De Gids. Jaargang 138
(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||
Kroniek & KritiekWetenschappelijk levenB. van Heerikhuizen
|
1. | J. Goudsblom, Balans van de sociologie. Spectrum. (Kritisch overzicht van de stand van zaken in de sociologie, getoetst aan vier criteria: precisie, systematiek, reikwijdte en relevantie.) |
2. | F. van Heek, Van hoogkapitalisme naar verzorgingsstaat. Een halve eeuw sociale verandering. 1920-1970. Boom. (Verzamelde artikelen uit het oeuvre van een belangrijke Nederlandse socioloog. Thema's: veranderingen in maatschappelijke structuur, in sociale gelaagdheid en verticale mobiliteit, in sociale beheersing en in sociale reflectie.) |
3. | H.P.M. Goddijn, Sociologie, socialisme en democratie. De politieke sociologie van Emile Durkheim. Boom. (Minder bekende fragmenten uit het werk van een ‘klassieke’ socioloog, vertaald in het Nederlands en toegelicht in een verzameling verhelderende essay's) |
4. | A.C. Zijderveld, De relativiteit van kennis en werkelijkheid. Inleiding tot de kennissociologie. Boom. |
5. | Th. de Boer en A.J.F. Köbben, Waarden en wetenschap. Polemische opstellen over de plaats van het waardeoordeel in de wetenschappen. Ambo. (In deze bundel wordt de in de titel aangegeven problematiek behandeld voor wat betreft filosofie, antropologie en sociologie - daarom staat hij er hier bij -, geschiedenis, opvoedkunde en andragologie, en psychologie.) |
6. | L. Rademaker en E. Petersma (red.), Hoofdfiguren uit de sociologie. (Deel I: Klassieken; Deel II: Modernen.) Spectrum/Intermediair. (22 Nederlandse sociologen schreven korte artikelen over 25 ‘klassieke’ sociologen.) |
7. | J. Ramondt, Bedrijfsdemocratisering. Een evaluatie van ervaringen met werkoverleg en werkstructurering. Samson. |
8. | H.M. Jolles, De poreuze democratie. Een sociologisch onderzoek naar het inspraakverschijnsel. Samson. (Theoretische beschouwingen over inspraak en democratie, gekoppeld aan een onderzoek naar de effectiviteit van hoorzittingen als middel tot inspraak in problemen van ruimtelijke ordening in de Zaanstreek.) |
9. | R. Boonzajer-Flaes en J. Ramondt, Autoriteit en democratie. Arbeiderszelfbestuur in rijke en arme Joegoslavische ondernemingen. Samson. |
10. | J.M.M. van Amersfoort, Immigratie en minderheidsvorming. Een analyse van de Neder- |
landse situatie 1945-1973. Samson. (Welke factoren bepalen de sociale positie van de Indische Nederlanders, Molukkers, Surinamers en gastarbeiders in Nederland en in hoeverre vormen zich etnische minderheden?)Ga naar eindnoot3. |
In een bekend muziekblad staan aan het einde van het jaar een stuk of twintig lijstjes, die de hoogst persoonlijke voorkeuren van de Nederlandse platenrecensenten onthullen. In veel gevallen overlappen de titels op die lijsten elkaar, maar soms is er geen enkele overeenkomst tussen de platen, die twee befaamde critici classificeerden als ‘de beste’. Hoe zou dat nu zitten met zo'n sociologische lijst? Omdat sociologie niet tot de schone kunsten behoort, maar tot de wetenschappen, zou men kunnen verwachten dat over ‘het beste’ meer overeenstemming zou bestaan dan in de wereld van de lichte muziek. Daar staat tegenover dat er tegenwoordig in de sociologie een pluralisme blijkt te heersen dat veel groter is dan men vroeger voor mogelijk zou hebben gehouden. Dat betekent dat er maar weinig oncontroversiële kwesties zijn en oordelen over de beste boeken van het jaar horen daar stellig niet bij.
Het is duidelijk dat mijn ranglijst nogal wat subjectieve elementen bevat. Balans van de sociologie is mijn privé-tophit, maar daarin verschil ik van mening met vrijwel alle sociologen die het boek recenseerden: ze beoordeelden het merendeels ongunstig. Ook de hogere waardering van de theoretische geschriften en de lagere plaatsing van de empirische onderzoeken (met de bundel van Van Heek als gedeeltelijke uitzondering) is erg persoonlijk.
Toch is niet alles even subjectief. Wanneer men een willekeurige socioloog - die de Nederlandstalige publikaties op zijn vakgebied een beetje bijhoudt - zou vragen welke boeken van rond 1974 hij het beste vindt, dan schat ik dat hij wel vier à zes van de bovenstaande werken zou opnoemen. Zo groot is de consensus nog wel. Het zou interessant zijn om na te gaan of dat, vergeleken met andere wetenschappen, mee- of tegenvalt. Misschien is ‘lijstjesconsensus’ geen slechte indicator van de mate waarin een wetenschap ‘in crisis’ verkeert.
Het eerste dat aan deze lijst opvalt, is de prominente plaats die een aantal hoogleraren innemen: Goudsblom, Van Heek, Goddijn, Zijderveld, De Boer, Köbben, Jolles - hier delen de professoren nog steeds de lakens uit. Dat ligt niet aan mijn selectie, want ze domineren ook de publikaties die ik geen plaats in de erelijst gunde.Ga naar eindnoot4.
Dit is opmerkelijk, omdat onder sociologen een mythologie floreert waarin hoogleraren een dubieuze rol spelen. Deze verdorven geleerden - zo wil het verhaal - zouden op het moment dat ze benoemd werden met een sinister cynisme hebben gemompeld: ‘Ziezo, zie nou maar dat je me hier nog weg krijgt’ en vanaf dat fatale ogenblik zouden ze hooguit eens per vier jaar een abominabel artikeltje hebben geproduceerd. Zulke professoren bestaan natuurlijk wel, maar ik krijg - de jaaroogst overziend - de indruk dat ze relatief minder talrijk zijn dan de vast aangestelde doctorandussen, die nooit iets publiceren.Ga naar eindnoot5.
Dat hoogleraren in de sociologie méér schrijven is ook niet zo verbazingwekkend. De universitaire democratiseringsbeweging heeft zich de laatste jaren steeds sterker gemanifesteerd in een blinde vergaderwoede, waaraan de hoogleraren zich doorgaans gemakkelijker (kunnen) onttrekken, dan de jonge ‘wetenschappelijk medewerkers’. De professor kan tijdens een gastdocentschap of het rustgevend verblijf in een Wassenaarse villa de concentratie vinden die voor goed wetenschappelijk werk noodzakelijk is; de medewerker moet in allerlei raden en commissies eindeloze discussies voeren, vaak over pietluttigheden. Zeker: er zijn medewerkers die zich aan deze moderne tortuur weten te onttrekken, zoals er ook hoogleraren zijn die zich letterlijk ziek vergaderen, maar toch geloof ik dat het voor de beginnende sociologiedocenten aan universiteiten moeilijker is om tijd te vinden voor wetenschappelijk onderzoek dan het voor hun hooggeleerde superieuren is. Vooralsnog blijf ik bij de wet van de universitaire accumulatie: hoe meer academische titels, des te meer kans op boektitels.
Vorig jaar schreef ik in deze kroniek over ‘de crisis in de sociologie’Ga naar eindnoot6., die ik toen vooral zag als ‘het ontbreken van een continue en sterke stroom van sociologische artikelen en boeken, die het vak bij kritische omstanders meer aanzien zou verschaf-
fen dan momenteel het geval is’. Wijst de produktie van 1974 nu op het ontbreken van zo'n stroom?
