verdere samenwerking definitief onmogelijk wordt. De Schweigsame Frau wordt het zwijgen opgelegd. Strauss' angstige ongeduld om zijn werk te kunnen voortzetten met zijn nieuwe tekstdichter leidt rechtstreeks tot het definitieve einde ervan. Zijn enige komische operaGa naar eindnoot78. is zo zijn meest tragische geworden.
Enkele dagen na deze dramatische gebeurtenissen in Dresden verschijnen twee hoge nazi-functionarissen bij Strauss.Ga naar eindnoot79. Zij tonen hem een van zijn laatste brieven aan ZweigGa naar eindnoot80. die door de Gestapo is onderschept en aan de Führer persoonlijk voorgelegd.Ga naar eindnoot81. Strauss is in die brief openhartig geweest in zijn minachting voor de arische politiek. ‘Für mich gibt es nu zwei Kategorien Menschen’, heeft hij Zweig geschreven: ‘solche die Talent haben und solche die keines haben und für mich existiert das Volk erst in dem Moment wo es Publikum wird’. (‘Wenn die Leute nur den vollen Kassenpreis bezahlt haben’, voegt hij eraan toe). Ook over het ‘ärgerreiche Ehrenamt’ van president van de Reichsmusikkammer heeft hij zich laatdunkend uitgelaten. Dergelijke passages in de brief zijn rood onderstreept en de beide nazifunctionarissen leggen Strauss zijn ontslagaanvraag als Reichsmusikkammerpräsident ‘om gezondheidsredenen’ ter ondertekening voor. ‘For the first time’ schrijft Norman Del Mar,Ga naar eindnoot82. it began to dawn on Strauss what a volcano he had been sitting on’. Del Mar ziet de verklaring voor Strauss ‘pathetic encounter with the Nazis’ in ‘his utter inability to make head or tail of their Aryan policy when applied to the | |
[pagina 351]
| |
arts. He was constitutionally unable to grasp that there was no logic in their arguments - that honesty and courtesy had never played any part in the political double-talk with which they had fobbed him off all these months’.Ga naar eindnoot83. Hij zag - nu pas! - de onmogelijkheid van verdere samenwerking met Zweig in. De oogkleppen van het egoïsme hadden hem daarvoor tot nu toe blind gemaakt.
Na 1935 hebben Zweig en Strauss geen rechtstreeks contact meer gehad. De briefwisseling eindigt abrupt in dat jaar.Ga naar eindnoot84. Beiden voegen in de volgende jaren nog belangrijke werken aan hun oeuvre toe, maar hoe verschillend staan zij in de wereld. Beiden trachten zij hun persoonlijke en artistieke vrijheid te bescherming tegen ‘das verflucht Politische’, maar nu blijkt eerst goed hoe wezenlijk zij verschillen. Strauss is er in zijn hart van overtuigd dat wat hij ‘Politische Moden’ noemt,Ga naar eindnoot85. een kunstenaar en zijn werk per definitie niet kùnnen beroeren. Een kunstenaar moet zijn vrijheid in zichzelf kunnen handhaven, schrijft hij, kan hij dat niet, dan mag hij die vrijheid ook niet van ‘Wirtshausrednern’ verlangen.Ga naar eindnoot86. Toegegeven, hij heeft moeten buigen voor de ‘politische Moden’, zijn superioriteitsgevoel boven knulletjes van ministers en Wirtshausredner heeft hem niet kunnen redden, de opzettelijk opgelopen besmetting van Reichsmusikkammerpräsident heeft hem niet immuun gemaakt. Van nu af aan ondervindt hij veel tegenwerking van hogerhand,Ga naar eindnoot87. maar hij verschanst zich achter zijn werk. Hij zet zich, werkzaam, gedisciplineerd, aan zijn volgende opusnummer,Ga naar eindnoot88. de opera Der Friedenstag. De tekst daarvoor wordt hem geleverd door professor Joseph Gregor, een noch politiek, noch anderszins aanstoot gevende historicus. Aanvankelijk heeft Strauss van Zweigs suggestie zijn werk samen met Gregor voort te zetten niet willen weten,Ga naar eindnoot89. maar de realist Strauss weet als het voor zijn werk nodig is de bakens te verzetten. Als het niet anders