De Gids. Jaargang 138
(1975)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |||||||||||||
Cor Blok
| |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
oorsprong in een negentiende-eeuwse theorie die de merkwaardige verspreiding van de halfapen (Oost-Afrika/Madagascar/Voor-Indië) moest verklaren. Erg populair is dit continent bij speurders naar Superieure Voorouders niet geworden, deels misschien doordat Churchward het bij zijn ‘bewijsvoering’ wel erg bont maakte, deels doordat de verspreide resten in het gebied van de Grote Oceaan - de beelden op het Paaseiland uitgezonderd - weinig spectaculair zijn in vergelijking met die in het Midden-Oosten, Mexico en Peru. En die laatste gebieden waren ten tijde van Churchward in de populaire voorstelling al zo verbonden geraakt dat de pre-Columbiaanse monumenten niet meer voor Lemuria konden worden geclaimd. De verbinding Mexico-Egypte kan voor de hand hebben gelegen vanwege het predicaat ‘raadselachtig’ dat Egypte al minstens sinds Herodotos bezat en dat in de negentiende eeuw ook aan Mexico werd toegekend, maar bovendien kon men zich beroepen op Plato's verhaal over een groot continent dat eenmaal in de Atlantische Oceaan zou hebben gelegen en waarvan de macht zich uitstrekte van Egypte tot de overkant van de oceaan. Sinds de oudheid is erover gestreden of Plato zijn Atlantis zelf verzonnen heeft of niet; hij zelf geeft een Egyptisch (!) priester als zegsman op.
Omstreeks de eeuwwisseling nam de theosofie Lemuria en Atlantis op in haar geschiedenisbeeld, als woonplaatsen van respectievelijk het derde en vierde mensenras. De volkeren van Atlantis worden uitvoerig beschreven, waarbij veel nadruk valt op hun hoogontwikkelde technologie. Speciaal in de luchtvaart hebben ze het ver gebracht, en dat past wel in het klimaat van zeventig jaar geleden, toen men hoge verwachtingen had van wetenschap en techniek en in het vliegtuig een overwinning van de geest op de materie zag. Intussen deden in 1897 de eerste buitenaardse bezoekers hun intrede in de literatuur. Technisch waren ze ons ver vooruit - helaas, want de Marsbewoners in H.G. Wells' War of the worlds hadden niets goeds met ons voor. Reeds in 1923 kondigde Charles Fort aan dat hij gegevens verzamelde ‘for a future expression - that some kinds of beings from outer space can adapt to our conditions ... and have been seen, but have been supposed to be psychic phenomena’ (New Lands, p. 177-178). Niet alleen de ruimte echter, ook de tijd leverde gevaar op. In 1890 schreef Arthur Machen zijn Novel of the Black Seal en andere verhalen waarin raadselachtige archeologica en een achtergebleven plattelandsbevolking de toegang vormen tot demonische machten uit de prehistorie, die met de in hun ban geraakte onderzoeker korte metten maken. Ook Machen kreeg een niet-literair ‘vervolg’: Margaret Murray's The witchcult in Western Europe (1921), een interpretatie van het historisch heksendom als sektarisch overblijfsel van een voor-christelijke godsdienst. In de horrorsfeer werd de traditie van Machen voortgezet door H.P. Lovecraft. Bij hem zijn de demonen uit de (zeer verre) prehistorie echter van buitenaardse oorsprong: monsters afkomstig uit onvoorstelbaar verre regionen van de kosmos, die onder zee of onder de aarde loeren op een kans om ons uit te roeien, een kans die door gravende archeologen en door (half)menselijke monsteraanbidders naderbij wordt gebracht. Het motief komt in allerlei vormen voor in verschillende, tussen 1917 en 1934 geschreven verhalen. Lovecraft combineerde niet allen Machen en Wells, maar wist ook iets van Churchward, de theosofische opvattingen en het boek van Margaret Murray. En het kan nauwelijks toeval zijn dat de eerste echte god-kosmonaut niet ver van zijn schrijftafel het licht zag. Het verhaal Valley of dreams van Stanley G. Weinbaum (1934) speelt zich af in een ruïnestad à la Lovecraft, maar nu op Mars. In een vervallen bouwwerk treffen de aardse ruimtevaarder en zijn Martiaanse vriend een wandschildering aan waaruit blijkt dat de Egyptische cultuurgod Toth best eens een bezoeker van Mars geweest zou kunnen zijn. Weinbaum was bevriend met een schrijver uit de kring van Lovecraft en hield van fantastische literatuur. In tegenstelling tot Wells en Lovecraft maakt hij van zijn buitenaardse wezens niet automatisch monsters. Daarmee luidt hij een algemene kentering in de science fiction in - ‘gevaarlijk’ naar ‘anders, maar (misschien) niet slechter’. ‘Anders = beter’ werd tien jaar later de opvatting van de UFOlogen. Uit dit overzicht blijkt dat de hele folklore rond de verdwenen superbeschaving van buitenaardse oorsprong al klaar lag - verspreid over science | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
fiction, griezelliteratuur, occultisme en particuliere archeologieën - vóór Von Däniken cum suis. Australische rotstekeningen begonnen te interpreteren als portretten van ruimtevaarders en de grondpatronen in het Nazca-gebied als prehistorische landingsbanen. Ik zeg dit niet om de ‘wetenschappelijkheid’ van de speurders naar godenkosmonauten in een kwalijk daglicht te plaatsen (daarover later), maar om aannemelijk te maken dat hun werk meer is dan een modegril van de laatste jaren. Zij geven opnieuw vorm aan iets dat al een eeuw lang door de gemoederen spookt.