Op het eerste gezicht lijkt het wel mee te vallen met die crisis. Er zijn in 1974 nogal wat boeken verschenen die hun ontstaan juist aan de crisis te danken hebben. Waarden en wetenschap is daarvan een mooi voorbeeld. Balans van de sociologie biedt - als overzicht van onopgeloste problemen en niet gerealiseerde pretenties in de sociologie - een soort inventarisatie van de crisis. Zelfs in een bundel als Hoofdfiguren uit de sociologie kan men de crisis bespeuren, vooral in Laeyendeckers heldere bijdrage over ‘Problemen betreffende de hedendaagse pluriformiteit in de sociologie’. Zo inspireerde deze crisis een aantal van de aardigste sociologische boeken uit 1974.
Ook als men naar de minder theoretische geschriften kijkt, lijkt er weinig reden voor somberheid te zijn. Boonzajer-Flaes en Ramondt trokken zich weinig aan van de moeilijkheden der theorieënvergelijkers en wie het resultaat van hun onderzoek leest, is blij dat ze zich zo onverstoorbaar door hun onderzoeksmateriaal heen ploegden. Van Amersfoort schreef een studie met directe praktische relevantie voor de in Nederland dreigende rassenproblemen. Deze studies werden kennelijk niet gehinderd door de crisis in de sociologie, al lieten de onderzoekers zich er evenmin door inspireren.
Men kan zich afvragen hoe het mogelijk is dat sommige sociologen heel kalmpjes onderzoek doen, terwijl hun collega's steeds minder eenstemmigheid weten te bereiken over sociologische methoden en technieken, wetenschapstheoretische vooronderstellingen of over de dilemma's in de sociologische theorievorming. Dragen zulke onderzoekers oogkleppen? Volgen ze een struisvogelpolitiek?
Het is vriendelijker en misschien ook juister om te zeggen dat ze de politiek volgen die C. Wright Mills in The sociological imagination als volgt omschreef: ‘For the classic social scientist neither method nor theory is an autonomous domain; methods are methods for some range of problems; theories are theories for some range of phenomena.... When we pause to reflect on theory and method the greatest yield is a re-statement of our problem. Perhaps that is why, in actual practice, every working social scientist must be his own methodologist and his own theorist, which means only that he must be an intellectual craftsman.’Ga naar eindnoot7.
Natuurlijk kan geen enkele socioloog die onderzoek doet, zich aan het feit onttrekken dat hij sommige sociologische theorieën gebruikt en andere juist niet, dat hij bepaalde onderzoekstechnieken hanteert, dat hij uitgaat van bepaalde filosofische assumpties. Het is belangrijk dat hij zich realiseert dat hij telkens keuzes doet, wegen inslaat en andere wegen afsluit. Maar in hoeverre bereiden de colleges ‘Methoden en Technieken’ (over Kuhn, Lakatos en Popper) en ‘Algemene Theoretische Sociologie’ (over Dahrendorf, Habermas en Popper) hem daar op voor?
Oudere onderzoekers kunnen smakelijk vertellen over de desillusie als je ontdekte dat wat zo keurig in de handboeken stond beschreven, niet veel hulp bleek te bieden bij het opzetten van een onderzoek ‘in het veld’. Voor jongere sociologen, die hun opleiding genoten bij leermeesters die hen om de oren sloegen met de symptomen van de grote crisis in de sociologie, geeft diezelfde ontdekking geen gevoel van teleurstelling, maar van opluchting. De vele onzekerheden, waarmee filosofen, methodologen en sociologische theoretici hen ‘het veld in’ stuurden, blijken dan immers niet zo direct verband te houden met de problemen waarvoor ze zich als onderzoeker gesteld zien. Soms blijkt in de onderzoekssituatie een abstracte en ingewikkelde filosofische kwestie vertaalbaar te zijn in praktische, overzichtelijke en beantwoordbare vragen.
Om het een beetje anders te formuleren: de ontwikkeling van het sociologisch onderzoek blijkt een soort ‘relatieve autonomie’ te bezitten ten opzichte van de ontwikkeling van theorieën en methodologieën. En ten tijde van een crisis heeft dat zijn voordelen.
Tot hier toe klinkt het allemaal vrij optimistisch, maar bij nadere inspectie van de sociologische jaarproduktie is er toch niet zo veel reden voor tevredenheid. De tien beste werken van het jaar zijn nu ook weer niet zó best. Goddijns Durkheimbundel is een prachtig boekje, maar het verbleekt toch een beetje naast de Durkheimstudie van Steven Lukes.Ga naar eindnoot8. Welke Nederlandse publikatie is ei-
genlijk van het kaliber van zo'n werk van Lukes?
Ik zou niet graag een pakje met de tien bovengenoemde boeken overhandigen aan een welwillende, maar zeer kritische niet-socioloog, onder het uitspreken van de woorden: ‘Kijk, dat hebben wij nou de laatste tijd gepresteerd.’ De tien titels wekken geen gevoel van professionele trots. Balans van de sociologie leent zich nog het beste voor de functie van sociologisch visitekaartje, al moet de lezer zich niet stoten aan de belerende toon waarop Goudsblom mededelingen doet als: ‘Ieder mens heeft zich de kennis waar hij over beschikt zelf eigen gemaakt. Dit betekent echter niet dat hij wat hij weet ook persoonlijk heeft ontdekt.’ (blz. 129)
Iets anders - en iets dat tot groter treurigheid stemt - is de ontdekking dat de hier genoemde boeken nauwelijks de indruk wekken tot één vakgebied te behoren. Een goed voorbeeld bieden de in 1974 verschenen boeken van Jolles en Goudsblom. Er is niet veel dat de lezer op het idee kan brengen dat het hier werk betreft van twee mensen die hetzelfde vak doceren aan dezelfde universiteit, twee heren wier werkvertrekken slechts door een dunne wand worden gescheiden. Hun boeken schijnen thuis te horen in verschillende universa, die misschien wel door elkaar heen lopen, maar waarvan de bewoners elkaars bestaan niet bevroeden (een situatie zoals beschreven in sommige verhalen van Borges). Wanneer je deze twee studies naast elkaar legt of wanneer je Jolles' recensie van Goudsbloms boek aandachtig leestGa naar eindnoot9., krijg je de indruk dat deze collega's van elkaar gescheiden worden door een ware optocht van Gestalt-switches: waar Goudsblom een horde konijnen voorbij ziet trekken, ziet Jolles een legertje eenden luid kwakend passeren. Het brengt de woorden in herinnering waarmee Thomas Kuhn vergeefs probeerde om Sir Karl Popper voor zijn standpunt te winnen: ‘How am I to persuade Sir Karl...that what he calls a duck can be seen as a rabbit? How am I to show him what it would be like to wear my spectacles when he has already learned to look at everything I can point to through his own?’Ga naar eindnoot10.
De moed zinkt je in de schoenen als je bedenkt dat de verschillen tussen Goudsblom en Jolles een quantité négligeable zijn, vergeleken met de kloof die bij voorbeeld niet-marxistische sociologen scheidt van marxistische sociologen (van wie ik in 1974 trouwens geen enkel interessant boek kon ontdekken of het zou Tegenspraak brengt ons verder van R.R. Koopmans moeten zijn).Ga naar eindnoot11. Een zeker pessimisme is dan toch niet zo gek.
