De Gids. Jaargang 138
(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Lidy van Marissing
| |
Ter inleiding.Iemand kan een plattegrond op tafel uitvouwen, met vlakke handen gladstrijken, om vervolgens een spitse vinger langs enkele lijnen te schuiven en te stoppen op het punt waar wij ons thans (hier en nu) bevinden. / De omstanders kijken op. Alle stoelen zijn met de poten omhoog op de tafels gezet, als in een kroeg na sluitingstijd, de kasten zijn in witte lappen gepakt en de vloerkleden staan opgerold naast de deur. Wie omhoog kijkt ziet in het plafond van spiegels zijn eigen gezicht met een verdwaasde uitdrukking tussen de hoofden (kruinen) en hoeden van de anderen hangen.
& Iemand kan op de muur enkele tekens zetten, met een stok (een paraplu?) de krijtstrepen nog eens overtrekken, nog eens en nog eens, steeds heftiger, om te eindigen bij twee grote stippen waarachter hij ten slotte enkele cijfers zet: de uitkomst. / De omstanders knikken, mompelen instemmend.
& Iemand kan boven op een stoel gaan staan en met woeste armbewegingen beschuldigend naar iets achter zich wijzen, zodat hij er met zijn rooie opgewonden kop uitziet als een seinpaal. Eén arm slaat steeds weer met een felle ruk schuin naar achteren, naar de bron van alle ellende. / De omstanders, ook allemaal met een glas bier in de hand, lachen eerst, maar beginnen al gauw te joelen en te fluiten omdat het te lang duurt.
& Iemand kan in een provinciestadje op de kerktoren klimmen, daar boven in zichzelf pratend enkele rondjes lopen om vervolgens over de balustrade te leunen en in het wilde weg te schieten op de stippen beneden op het plein. / De omstanders kijken verbijsterd rond, buigen zich over getroffen voorbijgangers of vluchten gillend een winkel binnen.
& Iemand kan opstaan, de megafoon pakken en midden in de kring op de grond gaan zitten om zijn verhaal te vertellen. Eerst fluisterend, zijn ogen dicht, vaak haperend; dan sneller en stelliger, afwisselend betogend uit overtuiging en huilend van woede. Steeds minder slaat hij als een razende | |
[pagina 97]
| |
met z'n handen op de grond. Ten slotte zit hij met zijn ogen open en formuleert helder. Beheerst zet hij zijn zaken uiteen. Als hij uitgesproken is kijkt hij stil voor zich uit. Kruist dan de blik van iemand tegenover hem in de kring, wiebelt wat (bloost?). Staat dan plotseling op, loopt op die ander af en slaat hem zonder een woord te zeggen in zijn gezicht. / Onthutste dame: ‘Maar meneer, wilt u ophouden! U bent een slecht mens.’ En terwijl de mannelijke personeelsleden er wit van verontwaardiging bij staan en de typistes zitten te snikken, wordt hij door twee suppoosten het gebouw uitgezet. ‘We hebben met je smoesjes niets te maken’, roepen ze nog als hij allang buiten is waar hij blijft kraaien: ‘Niet goed? Geld terug!’
& Iemand kan midden op de stoep voor het warenhuis neerhurken, zodat men eerst over hem struikelt en daarna in een grote boog om hem heen gaat staan. De man - een heer (goed gekleed, keurig gekapt) - trekt zijn jas je uit, legt het op de grond en neemt daarop dan met kalme bewegingen plaats: in kleermakerszit. Hij doet zijn horloge af, legt het naast zich neer; neemt een leren map je uit zijn binnenzak, legt het erbij; pakt zijn bril, manchetknopen, zegelring, en legt de glanzende voorwerpen bij de rest. Dan kijkt hij één ogenblik op naar de mensenhaag om hem heen (een snelle taxerende blik? of schrikt hij?) en gaat bedachtzaam verder. Eerst steekt hij zijn haren in brand, dan zijn mouwen, dan zijn broekspijpen. Even later heeft alles aan hem vlam gevat. / De omstanders kunnen hun ogen niet geloven.