Wat de katastrofale ondergang van Lemuria, Atlantis en andere oerculturen betreft wordt sinds 1950 steun geleverd door Immanuel Velikovsky. In Worlds in collision en latere boeken concludeert deze uit oude berichten over natuurrampen en kalenderhervormingen tot een serie baanveranderingen en aardasverschuivingen tussen de vijftiende en de zevende eeuw voor Christus. De planeet Jupiter zou namelijk materiaal hebben uitgestoten dat na een rampzalige tocht door het zonnestelsel tot rust kwam als de tegenwoordige planeet Venus. Zulke gebeurtenissen zijn voor Charroux, Steiger en anderen een vanzelfsprekend onderdeel van hun kosmologie. Charroux verbindt de komst van de ‘Initiatoren’ met die van ‘komeet’ Venus in het zonnestelsel. Velikovsky's theorie is echter bepaald geen novum, te danken aan nieuwe wetenschappelijke inzichten. Al in 1696 stelde de astronoom-theoloog Whiston de komeet van Halley verantwoordelijk zowel voor de zondvloed als voor de komende vernietiging van de aarde. In het begin van de negentiende eeuw veronderstelde Cuvier dat elke geologische periode in een wereldramp was geëindigd. Deze ‘kataklysmentheorie’ werd al vrij snel als overbodig verworpen, maar herleefde in 1913 als onderdeel van Hanns Hörbigers ‘Glacial-Kosmogonie’. De Glacial-Kosmogonie of ‘Welteislehre’ behoort tot het genre ‘alternatieve wereldbeelden’, dat de laatste jaren eveneens een opleving doormaakt. Behalve de aarde zijn de planeten volgens Hörbiger geheel bedekt met ijs, afkomstig uit de ruimte. Dat is echter in dit verband minder belangrijk dan zijn opvatting dat de banen van alle hemellichamen geleidelijk kleiner worden, zodat een planeet eerst zijn eigen satellieten zal ‘opeten’ om vervolgens te worden gepakt door een dichter bij de zon gelegen collega. Zo heeft de aarde al enige manen ‘verzwolgen’; ook de huidige komt een keer naar beneden en daarna wordt Mars voor haar karretje gespannen. De aardbewoners beleven aan zulke gebeurtenissen uiteraard een onrustige tijd. Van belang is verder dat Hörbiger het zonnestelsel een stuk kleiner maakt dan het volgens de astronomen is. Deze behoefte aan verkleining van de astronomische afstanden deelt hij onder andere met Charles Fort, die in New Lands een bijzonder gaaf alternatief wereldbeeld ontwerpt. Fort beschrijft het heelal als een eivormig lichaam met de stilstaande aarde in het midden. Zon, maan en planeten bewegen zich tussen de aarde en de ‘schaal’, die op vele plaatsen doorboord en hier en daar doorzichtig is. Wat wij voor sterren en sterrennevels aanzien is het licht, de ‘voeding’ die door de donkere schaal het heelal binnenkomt uit een onbekende buitenruimte. De aarde is niet, als ‘a leper of the skies’, geïsoleerd in de ruimte. In plaats van duizelingen te krijgen tegenover het onpeilbare, zou de nieuwe Columbus zich opgesloten moeten voelen binnen een te nauwe eischaal ‘and wonder what exists in a brilliant environment not far away’. De nabijheid van andere hemellichamen brengt overigens mee dat buitenaardse machten gemakkelijk grote schoonmaak kunnen komen houden, of dat de afval van andere planeten op aarde terechtkomt. Ook Forts aarde kent haar kataklysmen. New Lands verscheen vorig jaar in herdruk. Eén alternatief wereldbeeld is al lang niet meer afhankelijk van herdrukken, is trouwens nooit geheel uit de mode geweest: dat van de astrologie. Astrologie lijkt weinig te maken te hebben met het speuren naar verdwenen beschavingen en Superieure Voorouders of met de natuurrampen die daarbij haast onvermijdelijk in de voorstelling moeten worden opgenomen. Schrijvers over deze onderwerpen verwijzen er dan ook zelden naar. Toch is de populariteit van de astrologie een symptoom van het klimaat waarin Churchward en Fort herdrukt konden worden: een klimaat waarin gezocht wordt naar alternatieven voor de visie op de werkelijkheid die door de natuurwetenschappen wordt ontwikkeld. | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