Daar is tegenin te brengen dat de geciteerde Kuhn nu juist heeft betoogd dat het geen verbazing hoeft te wekken wanneer in een wetenschap een aantal vakbroeders van elkaar worden gescheiden door grote verschillen in visie. In tegenstelling tot wat de traditionelere opvattingen leren, is dit in een bepaalde fase van de ontwikkeling van een wetenschap geen ongebruikelijke toestand.
Toch vind ik de grote heterogeniteit van de sociologische jaaropbrengst een beetje beangstigend. Misschien is het niet zo erg dat de posities die verschillende sociologen innemen, diametraal tegengesteld zijn. Gevaarlijker is de onwil die men soms kan waarnemen - vooral als marxisten en niet-marxisten elkaars werk bekritiseren - om ernstig te luisteren naar iemand met een ander gezichtspunt. Als de verschillen in opvatting tussen Nederlandse sociologen werkelijk zo groot zijn, dan wordt het extra vreemd dat er in de Nederlandse sociologie zo weinig serieuze polemieken zijn, polemieken die niet ontstaan uit wederzijds dédain of uitmonden in ordinair gescheld, maar die worden gevoerd door elkaar waarderende auteurs, die in principe bereid zijn om zich door hun opponent te laten overtuigen. De bundel Waarden en wetenschap bevat discussies die in een dergelijke geest zijn gevoerd, maar die zijn uitzonderlijk. Het ziet er somber uit voor de sociologie als allerlei brandende kwesties niet tot dat soort polemieken aanleiding geven, maar verraderlijk blijven smeulen of oplaaien in verketteringen over en weer.
Het hoeft natuurlijk niet zo treurig af te lopen: ‘we can work it out.’ Mij conformerend aan de gewoonte om dit soort stukjes te besluiten met een passend citaat uit het oeuvre van Dylan, Wittgenstein of de Beatles, zal ik tot slot enkele regels in herinnering brengen uit een liedje, dat een hele tijd hoog genoteerd stond in de gewone top-tien:
Toeristisch leven
H.M. Reijzer
Suiker is duurGa naar voetnoot+
Het gaat fout met Israël en fout met de wereld. En het kan de wereld niets verrekken. Integendeel, ze werkt er gedachteloos aan mee. Motieven die te maken hebben met wapenverkoop, olie-inkoop en simpele ruilhandel van stemmen; een soort kwartetten. Als ik van jou Zuid-Afrika mag, dan magjij van mij Israël. Waarin Israël een stukje gearceerd grijs is waarover wordt onderhandeld, zoals er wel meer wordt onderhandeld op de onroerend goed markt. De bewoners merken het alleen omdat ze aan een andere huisbaas de huur moeten betalen. Het zijn het soort zinnen die, denk ik, echt zijn uitgesproken in de betere restaurants van New York. Vlakbij het hoofdkwartier van de Verenigde Naties, die ooit eens opgericht zijn om de wereldvrede te bevorderen.
Mijn jood zijn heeft te maken met een milde vorm van anti-goyisme. Zo tegen kerstmis kan ik het gestileerde kerstboompje achter de televisieomroepster niet meer zien. De algemene universitaire kantine waar ik mijn koffie haal, wordt tegen die tijd minder van mij met de zilveren draden die van het plafond hangen, de kerstkransjes waar een heel jaar winst aan wordt verkwist en de Boom die betere klimaten gekend heeft.
Ook word ik mistroostig van al die mensen die mij verwijten dat ik te veel eet. Dat vind ik al erg zat als ik op de weegschaal kijk. Kerstmis 1974 was ik toerist in het land waar ik tien jaar geleden gewoond had, een land dat ik wegens vereenzaming en armoe weer moest verlaten. Kerstmis '74 was geen feit in mijn leven maar een bericht uit de krant. Het was een nachtmis in Bethlehem op de televisie op een uur dat ik te slapen lag. Het was ook een werkdag.
Van Oud en Nieuw was me niet duidelijk of onze gastheren er wat aan gedaan hadden voor ons genoegen - maar dan erg verholen en halverwege, met door ons aangedragen nep-champagne waar dezelfde treurige trucs mee werden uitgehaald als in een nachtclub van minder allooi - of dat de jaarovergang werkelijk een rol speelde. Er waren een paar mensen uitgenodigd en het bridgespel liet twaalf uur haast ongemerkt passeren. Mijn vrouw had het door. Dit is een avond die zij bij haar zussen wil doorbrengen. Op deze avond lukt ook een emigratie van veertien dagen niet. Snel werden toen de glazen gevuld. Twaalf mensen die elkaar bedremmeld aankeken. De gastvrouw vervolgens sjalom (het glas heffend), en sjalom en sjalom zeiden we tegen elkaar met een zekere plechtstatigheid. Ook bij Chabrowski met zijn tic-achtige grijns. Hij is een soort held of althans wereldwonder. Hij heeft behalve die grijns en zijn onderzoe-
kende blik die wat wegschrikt, niets overgehouden aan elf maanden Syrische krijgsgevangenschap. Daarom is hij beroemd, wordt hij geïnterviewd op de televisie.
Hij schijnt zich in de koude, het donker en het vocht, onder stroom en de slagen gezond gehouden te hebben door dubbele dwangen en Vienna coups uit te werken.
Het is antropomorf denken, maar ik ontkom er niet aan. Een staat is geen kind en staten hebben geen gevoelens maar toch: Lezen over Israël nu is als lezen over mijn lagere-schooljeugd. Soms was ik de beste van de klas en dat was me te verwijten, omdat ik dan onuitstaanbaar was, mijn plaats niet kende. Ook de slechtste ben ik wel geweest en dan kwam ik tussen het gedrang door als laatste de klas binnen, op de laagste plek in de kippenren, omdat dat zo hoort. Doelpunten werden afgekeurd omdat ze ‘met effect’ erin werden geschopt. Als ik dan riep ‘met effect’ - dit gold nu de tegenstanders - dan werd er gelachen om het onbegrip. Ze hadden natuurlijk gelijk. Als je buiten de taal geplaatst bent, praat je slechts onzin.
Zo mag Israël niet meespelen met wereldkampioenschappen tafeltennis en met een melkproduktenconferentie, ook niet met de Unesco en met Aziatisch Voetbal. Joden en Arabieren hebben allebei gelijk. Alleen de Arabieren hebben olie en twee derde meerderheid in de Verenigde Naties.
Het wankele bestaan van Israël doet wat met mij, die elders leeft, die een bloeiend bestaan leidt zonder kommer of kwel. Elke vernedering op het internationale vlak maakt mij meer tot wat er verlangd werd wat mijn ouders van mij zouden verlangen. Intelligent, brutaal, om vooral geen hielen te likken, en van het soort gematigde progressiviteit waarmee je je aan alle kanten builen kunt vallen. De maatschappelijke realiteit wint het dan van de verworven innerlijke vrijheid. Het besef dat een staat waar ik niet woon bepaalt hoe anderen naar mij kijken en hoe ik mijzelf voel en de ruimte in mijn borstkas bepaalt. Zoals Efraim Kisjon van een gevierd Israëlisch auteur weer een Hongaars vluchteling uit 1945 wordt, als een toneelstuk van hem, dat in Noorwegen al vertaald en voorbereid was, van het repertoire verdwijnt. Want met alle sympathie voor de man en zijn land, het zou ernstige consequenties kunnen hebben als het opgevoerd zou worden. Demonstraties, verkeerd begrepen sympathieën, bomaanslagen weet je wel.