& Iemand kan een tafelgenoot bij z'n stropdas pakken, net onder z'n kin, en achteruit het restaurant uitduwen. Hij schuift hem zwijgend de stoep af, de straat over, tot tegen de muur aan de overkant. Hij tilt zijn prooi, een jongen bijna nog, net even van de grond en laat hem plotseling weer los. Dan steekt hij zijn wijsvinger onder de neus van de belaagde figuur en zegt met schuin gehouden hoofd: ‘Jíj, vuile...’ / De omstanders houden hun adem in. Niemand durft in te grijpen. Ook de buurtbewoners, die intussen uit de ramen hangen en in de deuropeningen staan, komen niet tussenbeide. De man tegen de muur kijkt met een overmoedige grijns zijn belager in het gezicht; hij wil met een loslijkend gebaar de dreiging opheffen, de zaak afronden, en trekt zijn das recht. Dan wordt hij opnieuw onder z'n kin gegrepen. Met langzame stoten smakt de woedende man hem achterover. In een vertraagde beweging slaat hij het hoofd tegen de betonnen vensterbank. Vier, vijf keer. De ogen van de jongen staan nu heel groot en wit in zijn gezicht. / De omstanders zijn verlamd van schrik. Eindelijk begint vanuit een raam een vrouw te gillen. ‘Hij slaat hem dood, hij slaat hem dood, hij slaat hem dood, hij slaat hem dood.’ Een stem als een sirene. Wij verzoeken u zoveel mogelijk stilte te betrachten omdat de proloog is gebaseerd op luisteren. & Iemand kan een tafelgenoot bij haar halssnoer pakken, net onder haar kin, en achteruit het restaurant uitduwen. Hij schuift haar zwijgend de stoep af, de straat over, tot tegen de muur aan de overkant. Hij tilt zijn prooi net even van de grond en laat haar plotseling weer los. Dan steekt hij zijn wijsvinger onder de neus van de belaagde figuur en zegt met schuingehouden hoofd: ‘Jíj, vuile...’ De | |
[pagina 98]
| |
vrouw tegen de muur kijkt met een overmoedig lach je haar belager in het gezicht; zij wil met een loslijkend gebaar de dreiging opheffen, de zaak afronden, en trekt haar bloes strak. Dan wordt ze opnieuw in haar hals gegrepen. Met langzame stoten smakt de woedende man haar achterover. In een vertraagde beweging slaat hij haar hoofd tegen de betonnen vensterbank. Vier, vijf keer. De ogen van de vrouw staan nu heel groot en wit in haar gezicht. / De omstanders beginnen opeens, als op bevel, tegelijk te roepen. Mannen springen vloekend op het tafereel af. ‘Ben je besodemieterd, je slaat haar dood!’ ‘Hou er godverdomme mee op, man!’ ‘Durf je wel? Laat haar los!’ ‘Je vermoordt haar nog, driftkikker, daar zul je spijt van krijgen.’
& (Draai nu de rollen eens om:) Iemand kan een tafelgenoot bij z'n stropdas pakken, net onder z'n kin, en achteruit het restaurant uitduwen. Zij schuift hem scheldend de stoep af, de straat over, de gracht in. Enzovoort.
& Iemand kan zich met een geluidswagen op een druk punt - bij voorbeeld bij de ingang van het grootste modemagazijn of museum - opstellen om tussen muziekflarden door steeds dezelfde driestemmige tekst te draaien. Eerste stem: ‘Het is niet overdreven te zeggen dat wij behandeld worden als levenloze dingen, als eenvoudige koopwaar, of zelfs monsters zonder waarde.’ Tweede stem: ‘Vermoeide smoelen in de spiegel, afschuw en braakneigingen, ons leven is niet van ons, anderen beschikken erover, ons leven is nog steeds van bazen en bovenmeesters.’ Derde stem: ‘Néé. Zij een bruine rug en wij de zenuwen - dat pikken we niet meer!’ MUZIEK. ‘Het is niet overdreven te zeggen dat wij behandeld worden als levenloze dingen, als eenvoudige koopwaar, of zelfs monsters zonder waarde.’ - ‘Vermoeide smoelen in de spiegel, afschuw en braakneigingen, ons leven is niet van ons, anderen beschikken erover, ons leven is nog steeds van bazen en bovenmeesters.’ - ‘Néé. Zíj een bruine rug en wíj de zenuwen - dat pikken we niet meer!’ / Verdeeldheid onder het publiek. Applaus overstemt het boegeroep.