kan zal hij samenwerken met Gregor, die hij tegenover Zweig een schoolmeester en een producent van ‘kindliche Philologenmärchen’ heeft genoemd.Ga naar eindnoot90. In 1936 reeds voltooien zij Der Friedenstag, het jaar daarop Daphne, beide eenakters. In 1940 volgt dan nog Die Liebe der Danae, ook met tekst van Gregor, Strauss overtreft in 1941 met zijn laatste opera, Cappriccio,Ga naar eindnoot91. op tekst van de dirigent Clemens Krauss, overigens het niveau van dit Gregoriaanse drietal verre, en ook op de gebieden waarop hij zijn meesterschap meer dan vijftig jaar tevoren reeds bewezen heeft met werken die tijdens zijn leven al lang tot het ijzeren repertoire zijn gaan behoren,Ga naar eindnoot92. schrijft hij op hoge leeftijd nog enkele van zijn meest sublieme meesterwerken: het symphonische gedicht Metamorphosen in 1945 en de Vier Letzte Lieder, op gedichten van Eichendorff en Hermann Hesse, in 1948.Ga naar eindnoot93. Hij is dan 84 jaar. Hij is erin geslaagd de buitendeur van zijn ‘fröhliche Werkstatt’Ga naar eindnoot94. te vergrendelen, hij heeft de wereld geen toegang verleend. De ‘Graäfin’ uit Cappriccio verschilt niet wezenlijk van de ‘Marschallin’ uit de ruim dertig jaar oudere Rosenkavalier.Ga naar eindnoot95. Strauss heeft in zijn muziek zèlf het isolatiemateriaal gevonden waardoor het werelds geweld hem niet raken kan. Bijna letterlijk hanteert hij zijn werk als wapenschild tegen het binnendringen van de gewelddadige wereld, als in 1945 Amerikaanse militairen voor zijn deur staan. ‘Laat me met rust’, voegt de oude heer hun bars toe, ‘ik ben de componist van Der Rosenkavalier!’Ga naar eindnoot96.
Vindt Strauss zijn bescherming in zijn werk, bij Zweig wordt zijn werk juist zijn meest kwetsbare wezen. In 1938 wordt hem door de Anschluss niet alleen zijn vaderland ontnomen, maar na zijn Duitse ook zijn Oostenrijkse uitgever. Hij voelt zich als een auteur voor een verlaten zaal.Ga naar eindnoot97. Voor wie schrijft hij nog nu ook zijn eigen taal hem is afgenomen?Ga naar eindnoot98. In zijn werk uit deze laatste jaren van zijn leven, hoofdzakelijk biografieën, wordt steeds meer van de schrijver zelf zichtbaar.Ga naar eindnoot99. Zijn eigen leven is onverbrekelijk met zijn werk verbonden. Niemand, schrijft hij in zijn biografie van Montaigne, hebben wij dankbaarder te zijn dan degenen die in een onmenselijke tijd als de onze het menselijke in ons sterker maken, die ons voorhouden het enige en onvervreemdbare dat wij bezitten, ons binnenste Ik, niet prijs te geven. Onvermijdelijk vallen werk en eigen leven uiteindelijk geheel samen: in oktober 1941 voltooit hij in Brazilië, waar hij na Londen en New York is gaan wonen, zijn autobiografie Die Welt von Gestern. Hij noemt zich in het voorwoord niet | |
[pagina 352]
| |
hoofdpersoon, maar slechts middelpunt, niet meer dan commentator bij lichtbeelden die de tijd zelf vertoont.Ga naar eindnoot100. Vier maanden later, op 22 februari 1942, pleegt hij samen met zijn jonge tweede vrouw, zelfmoord uit wanhoop over zijn Welt von Gestern, zijn geschonden wereld.Ga naar eindnoot101. Hij kan aan het verflucht Politische niet anders ontkomen dan door zich er zelf het slachtoffer van te maken.
Zo hebben in de schaduw van het Derde Rijk twee grote kunstenaars samengewerkt, aan het einde van een tijdperk dat van het onze als door een ravijn gescheiden lijkt. Dat tijdperk, waartoe zij beiden tot het laatst geheel hebben behoord, is met hen definitief voorbij. De één lijkt het te weinig, de ander al te zeer te hebben beseft. Aan elk van hen heeft onze cultuur grote meesterwerken te danken. Sámen hebben zij ons niet veel kunnen nalaten. Niet meer dan een zwijgzame vrouw. |
|