Ik kijk uit naar het moment dat de Franse regering El Al zal verzoeken om niet meer op Parijs te vliegen. Ze veroorzaken daar immers overlast met al die schietende semieten. In feite hebben ze nu al twee vliegtuigen en tien mensen, waaronder een zwangere vrouw en een kind, in gevaar gebracht. Als je zo door denkt, is het schandalig dat El Al zich niet vrijwillig terugtrekt om zolang als het gaat de dienst van Metulla tot Elat uit te voeren. Met een bochie, want boven Jeruzalem geven ze ook niets als aanstoot.
Ik denk dat ik op deze korte vakantie ben gegaan om mijn simpele gelijk te vinden. Niet verpest door het schorum dat ons haat omdat joden proberen te zijn zoals zij, net mensen. Niet door de taal geconsacreerde vluchtelingen, geteisterd door de ziekten van het zand, en hun nazibewakers. Joden natuurlijk. De enige die in Arabisch landen vrij mogen rondreizen zijn de kapo's. De Kampf-Polizisten, die napalm hebben in de ene hand en de elektrische schokstok in de andere. De hongerende ontheemden hebben dan nog zat handen vrij om ze broodjes warm vlees te voeren. Dit in een zodanige houding dat ze de jus die uit hun mond druppelt in een sauskom kunnen opvangen.
Ik denk dat ik ook naar Israël ben gegaan omdat ik er niet van houd dat wie dan ook op vluchtelingenkampen schiet. Dat had voorkomen moeten worden.
- Wil het Israëlische leger alstublieft ophouden om op vluchtelingenkampen te schieten.
- We moeten wel, want de terroristen...
- Wil het Israëlische leger alstublieft ophouden...
- Weet u dan misschien een alternatief?
- Wil het Israëlische leger...
Ik word gegrepen in een nationale rouw van korte duur, een besmuikt gevoel dat net een zucht lang is, als er een bus met toeristen wordt beschoten. Slachtoffer een Franse toerist van zestien jaar. Verlies een onderbeen. Israëlische schoolkinderen staan een week later om haar bed met bloemen, Haagse hopjes en een fotograaf van de lokale pers.
Ze kan op de foto het lachen niet laten. Toevallig hadden we twee dagen later een lifter in de auto. Ze wees ons op de plek waar die bus was aangevallen. En dan, het is laf natuurlijk gewoon op een bus een handgranaat te gooien en weg te rennen in je jurk. Maar wat hebben Israëli's te maken op een plek waar slechts Arabieren wonen, waar je je met je Israëlische nummerbord een bezetter voelt en je je rot schrikt als er een steentje tegen je voorruit springt.
Veertien dagen ben ik weggegaan om verlost te zijn van het eindeloze debat met links. Links zit mijn geweten, solidariteit met de armen en ontheemden. De arme wijken bij Tel Aviv zijn toch echt en zo ook de hoogste schuldenlast per persoon. Is dan werkelijk de enige sympathie die het joodse volk kan krijgen, die van de in-memoriam-bestsellers: Le dernier des Justes. Er groeit geen gras in de Weesperstraat.
Joden zijn altijd beroemde verliezers geweest. In het jaar zeventig na Hem heeft een garnizoen joden met vrouwen en kinderen de laatste vesting verdedigd tegen de bezetters in het toen al heilige land. Ze verloren in een tot op de laatste man gevoerde strijd. Flavius Josephus heeft het opgetekend. Een historisch verlies dat door de geschiedenis tot een overwinning is omgesmeed. Massada was de plaats, een imposante tafelberg, nu nog, met aan de ene kant een comfortabel zij het eng liftje en aan de andere kant het beroemde smalle pad waar nu toeristen hijgend tegenop lopèn. Aan de voet van de ruïne een begraafplaats voor de nog gevonden overblijfselen van joodse helden van tweeduizend jaar geleden, zojuist gevonden voor Jigael Yadin.
In 1969 met militaire eer begraven, het is ontroerend en belachelijk tegelijk. Vercingetorix in 1970 te Verdun met militaire eer begraven. De leider van onze onsuccesvolle opstand tegen de gehate imperialist Julius Caesar. Maar dan, Frankrijk hoeft natuurlijk niks te bewijzen en Israël heeft pas dertig jaar gelegenheid om zijn geschiedenis die op een perkament staat ook in ruiterstandbeelden en grafzerken neer te zetten, om relikwieën te fabrieken.
Voor mij heeft Israël een merkwaardig thuis-karakter. Anderen leggen nadruk op de akelige ruwheid van de bewoners, de gruwelijke wegmanieren. Alle oorlogen samen hebben minder slachtoffers gemaakt dan de slachting op de autowegen. Het genoegen waarmee de ene jood de andere een poot uitdraait. De strijd om de coupons bij de uitverkoop, de zitplaatsen in de bus, de titel van afdelingshoofd of lector of gesubsidieerde exportfirma. De strijd in Nederland rond het referendarisschap lijkt een beetje uitgewoed. Het is in Israël van levensbelang wat voor rang je hebt. Alf of alf ploes, ploes alf of alf ploes ploes maakt in geld allemaal geen flikker uit, althans niet in onze onmetelijke rijkdom, want voor ons kost een käsekuche zestig cent of anderszins belachelijk weinig. Voor een Israëli is het hele stelsel van rangen ook weerspiegeld in de vierkante meters woning en auto, de grootte van zijn bureau, de essentie van zijn bestaan omdat er allemaal zo weinig van is en het zoveel lijkt.
Na de devaluatie en de prijsstijgingen is er een soort 1948 stemming in het land gekomen. Restaurants zijn leeg en vervelend. Wat er gebruikt wordt, is het navertellen niet waard, behalve de menu's, die in schoonheid van het Frans soms die van de Mensa Damstraat overtreffen. 's Avonds wordt er gezellig om de Aladin naar kleinbeeld zwart-wit televisie gekeken en zelfs op de koffie en koek wordt gelet: ‘suiker is duur’. Afwasmachines, auto's en mixers zijn gekocht vóór het ineenzakken van de economie en worden tevergeefs op de tweede hands markt te koop aangeboden. Op de autowegen kan je je ogen dicht doen en het handgas aanzetten. Het water, de stroom en de benzine zijn te duur. De telefoon is zeldzaam en het gebruik wordt afgeraden. Ook is hij te duur, altijd in gesprek en onverstaanbaar.
Als je carrière dan net niet loopt zoals je wilt en je je salaris alleen maar kunt gebruiken om je schulden af te lossen, dan is het moment gekomen waarop je, als je tien jaar geleden met idealisme en een gezin naar het land bent getrokken, eens gaat rondkijken of in Amerika die volgorde niet is om te draaien.
Op partijtjes gaan de toastjes met leverworst en een zilveruitje van hand tot hand. Echte conversatie slaat er toe. Wat ik vind van het land. Of ik elke
vernieuwing heb gezien. Weer een flatgebouw of een hotel, een idiote fabriek en een school. Zie je hoe ons busstation vernieuwd is? Voel je niet het gebrek aan gevoel van bedreiging? Op zaterdagmorgen zitten we als in elk goed land op ons voorstoepje. We hebben ook kinderwagens die we wiegen en jonge gezinnen en de oude lieden in de kiboets hebben de beste oude-dagsvoorziening die er bestaat. Geloof me dan, we leven hier echt. Het is geen droom, zegt de conversatie. Een land dat zichzelf voortdurend in de linkerarm knijpt.