& Iemand kan het podium opstappen, een witte jas aantrekken en zijn tekst lezen. (Het decor stelt niets anders voor dan een bakstenen muur.) De patiënt die ik u vandaag zal laten zien moet bijna worden binnengedragen, aangezien hij wijdbeens op de buitenkant van zijn voeten loopt. Als hij binnenkomt schopt hij zijn pantoffels uit, zingt luid en roept dan tweemaal: ‘Mijn vader, mijn werkelijke vader!’ Hij is achttien jaar en leerling aan een middelbare school, groot en zeer krachtig gebouwd - zoals u ziet, maar met een bleek gezicht dat af en toe even bloost. De patiënt zit met zijn ogen dicht en schenkt geen aandacht aan zijn omgeving. Hij kijkt zelfs niet op wanneer men het woord tot hem richt, maar hij antwoordt aanvankelijk heel zachtjes om geleidelijk aan steeds harder te schreeuwen. Wanneer men hem vraagt waar hij zich bevindt, zegt hij: ‘Wilt u dat ook al weten? Ik zeg u wie gemeten wordt, ja, wie gemeten wordt en gemeten zal worden, ik weet het allemaal en zou het u kunnen zeggen, maar ik wil het niet.’ Wanneer men hem naar zijn naam vraagt, schreeuwt hij: ‘Wat is je naam? Wat sluit hij? Hij sluit zijn ogen. Wat hoort hij? Hij begrijpt het niet; hij begrijpt het niet. Hoe? Wie? Waar? Wanneer? Wat bedoelt hij? Wanneer ik hem zeg dat hij moet kijken, kijkt hij niet naar behoren. Jij daar, kijk | |
[pagina 99]
| |
dan! Wat is er? Wat is er aan de hand? Let op; hij let niet op. Toe, wat is er dan? Hoe kun je zo onbeschaamd zijn? Ik kom er aan! Ik zal je eens wat laten zien! Je hoereert niet voor me. Je hoeft ook niet zo uitgekookt te doen; je bent een onbeschaamde rotvlegel, zo'n onbeschaamde rotvlegel heb ik nog nooit gezien. Begint hij nu al weer? Je begrijpt helemaal niets, helemaal niets: helemaal niets begrijpt hij. Word je nu nog brutaler? Word je nog brutaler nu? Hoe ze opletten, ze letten op’, enzovoort. Ten slotte is hij volmaakt onverstaanbaar aan het schelden. Prof. dr. K. noemt de patiënt ontoegankelijk: ‘Hoewel hij ongetwijfeld alle vragen begreep, heeft hij ons niet de minste bruikbare informatie verstrekt. Zijn gepraat was niet meer dan een reeks onsamenhangende zinnen die absoluut geen verband hielden met de algehele situatie.’ Zijn collega prof. dr. L. daarentegen laat zien dat de woorden van deze jongen ook geïnterpreteerd kunnen worden als zijn bijdrage tot een dialoog, waarin hij zijn arts K. ridiculiseert. L. gaat van de feitelijke situatie uit: hoe ervaart de jongen de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en K., hoe ervaart hij het om voor een volle zaal ondervraagd en gedemonstreerd te worden, hoe ervaart hij het om ‘gemeten te worden’ (een typisch natuurwetenschappelijke methode op mensen toegepast)? L. verplaatst zich in de situatie en ziet zowel zichzelf als de ander als acteur, hoofdrolspeler in een relatie. K. houdt zich erbuiten en observeert vanuit een niemandsland. / Rumoer in de zaal. Bierflesjes vallen om en rollen rinkelend onder de stoelen door over de schuine vloer naar voren, tot in de orkestbak.
& Iemand kan in een winkelgalerij een van de etalages binnenglippen. Hij gaat tussen de poppen met de nieuwste regenkleding staan. Hij neemt de prijskaart van een rode lakjas en hangt die op zijn borst. Met een strak gezicht blijft hij naar buiten kijken. Hij valt pas op als hij anderhalf uur later een sigaret opsteekt. / Het publiek staat lachend en wijzend voor de uitstalkast. ‘Iemand die gezien wil worden’, smaalt de bedrijfsrechercheur in onopvallende grijze regenjas en hij spoort de klanten aan toch rustig verder te winkelen.
