De Gids. Jaargang 138(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 250] [p. 250] C.O. Jellema Vier gedichten Al uit de stoel verrezen Kijk uw kale bomen staan, mevrouw, als dwaze maagden om uw vijver, Voor u een kleinigheid: een beursje van konijnebont, zo zacht gaat open mijn gedicht en dicht, er zit nog niets in, ach een duivevlucht beweegt de lucht tot enkele late tranen, ja parbleu, ik heb geen paraplu. November Wind, ganzenroep hoog 's nachts boven ons huis - zo ingebed inslapen. Verpleegsterlicht knikt, toont tanden, lacht, want van alles over blijft dit winterwoord: wit wit [pagina 251] [p. 251] Identiteit Wat weet ik van je: je hebt veel slaap nodig en koffie verdraag je slecht; dat je houdt van je hond en ten dele waarom; dat je gelukkig bent of verdrietig kan ik zien en horen met eigen ogen en oren; en je houdt van mij. Maar welke droom heeft je veranderd in zwarte panter, witte raaf; hoeveel gezichten heb je willen kussen of slaan, het waarom niet gedaan. Wat ik niet weet: hoe zou je zonder mij geweest zijn, waar, met welke mensen, wie in mijn plaats - ik weet het niet. Noch hoe je dood zult gaat, noch ook de dag waarop. Oldambt Winter - hoelang geleden al keerden wij huiswaarts van de valkenjacht? Alleen de laan voltrekt met houtbestand de rechte lijn naar horizon en eeuwigheid. Winter - wen aan dat woord. Vorige Volgende