In het stuk woestijn waar hun ouders de onherbergzame stad Tel Aviv gebouwd hebben, vragen jonge Israëli's zich af of ze recht hebben daar te wonen. De bedrieglijke intimiteit van de paar woorden Jiddisj van het goede gesprek dat je naast je geld krijgt als je naar de bank gaat, van het zonder veel omwegen en met vanzelfsprekendheid geaccepteerd worden bij een lezing of op een partijtje, van geen jood meer te zijn binnen het land maar een mevrouw die nu de eer van Holland dient hoog te houden, zijn geen vervangingsmiddelen voor gezamelijk in het leger geweest zijn en daarin een slag of vijf hebben meegemaakt of in dezelfde klas hebben gezeten. Mee te moeten vechten in een erg harde strijd voor erkenning en geld, mee stil te moeten staan op de talrijke herdenkingsdagen van de tweede wereldoorlog, zesdaagse oorlog, bevrijdingsoorlog.
Donderdagmiddag in Arad, een stad in de woestijn. De familie R. drinkt vermoeid een glaasje. Drie uur. Stilte valt over de bar. Zes piepjes. Actie in Libanon. Een soldaat wordt vermist. De caféhouder maakt het gebaar dat hij goed kent. Een schudden van zijn kop en zijn rechterhand. Het zegt nee en godverdomme tegelijk en ook stomkop tegen de soldaat die nu vast wel ergens anders mee bezig is, als hij zich nog ergens mee bemoeien kan. De naam van de soldaat wordt genoemd zonder plechtigheid. ‘Vermist wordt soldaat X’. Als de X wordt uitgesproken zegt mijn zoontje dat hij plassen moet en nu hoor ik het niet. Toch wil ik de naam weten, ongerust over een eigen neef en ook omdat het gebaar van de barkeeper zo persoonlijk pijnlijk getroffen was. Hij weet nog precies hoe de soldaat heet. Dat is ook intimiteit.
Zoals de ontroering erin slaat als ik misschien niet met het vliegtuig mee kan en er een jood, zo'n echte met baard en hoed van grijs vilt en te lange pandjesjas, zijn plaats aanbiedt. ‘Ik kan morgen wel mee; zij zijn met een hele familie.’ Hij stelt zijn plaats ter beschikking en wil verder niet te veel contact en dank zeker niet.
Hetzelfde incident leverde een echtpaar op. Hij Nederlander, zij een beeldschoon klein donker vrouwtje. Ook hun reconfirmatie van de reis was niet geheel in orde. Dat bracht ons dichter bij elkaar. Hij sprak Nederlands, zij Frans en Engels, nauwelijks Iwriet. ‘Kom je hier dan niet vandaan’, vraag ik met het snel groeiende begrip voor een medeslachtoffer in spe. ‘Jawel’, zegt ze en aarzelt, ‘uit Oost-Jeruzalem’. Ik schaam me, omdat ik van die stad was gaan houden en me een tikje als mede-eigenaar beschouw. De muur had ik er bezocht. Ik had er afgedongen tegen de schandelijk overvragende kooplieden. Nog weet ik niet of hij of ik blij moet zijn met de houten schaal om meel in te stampen die nu als krantenbak bij ons thuis staat of met het Perzische tapijt van zuiver bedrukt katoen dat ik heb laten hangen. Het lijkt op een mengsel van trots en stomheid dat ze zo slecht Iwriet spreken, met een accent dat een persiflage lijkt. Peter C. noemt zoiets een bezetting, een woord dat waar is maar een andere gevoelsconnotatie en realiteit heeft als je tegen de veertig loopt, en er honger en doodsangst en concentratiekampen mee gepaard gaan. Daarom is het oneerlijk het woord bezetting te gebruiken voor wat de joden in Oost-Jeruzalem doen. Maar bezet is het wel. Soerabaja schijnt ook mooi te zijn.
Landelijk leven
Guus Dijkhuizen
De lente, de PSP, de veehandelaar en les zevenGa naar voetnoot+
Het is vrijdagmorgen, eenendertig januari, de
verjaarmiddag van onze opperprinses, en volop lente. Dat kan wat worden. Maar waar zullen wij 't us over hebben? Over m'n verjaardag en het onverwachte cadeautje van m'n onechte schoonvader, of over de bevalling van de geit Bilbo, die we in tegenstelling met de geit Drodor niet hebben opgegeten, maar met kroost en al hebben verkocht, of over de weigering van de burgervader van Weststellingwerf om mij een bewijs van goed gedrag te geven, dit ondanks mijn jarenlange relatie met Vriend Peter, of over het discussiestuk voor de najaarsvergadering, negentienvierenzeventig, van de PSP, afdeling Friesland? Kent u dat discussiestuk trouwens? Nee! Nou, dat is een heel mooi en droevig stuk, dat ongewild in een zeker opzicht ook nog leerzaam is. Weet u wat, ik zal er een paar stukjes uit citeren, dan weet u tenminste waar ik 't over heb. Daar gaan we: ‘Vroeger bestond er tussen de op aarde voorkomende levensvormen een zeker evenwicht, hoewel elke soort op zich streed voor zelfbehoud. De mens heeft echter in de loop der tijden de natuur aan zich ondergeschikt gemaakt. De laatste paar duizend jaar heeft deze vorm van eigenbelang zich zo ontwikkeld, dat een groep mensen natuur en medemens ging overheersen. Hierdoor ontstond (en dit is nog steeds het geval) onrecht, honger en vernietiging. (?) Willen we overleven en gelukkig leven dan is duidelijk dat we een socialistische maatschappijstruktuur moeten bevorderen als voorwaarde voor een andere leefwijze. (?)...Door het onrecht wat het kapitalisme heeft voortgebracht is de socialistische gedachte ontstaan en deze gedachte heeft miljoenen mensen enthousiasme gegeven. (?) De reaktie hierop, soms barbaars kapitalisme (fascisme), heeft dit enthousiasme met wisselend succes stuk gemaakt. Oorlogen worden gevoerd en onderdrukking wordt uitgeoefend om het socialisme kapot te maken en om de humanitaire grondgedachte van het socialistische handelen onmogelijk te maken. Mede hierdoor is het socialistische denken steeds weer vernieuwd... De PSP biedt als partijorganisatie de mogelijkheid om bij te dragen tot de zo noodzakelijke veranderingen. Zij is na de laatste wereldoorlog een van de weinige partijen geweest die duidelijk de strukturele oorzaken van het bestaande onrecht hebben blootgelegd.’