& Iemand kan dwars door de volle kerk lopen, een zwarte toog aantrekken en op de kansel klimmen. Dreigend zwaait hij met een kranteknipsel. Doodse stilte. ‘De vrouw stierf enige minuten nadat prof. R,. chef van de chirurgische kliniek van de medische faculteit, haar bij wijze van college aan een aantal studenten had getoond. De studenten hebben onmiddellijk na de dood van de Marokkaanse patiënte fel protest aangetekend. Volgens hun pamfletten is de vrouw als college-object misbruikt. Bij direct ingrijpen had zij gered kunnen worden. Zij schreeuwde op de “toontafel” van pijn (en wellicht ook van opperste verwarring: zij werd tegen de Arabische gebruiken in aan mannen getoond). De studenten maakten al tijdens de demonstratie van R. bezwaren, maar die werden weggewoven. Na dertig minuten voelde één van de verplegers de pols van de vrouw en fluisterde daarna de professor iets in het oor, waarop de les snel werd afgebroken. Vier minuten later was Yamina Abdel overleden.’ / Doodse stilte. Tot men achter in de kerk collectebussen begint door te geven. Onmiddellijk is de ruimte gevuld met een heidens gerammel.
& Iemand kan tijdens een persconferentie een aantal | |
[pagina 100]
| |
mannen voor het voetlicht halen en daarnaast zwepen, knotsen en elektrische pennen uitstallen. Hij laat de mannen hinken en strompelen; ze moeten hun tijdens het vorig regime in de gevangenis opgelopen verwondingen tonen. ‘En kijk nu eens aan onze kant’, zegt de nieuwe president. Hij etaleert enkele militairen, politieke tegenstanders die bij de staatsgreep zijn gearresteerd. Op zijn verzoek verklaren ze tegenover de pers dat ze in de gevangenis goed worden behandeld. / De verslaggevers kijken ongelovig, gniffelen onder elkaar. Eén van hen fluistert dat hij die strompelende mannen eerder op de dag heeft zien drinken en lachen: ze krompen pas van de pijn toen de president ze als bewijsmateriaal opvoerde.
& Iemand kan zich tijdens een t.v.-optreden doodschieten. In het late avond-journaal wordt deze scène nog eens uitgezonden. De populaire medewerkster kijkt op de bekende trouwhartige wijze in de camera, recht in het gezicht van de miljoenen kijkers, neemt haar bril voor de zoveelste keer af en zegt beschaafd-rustig: ‘Overeenkomstig de opzet van dit programma - u het laatste snufje op het gebied van bloed en ingewanden in wasechte kleuren te tonen - presenteren wij u nu wat nieuws en unieks, namelijk een poging tot zelfmoord.’ Ze veegt een geblondeerde lok voor haar ogen weg, haalt een pistool uit haar tasje te voorschijn en schiet zich een kogel door het hoofd. De regisseur verklaart aansluitend op de herhaling van de beelden in het journaal, dat Mary N. het incident tevoren in haar draaiboek had opgenomen. Haar handgeschreven tekst wordt vervolgens op de buis getoond. / Honderden verbijsterde kijkers bellen onmiddellijk na de uitzending het t.v.-station op. & Iemand kan op klaarlichte dag boven op zijn bureau gaan staan, niet uit baldadigheid maar bleek van ernst, zodat iedereen ophoudt met lachen. Hij trapt het telefoontoestel opzij, tegen de rekenmachine aan. ‘Hadden we ons dit voorgesteld? Zo'n onzinnig klusjesbestaan? Waarom zitten we hier? Voor wie werken we eigenlijk? Voor onze kinderen? En waaraan dan wel? Wat hebben die cijfers te betekenen, in groter verband, hè? Waarom stellen we geen vragen meer? Waarom steken we onze vingers of vuisten niet op: waarschuwend, beschuldigend, eisend? Waarom vormen we geen spreekkoor tot ze er niet meer bovenuit kunnen komen met hun arbeidsvitaminen? Hè? Waarom worden we er zelfs niet doodziek van?’ / Collega's staan in een halve kring om hem heen, nadenkend, verlegen, nagelbijtend. Iemand neemt zijn hoofd tussen twee handen en sust hem. Ze legt haar vinger tegen zijn mond, glijdt langs de bovenlip, streelt de onderlip. Ze legt haar mond op zijn mond, houdt zich heel stil, blijft zo staan. Hij sluit even zijn ogen. Duwt haar dan zacht weg en zet zijn vragenreeks voort. ‘De reis ergens heen is belangrijker dan het aankomen. Ergens heen?’ Iemand biedt hem een sigaret aan; hij steekt hem automatisch op. ‘Is het proces belangrijker dan het resultaat? Het betoog, de uiteenzetting belangrijker dan de conclusie? De motivering belangrijker dan het standpunt? Het spel belangrijker dan de knikkers? Het vrijen belangrijker dan het orgasme? Het werken belangrijker dan het loon? Het schrijven belangrijker dan het verhaal? Het denken belangrijker dan de formule? De omtrekkende beweging belangrijker dan de definitie?’ / De omstanders hebben nu vrijwel allemaal een peuk tussen de | |
[pagina 101]
| |
vingers. Ze kijken hem glazig aan, nog steeds verlegen met de situatie. Op de gang komt het gerinkel van de koffiewagen dichterbij; een radio zingt op de achtergrond: ‘Met een lekker sigaretje komt de dag wel om.’
& Iemand kan van zijn schrijftafel opstaan, langzaam en enigszins wiegend langs de boekenwand lopen, zijn bril afnemen om die als een soort aanwijsvoorwerp te gebruiken tijdens zijn verhandeling: hij stelt zich op tussen het skelet enerzijds en de kale etalagepop anderzijds. Terwijl hij zijn theorie ontvouwt, blijft hij daar kaarsrecht staan. Het beeld van de gezaghebbende (gelijkhebbende) geleerde wordt slechts verstoord door zijn aanhoudend gepluk aan de linker snorpunt. ‘Meegesleept door het enthousiasme voor deze experimenten snijd ik de een overlangs open, steek ik de ander zijn ogen uit, kap ik benen af, plak ik armen aan of snavels of horens. Ik drijf wat kudden bijeen die ik onderwerp aan de discipline van een kostschool, van een kazerne, van een stal, van een klooster, van een kantoor. Ik streel de instincten, knip neigingen weg of fatsoeneer aanvechtingen. Ik maak het ronde puntig, het zachte stekelig; ik maak de beenderen week (met name de ruggegraat) en de ingewanden hard als bot. Ik bouw om zo te zeggen dijken tegen de natuurlijke aandriften. En zo schep ik nuttige wezens met juist voldoende levenskracht.’ / De kijkers merken pas halverwege dat het geluid niet goed is afgesteld: de lipbewegingen van de vermaarde psycholoog lopen steeds éven vooruit op de gesproken tekst. Slechts een enkeling herkent verrast het sonore stemgeluid van de populaire acteur en hoorspelspeler U. & Iemand kan vanaf het balkon en vanuit verschillende loges pamfletten in de zaal laten neerdwarrelen. ‘Het gezelschap dat vanavond voor u danst, vertegenwoordigt een regime dat danst op de hoofden van anderen.’ / Het publiek raakt in verwarring. Boven het gestommel uit zijn enkele kreten verstaanbaar: ‘Geen politiek in de schouwburg.’ ‘Geen politiek in de zaal.’ ‘Geen politiek op de planken.’ (Een bepoederd oud dametje denkt dat de voorstelling al begonnen is en joelt uitgelaten: ‘Geen politiek en plein public.’) Vrijwel iedereen blijft zitten. Pas wanneer halverwege Het Zwanenmeer opnieuw tumult ontstaat - in de zaal is dan een alarmerend hoog tikgeluid te horen - proberen sommigen haastig hun plaatsen te verlaten. Het blijkt een wekker te zijn, verpakt in een doos met bonbons. Zeven verdacht-uitziende (sjofel geklede) jongens worden uit het theater verwijderd.