Die PSP toch! Zo kom je nog us wat te weten. Maar al met al weet ik nog steeds niet waar wij 't vandaag over gaan hebben. Zal ik u iets vertellen over imkers en waarom ze zo af en toe hun bijen de krant laten lezen? Of zullen we 't hebben over het houden van schapen? Ja, u zegt het maar. Met mij kunt u alle kanten uit. Wist u trouwens dat in Friesland en ook wel in Overijssel en Drente heel wat schapen gecastreerd worden door middel van een elastiekje. Vroeger deed men dit met een koordje. Zo'n koordje werd met een mastworpje om 't scrotum geslagen en dan maar trekken. Nu bindt men de balzak even boven de ballen af met een elastiekje, goed strak, en dan een kwast bruine teer d'r over heen om de vliegen weg te houden, en na enige tijd vindt men 't verschrompelde balzakje in 't gras liggen, en klaar is 't schaap. Sommigen doen 't ook wel us met een touwtje, maar dat is niet zo goed, want als de zak dood gaat droogt ie sterk in, en dan kan het touwtje voor het zakkie heeft losgelaten, los komen te zitten, met alle gevolgen van dien. Nee, zo'n gummi rekbandje is beter, al mag zoiets officieel niet. Officieel moet 't met een zaadstrengkneuzer, maar zullen we 't daar hier nu wel over hebben? Wat zegt u? U zou het op prijs stellen als ik doorging met mijn lessen over de anti-esthetica. Dat wil ik wel doen, graag zelfs, maar deze rubriek heet ‘landelijk leven’ en dan moet je zo af en toe toch ook iets landelijks meedelen. Wat mij betreft zou ik 't liefst Veehandelaar S. aan 't woord laten, die zou ons wat kunnen vertellen over de gang van zaken bij het ter wereld brengen van lammeren en kalveren. Daarvoor boezemt u geen belangstelling. U wilt les zeven. Wat jammer nu, want Veehandelaar S. kan 't zo goed zeggen allemaal. Zeg, weet je wat we doen, ik geef u enige gedeeltes uit les zeven en daartussen een stuk of wat uitspraken van Veehandelaar S., zodat ieder aan z'n trekken komt en het toch een leuk geheel wordt. Zullen we dat doen? Goed, dan beginnen we nu met les zeven uit het nog steeds onuitgegeven leerboek der anti-esthetica. Daar gaan we:
Les zeven
Op een tentoonstelling over het leven van de moderne mens in deze tijd, stond de ideale gezinswoning van de toekomst. Het produkt kwam uit
Amerika en u begrijpt 't al, alles recht toe, recht aan, zeer decent, met meer dan levensgrote vensters en geheel kant en klaar ingericht tot de paraplustandaard en de t.v. toe, met een droomkeuken, een droomslaapkamer, twee ideale kamertjes voor de kinderen compleet met bed en zitje (een modern gezin heeft immers twee kinderen), een halletje en de oergezellige zit- en woonkamer (de gezinskamer) met de twee gebruikelijke tegenover elkaar liggende loeigrote ramen, zodat de toekomstige bewoners aan licht en bekijks niet te klagen zullen hebben. Alles fris en vrolijk gehouden en makkelijk af te nemen. Je had er zo goed als geen omkijken naar. Kortom aan alles was gedacht, behalve aan mensen.
Bij het droompaleisje van de toekomst stond een netjes schoongewassen en gedeodorant meisje in een jurkje van zelfvertrouwen foldertjes uit te delen aan de tentoonstellingbezoekers. In zo'n foldertje stond dat dit huis was ontworpen door acht bekende architecten naar de gegevens die men had verkregen door 30 000 Amerikaanse huisvrouwen uit alle lagen van de bevolking te vragen naar hun wensen nopens de ideale woning. En de architecten hadden met zoveel mogelijk wensen rekening gehouden en hier stond dan het resultaat. Democratischer kon 't niet, zou je zo zeggen. Maar fantasielozer ook niet.
Toen ik 't huis aan alle kanten bezichtigd had, vroeg ik 't meisje of ze ook niet vond dat er wel wat weinig was overgelaten aan de fantasie van de toekomstige bewoners. Nou dat vond 't meisje helemaal niet, want als ik 't foldertje goed gelezen had dan had ik kunnen weten dat de huiskamer op verschillende manieren was in te delen. Kijk, deze wand kunt u verstellen, zodat u de kamer wat intiemer kunt maken en u kunt eventueel ook de t.v. op een andere plaats zetten, doordat in de kamer drie aansluitingsmogelijkheden zijn gecreëerd en bovendien zijn de meubels in verschillende kleuren leverbaar.
Veehandelaar S.
Het is de laatste jaren wat beter geworden, maar d'r zijn toch nog wel boeren die veel te veel risico nemen. Dat is nog steeds van, ach 't is maar een schaap en als 't dan niet direct lukt wordt de buurman d'r bij gehaald. Pas als ie het samen met de buurman nog niet voor elkaar krijgt, wordt de veearts er bij gehaald. Maar ja vaak is het dan te laat. Zo'n veearts kan dan alleen nog zeggen, ruim maar op. Breng 't maar naar het slachthuis, want de zaak is behoorlijk bedorven. Een gat in de baarmoeder of zo. Nu de schapen wat duurder zijn geworden, laat men vlugger een veearts komen. Men heeft het er nu wel voor over om de lammeren met een keizersnede eruit te halen. Vroeger niet. Vroeger liet men ze veel vlugger in stukken d'r uit halen. Forrellen noemden we dat. Vierendelen, zou je kunnen zeggen. Men probeerde dan de kop en een stuk van 't voorlichaam d'r uit te krijgen, als het wilde tot de achterbouten, en dan werd 't stuk dat er uithing d'r afgesneden. De rest werd teruggedrukt en dan nam men een draad met scherpe kantjes er aan, een soort zaagje zou je kunnen zeggen, en die draad werd in de baarmoeder om de achterbouten heen gelegd. Aan de uiteinden van die draad zaten houten handvaten, van die dwarsstokjes, en dan werd zo voorzichtig de rest in stukken gezaagd. Dat werd meestal wel door een veearts gedaan, want je kon op die manier inwendig natuurlijk veel kapot maken. Dit werd ook veel met koeien gedaan. Het kalf was meestal wel dood, anders werd 't dood gemaakt, dan werd 't in stukken gezaagd, dat ging betrekkelijk makkelijk, want zo'n nuchter beest is vrij zacht, en dan werd zo'n beest er bout voor bout uitgehaald. Als er helemaal geen ontsluiting was, dan moest eerst de kop er af, dan de schouderbladen, dan 't borststuk en dan de achterbouten. Werd zo'n koe daarbij inwendig beschadigd dan draaide 't vaak op buikvliesontsteking uit. En dan ging zo'n beest naar de noodslachtplaats. Op zo'n noodslachtplaats hoorde je toen vaak door zo'n boer zeggen, als 't mislukt was, de veearts is er bij geweest en die heeft me 't beest versneden. En ik heb toen wel us bij me zelf gedacht, ze zouden bij zulke gevallen leerlingen van de landbouwschool moeten laten kijken, dan konden de jonge boeren zien in wat voor ruimte die veearts in die koe werken moet. Dat is maar betrekkelijk klein. Je kunt niets zien, alles moet op gevoel. Dan is 't een wonder dat 't in nog zoveel gevallen goed gaat.
Vervolg les zeven
Tot de ‘Schoonheidscommissie nieuwe stad’ van de stad Amsterdam is kortgeleden een jonge architect toegetreden en met hem heb ik gesproken over de schoonheidseisen waar de moderne gezinswoningen aan moeten voldoen. Het gesprek was wel een teleurstellende ontgoocheling, want schoonheid komt er niet meer aan te pas.
De jonge bouwmeester: ‘Ze hebben mij als jong iemand er ingehaald om de wet van de grijze haren te doorbreken. Om in zo'n schoonheidscommissie zitting te nemen is een uitdaging voor me. De commissie bestaat nu uit drie architecten, twee ambtenaren en een man van stadsontwikkeling. Er wordt veel vergaderd met de directeuren van Volkshuisvesting, bouw- en woningtoezicht, stadsontwikkeling, grondbedrijf, en vertegenwoordigers van de woningbouwverenigingen en een makelaar als vertegenwoordiger van de vrije sector. Het gaat dan om elementaire dingen. Als je bij voorbeeld zegt, iemand stop ik twaalf of dertien hoog, dan zeggen wij als commissieleden, dan moet ie ter compensatie dat ie zo geïsoleerd van de grond zit een uitloop naar buiten hebben, een richel met een goede windbescherming. Het gehele gebouw moet ook een goede ruime toegang hebben voor zo'n kluit mensen. Als je vindt, als gemeenschap, dat je mensen zo hoog moet opstapelen, dan moet diezelfde gemeenschap ook over dat stukkie welzijn van die mensen waken. Dan gaan we niet meer praten of dat gebouw mooi is, maar zorgen we er voor dat die richel er is om te hoesten. We komen aan mooi en zo niet toe. Wij architecten worden uitgeschakeld door 't aantal voorschriften en door de wensen van sommige groepen. De inspraak. Vooral de vereniging van huisvrouwen is voor ons een handicap. Als de boel maar makkelijk schoongemaakt kan worden. En wat ze tegenwoordig ook willen is licht. Ze zijn gek op licht. In het kantoortje waar we nu zitten daar zaten voor wij hier kwamen acht t.l.-lichtbakken en die brandden ook overdag. Die lichtbakken eruit gesodemieterd, dat was 't eerste wat ik gedaan heb. Er hangen nu vier lampen en dat is toch licht genoeg. Deze ramen laten overdag genoeg licht door, maar volgens de voorschriften moet een zevende van de vloeroppervlakte glas zijn. Dat is nog een erfenis van vroeger, toen werd er belasting betaald op de hoeveelheid licht die je huis in kwam. De personele belasting werd bepaald door de lichtoppervlakte. Men ging er vanuit dat veel licht fijn was. U begrijpt dat men ervoor zorgde niet te veel ramen te hebben. Daarom zijn er eisen gesteld voor een minimum aan lichttoetreding. Zo zijn er meer regels waardoor je niet meer kunt werken. Eigenlijk is 't een waanidee om zo hoog te bouwen. Maar met de huizenbouw gaat 't net als met de wegenbouw in Nederland. Eerst waren er auto's, daarvoor moesten wegen komen, toen kwamen er meer auto's en moesten er meer wegen komen. Om meer wegen te bouwen moest er geïnvesteerd worden in wegenbouwmachines en nu moet men wegen bouwen niet voor de auto's, maar omdat er zoveel in wegenbouwmachines is geïnvesteerd. Zo is 't ook met de hoogbouwkranen. Eerst was het de bedoeling om op een bepaalde plaats in Amsterdam-Noord een laagbouwwijk te bouwen. Het was bedoeld als tuinstad. Huizen van twee verdiepingen hoog. Door andere grondberekeningen werden het huizen van drie verdiepingen en door moeilijkheden met de stukadoors ontstond het plan om de muren niet te pleisteren maar de wanden van beton te gieten. Er werd een systeembekisting uitgedacht, maar zo'n bekisting is een zwaar ding. Daarvoor heb je een kraan nodig. Voor twee- of drieverdiepingwoningen is zo'n kraan veel te kostbaar, dus werd 't geen laag- maar hoogbouw. Dit hield tevens in dat al het voorbereidende werk van wegenaanleg en riolering zo goed als voor niets was geweest. En nu mag u me vertellen wie er nu uiteindelijk uitgemaakt heeft dat daar hoogbouw kwam. En u moet ook niet over schoonheid beginnen, want schoonheid is strikt genomen economisch niet nodig. Een tekening bij voorbeeld, kan wel mooi zijn, maar is niet functioneel.
Tot zover de jonge bouwmeester. In les vier hebben we 't over schoonheid gehad, maar misschien is 't goed er nog iets over te zeggen. We ervaren de dingen om ons heen als mooi, lelijk, goed of slecht, en dit te ontkennen is een ietwat dom. Het denken aan en ervaren van schoonheid is net als het denken aan en ervaren van goedheid, een bepalend kenmerk van de menselijke natuur. We kunnen ons er niet aan onttrekken de huizen en gebouwen om ons heen mooi of lelijk te vinden, en hiermee heb ik eigenlijk al gezegd dat schoonheid wel degelijk een functie heeft. De dingen om
ons heen maken nu eenmaal een bepaalde indruk op ons, de dingen om ons heen maken gevoelens in ons los. Bij voorbeeld gevoelens van sympathie of antipathie. Natuurlijk als mensen robotten waren zonder enig gevoel, dan kon je zeggen dat voor de mens schoonheid geen bepaalde functie had. Dat vorm, kleur, geluid, temperatuur, beweging, reuk, sfeer en zulk soort dingen dan niet veel uitmaken. Maar de mens is nog geen robot en heeft nog steeds last van zijn gevoel en emoties. Er zijn, zoals u waarschijnlijk wel zult weten, uitgebreide proeven met kleuren gedaan en daardoor weten we dat sommige kleuren voor ons rustgevend zijn en dat andere kleuren ons zenuwachtig en opstandig kunnen maken. En we weten ook dat de troosteloze grijsheid van de betonsteden de mens er niet blijer om maakt.
Schoonheid is strikt genomen economisch niet nodig. Uit de domme kapitalistische economisch verantwoorde ooghoek bekeken heeft die jonge bouwmeester van de schoonheidscommissie gelijk, maar als 't om menselijk leven gaat niet. Het is alleen de vraag, kan de mens vandaag de dag zich nog vrij opstellen tegenover de economie. De mens zelf is economisch niet verantwoord, met al die overbodige gevoelens. Wat heb je nu aan een schoonheidsgevoel, aan gevoelens van liefde, genegenheid, aan gevoelens van pijn en angst, aan gevoelens van geluk en blijdschap. Economisch gezien geen donder! Is de mens al zo ver afgestompt dat hij de waarde van schoonheid niet meer kent, en denkt dat geld, bezit, prestige, helderheid en oppervlakkigheid de enige waarden zijn die nog tellen. Het schijnt zo. Maar schijn kan ook bedriegen, zei mijn oma zaliger en zij was een vrouw die een scherpe kijk op de dingen had.
Veehandelaar S.
De prijs van een keizersnede woog zo'n tien jaar terug nooit op tegen de prijs van een kalf. Voor de oorlog was een pasgeboren kalf maar zo'n drie à vier gulden waard. Dus bij een geboorte van een kalf, ook al ging 't nog zo moeilijk, werd geen dierenarts gehaald. De visite alleen al was vaak duurder dan 't kalf. Ze probeerden het alleen of als dat niet ging werd de buurt er bij gehaald. Nu krijgen we zo'n drie à vierhonderd gulden voor een goed kalf, dus kan een keizersnede heel rendabel zijn. Als je zo'n ingreep ziet kun je je haast niet voorstellen dat zo'n moederdier er zo weinig last van heeft. Na een uur staan de meesten weer te eten en te herkauwen alsof er niets gebeurd is. Vroeger zag je ook veel meer misvormde kalveren, of lammeren. Het bekende schaap met vijf poten. Ik heb ze wel gezien, waarbij zo'n vijfde poot op de rug zat. Wat je voor de oorlog ook zag waren kalveren die sprekend op een visotter leken. Ze werden wel otterkalveren genoemd. Ook waren er die krek reeën leken. Er werd dan ook wel eens gezegd dat in een visrijk gebied die otterkalveren werden geboren en in een bosrijk gebied die hertenkalveren. Van die reekalfjes bleven er wel enkele in leven. Het waren trouwens best leuke beesten. Als een koe voor 't eerst moest werpen dan ging dat nooit gemakkelijk. Vooral bij stierkalfjes ging dat moeilijk. Die zijn lomper. Daar moest heel wat bij getrokken worden. Dan werd er een paardentuig genomen, dat rond de achterbillen werd gelegd en voor aan de stal vastgebonden. Men probeerde met z'n tweeën ieder een poot te bemachtigen, en dan maar trekken. Soms trok men met vier man. Wie verstandig was trok niet al te lang, want na vijf minuten ben je wel lam getrokken. Men knoopte een touw om de voorpoten, en aan de uiteinde van 't touw een plankje om te trekken. Maar ook dat trekken is een kunst, want er zijn kalveren gesneuveld door te hard trekken. Als het niet lukt wil men het kalf nog wel eens draaien en zo'n kalf is daarvoor veel te zwak. Je draait zo z'n rug middendoor. Koeien die altijd op stal staan, werpen ook veel moeilijker dan koeien die regelmatig in de wei lopen. Wil je goed bevallen, dan moet je regelmatig goed in beweging zijn.