& Iemand kan met volle mond vaststellen: ‘De conservatie gaat in een andere richting.’ De gastheer veegt met een enorm hagelwit servet zijn lippen schoon en zegt toonloos: ‘Mijn vrouw heeft de gewoonte om haar toehoorders in spanning te houden door plotseling midden in een zin te stoppen en een grote hap te nemen.’ Hoewel ze hem aan de andere kant van de tafel niet kan verstaan, weet ze precies wat hij over haar gezegd heeft. Al half dronken gooit ze - kirrend - een perzik over de metersbrede tafel in zijn richting. ‘De snelheid waarmee dingen in je verbeelding gebeuren is niet te vergelijken met de snelheid van die gebeurtenissen in de realiteit!’ roep ze nog en staat hoestend van tafel op. / De demonstranten dreigen met duizenden en duizenden een ring te zullen leggen rond het paleis. Slechts 16 van de 69 | |
[pagina 102]
| |
genodigden hebben het gewaagd zich voor het officiële diner naar het presidentiële verblijf te begeven. De zakelijke besprekingen met de olievorsten waren juist voltooid en de geschenken waren uitgewisseld, toen de demonstraties vóór het gebouw begonnen. Het verkeer is sinds vanmiddag lamgelegd; bijna alle winkels en bedrijven zijn gesloten. Militairen hebben nu het gebied rond het paleis afgezet. Het stadsdeel om het Vrijheidsplein ziet er uit als een vesting, met soldaten in stelling achter machinegeweren, pantserwagens op strategische punten en helikopters die vlak boven de huizen cirkelen. (1974) // De volkswoede richt zich vooral tegen een zekere S., een koopman die nog maar kort geleden als een arme slokker naar hier is gekomen, doch die inmiddels door graanspeculatie schatrijk is geworden. ‘Hij heeft’, zo blijkt uit familiecorrespondentie, ‘een groot en deftig huis uit baksteen laten bouwen. Het volk noemt dat “Het door het bloed der armen roodgeverfde kasteel”. Men wil daarmee zeggen dat S. het geld voor zijn huis met graanwoeker heeft verdiend en dat dit geld uit het zweet en de ellende van de hongerigen is geperst.’ Het Rode Kasteel, symbool van woekerpraktijken, wordt korte tijd later door het volk bestormd. (1564)
& Iemand kan de schijnwerper anders richten (de schijn anders werpen): niet meer de lichtbundel over het podium maar door de zaal schuiven: niet meer op de sterren maar op de toeschouwers richten. Met andere woorden de omstanders worden hoofdrolspelers, de vroegere hoofdrolspelers zijn nu figuranten. / Het is doodstil in de grote zaal van het Teatro delle Arti als het vonnis wordt uitgesproken. Tientallen slachtoffers, familieleden en ooggetuigen hebben de afgelopen dagen verklaringen afgelegd over martelingen in hun directe omgeving. Zij hebben het bewijs geleverd dat het doel van die martelingen - het afpersen van bekentenissen - primitief en achterhaald is: bij de beesten af. De grijze voorzitter van het tribunaal zegt langzaam met gesloten ogen: ‘We hebben deze week een slagschaduw gevoeld, zwaarder dan ooit in de geschiedenis. Niet meer de oude militaire dictatuur of het openlijk fascistisch geweld, maar iets dat feitelijk veel erger is, namelijk een poging om de bevolking van hele continenten onder de heerschappij te brengen van enkele multinationale ondernemingen - een poging om alle mensen slaaf te maken van een almachtig en oncontroleerbaar apparaat, om hun psychische weerstand te breken en hen te reduceren tot nietszeggende geprogrammeerde onderdeeltjes van een mammoetbedrijf dat alleen bestaat om winsten te maken, mammoetwinsten. Zonodig gaat het daarbij over lijken.’
& Iemand kan voorstellen het kort te houden. ‘Er wordt hier al genoeg gepraat.’ / De menigte beweegt, maakt ritselende geluiden, ademt. Sommige mensen staren voor zich uit terwijl de zweetdruppels langs hun gezicht lopen. Uit de tunnel waarin ze opgesloten zitten komt af en toe een droog klikgeluid of een dof gebons.
& Iemand kan de beelden in een andere volgorde plaatsen. (Recht zetten?) |
|