Vervolg les zeven
Enige tijd geleden toen er zo'n blok of twintig woningdozen in de Bijlmermeer overend stonden, bezocht een delegatie van vooraanstaande Nederlanders deze nieuwe gezinswoningen. Ze waren vol lof over de properheid en de handige indeling van de woningen; hier de eethoek, daar de zithoek. Het was prachtig allemaal. Vooral de afgevaardigde van de Partij van de Arbeid was wild enthousiast. Wat een vooruitgang al die gelijke woningen en
alles zo netjes nieuw. Nee, dan was 't voor de arbeiders van vroeger toch maar behelpen geweest.
Niemand van de afgevaardigden vroeg zich af hoe opa zich zou voelen daar twaalf hoog in de lucht en waar de kinderen moesten spelen en waar de pleinen, straten en cafés waren waar de mensen elkaar konden ontmoeten en hoe de bewoners zich zouden voelen als ze daar hoog en droog door god verlaten door ziekte het bed moesten houden. Ach aan zulke dingen wordt niet meer gedacht, want ze bouwen in deze swingende tijd alleen nog huizen voor de esthetisch verantwoorde mens. De gezonde man en vrouw tussen de leeftijd van twintig en veertig jaar, die overdag werken en 's avonds naar de t.v. kijken en de rest van de mensheid telt niet meer mee.
We hadden het erover dat schoonheid strikt genomen functioneel niet nodig was, tenminste dat wordt gezegd. Maar waar we ook us efkens op moeten letten is, dat dingen die functioneel zijn ook mooi zijn. Zelfs fabriekscomplexen, treinen, vliegtuigen, molens, wegen en radarinstallaties kunnen van een fascinerende schoonheid zijn. Dit komt omdat deze dingen aan 't doel beantwoorden waarvoor ze zijn gebouwd en misschien zijn die zonder verbeeldingskracht neergezette flats daarom wel zo lelijk, omdat ze niet aan 't doel beantwoorden dat men ons wil doen geloven. Het zijn geen eerlijke bouwwerken. Ze liegen en liegen is nooit mooi.
Hè echt huiselijk zei men vroeger wel eens, maar toen betekende het huis niet alleen een vierkante ruimte, maar de hele levensgemeenschap rond de haard; de gezonden, de zieken, invaliden en de ouden van dagen. Het huis was voor alle mensen, oud en jong, en 't huis hield niet op bij de voordeur, maar de stoep ervoor en de straat, het plein er tegenover, ach eigenlijk de gehele omgeving hoorde er bij. Het leven speelde zich in en om 't huis af. In huis was je dan ook voor je vrienden en familie, want een leven zonder je makkers was maar niks.
Bij de bezichtiging van Amsterdams grootste bejaardenflat vroeg ik aan degene die ons rondleidde, waarom de kamertjes van de oudjes zo klein waren. ‘Hoe zo klein?’, vroeg de man mij verbaasd. ‘Er is naast 't bed toch nog genoeg ruimte voor een tafel en twee stoelen.’ Dat wel, zei ik, maar als de visite nu een nachtje wil overblijven?
U begrijpt het al, de man was met stomheid geslagen, want men bouwt al jaren geen huizen waar buiten de bewoners ook nog gasten kunnen verblijven. Als ik woningzoekende zou zijn, heb ik recht op een éénkamerwoning en of ik nu een grote of een kleine vriendenkring om me heen heb, daar heeft de overheid niets mee te maken. Ik zei het u toch al: huizen zijn om in te wonen, maar niet om in te leven. Zelfs in je woning behoor je je fatsoenlijk te gedragen.
Er zijn mensen die de dans der rechtlijnigheid ontspringen, die zelf ergens een vervallen boerderijtje of schuurtje kopen en beginnen te timmeren en te metselen, vaak tegen alle regels der esthetica in, waardoor er hier en daar nog echte woningen ontstaan. Woningen waarin kinderen weer kunnen spelen en waar weer plaats is voor opa en oma en waar de vrienden en kennissen weer welkom zijn. Woningen die niet recht toe recht aan zijn en waar het hele gezin en de vriendenschaar zich kunnen uitleven. Ik woon in een streek waar veel vluchtelingen uit de swingende wereld van beton, glas en de nietszeggendheid zo'n bouwvalletje hebben gevonden en die al spijkerend aan hun toekomstig huis en spittend in de tuin de zin van 't leven terugvinden, die de welvaart en de vooruitgang hun hadden ontnomen.
- voetnoot+
- BART VAN HEERIKHUIZEN. Geb. 1948. Wetenschappelijk medewerker aan het Sociologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1974 chroniqueur voor sociologie van De Gids.
- eindnoot1.
- Het verschijnsel maatschappij, vertaald door Dick Pels en Martijn Kock, werd uitgegeven door Boom (Meppel) in 1974.
- eindnoot2.
- Abandoning method verscheen bij Jossey-Bass (San Francisco) in 1973 en de zesde druk van Grondbeginselen bij Stenfert Kroese (Leiden), 1974.
- eindnoot3.
- Deze boeken dragen allemaal het jaartal 1974, behalve de bundel van Van Heek, die in 1973 verscheen.
- eindnoot4.
- Ook van Doorn, Groenman, Heeren, Zijderveld (alweer), Laeyendecker en D.Th. Kuiper, om er maar enkelen te noemen, publiceerden in de aangegeven periode. In de bundels Waarden en wetenschap en Hoofdfiguren uit de sociologie zijn de meeste bijdragen van professorale hand.
- eindnoot5.
- Ook iemand die de sociologische publikaties over de periode 1954-1962 bestudeerde, ontdekte dat de hoogleraren het meeste publiceerden. Zie: B.J. in den Bosch, De hoofdlijnen van de naoorlogse ontwikkeling der sociologie in Nederland. Pretoria, 1963.
- eindnoot6.
- Sociologie: van convergentie naar confrontatie.’ In: De Gids, 1974, nummer 2, p. 145. Deze kroniek is in zekere zin een vervolg op dat stuk.
- eindnoot7.
- C. Wright Mills, The sociological imagination. New York: Oxford University Press, 1959. p. 121.
- eindnoot8.
- Steven Lukes, Emile Durkheim, his life and work. Londen: Allen Lane. The Penguin Press, 1973. Ik hoop in een volgende kroniek uitvoeriger op dit belangrijke boek terug te komen.
- eindnoot9.
- Mens en Maatschappij, 1974, nummer 4. pp. 432-433.
- eindnoot10.
- I. Lakatos en A. Musgrave (red.), Criticism and the Growth of Knowledge. Cambridge: Cambridge University Press, 1970. p. 3.
- eindnoot11.
- R.R. Koopmans, Tegenspraak brengt ons verder. Amsterdam: De Bezige Bij, 1974.
- voetnoot+
- H.M. REIJZER. Psycholoog, en als zodanig werkzaam.
- voetnoot+
- GUUS DIJKHUIZEN. Geb. 1937. Publiceerde verhalen, sprookjes, een kleine roman en interviews. Redacteur van Gandalf (1963-1971). Schrijft geregeld een kroniek voor De Gids.