‘It is not my intention to forge a wondrous prehistory, but to adapt my theories to the laws of reason, the scientific rules of discovery, existing evidence and documents, plausibility, and the data of the traditional heritage’ (Robert Charroux, Forgotten worlds, p. 41). Wàt de speurders naar Superieure Voorouders en de aanhangers van kataklysmentheorieën ook te voorschijn mogen brengen - het gebeurt altijd onder verwijzing naar de autoriteit van ‘de wetenschap’. Of liever van bepaalde wetenschappers, wier reputatie breed wordt uitgemeten. Dr. Roger W. Wescott, die gelooft dat er wezens van buitenaardse oorsprong op de bodem van de oceaan wonen, ‘holds four degrees from Princeton University, which include a bachelor's degree in English and history, a bachelor's degree in general humanities, a master's degree in Oriental studies, and a Doctor of Philosophy degree in linguistics. He has also acquired a Bachelor of Literature degree in social anthropology from Oxford University in England. Dr. Wescott is a Rhodes scholar, a Ford Fellow, and a member of Phi Beta Kappa’ (Brad Steiger, Atlantis rising, p. 92-93). Met andere woorden. Dr. Wescott praat geen onzin. Dit beroep op persoonlijke autoriteit (en niet op de betrouwbaarheid van methoden) typeert de opvattingen omtrent wetenschap in wat ik nu verder zal aanduiden als ‘parawetenschap’. Het leven van een ‘bold thinking scientist’ (Steiger) is een opeenvolging van geniale flitsen, die plotseling licht brengen in een voorheen duistere materie. In het geduldig uitwerken, systematiseren en controleren van zulke plotselinge inzichten is de parawetenschap niet geïnteresseerd. Dat is goed voor de ‘conventional professors’, de ‘disciples of cold science, who insist on solidly linked facts as bridges into the past’ (de Landsburgs in hun boek In search of ancient mysteries), die te bang zijn om ongewone feiten onder ogen te zien en geleerden als Wescott en Velikovsky de mond proberen te snoeren. Van de wetenschap verwachten we, zeggen Louis Pauwels en Jacques Bergier in Der Planet der unmöglichen Möglichkeiten, dat ze onze dromen zal voeden. Voor zover ze dat niet doet, heeft ze niet begrepen in wat voor een spannende tijd we leven en verdoet ze haar energie aan futiliteiten. Hoe ‘strikt wetenschappelijk’ de parawetenschap zich ook aandient, door de huidige natuurwetenschap en archeologie voelt ze zich niet bevredigd, en soms pretendeert ze met zoveel woorden een alternatief te bieden. Pauwels en Bergier pleiten voor een beschouwing van de werkelijkheid zonder oude of nieuwe oogkleppen, met bijzondere aandacht voor het ongewone. Charroux gaat zelfs zo ver, zijn volgelingen te waarschuwen dat de meeste van zijn opvattingen ‘are only exercises, intellectual games that are subject to improvement, useful in sharpening the mind and perhaps capable of being confirmed some day’ (Forgotten worlds, p. XV) (uit zijn teksten zelf blijkt overigens weinig van deze bereidheid tot relativeren). De parawetenschap valt de wetenschap niet aan op fundamenteel niveau; haar begrip van ‘wetenschappelijkheid’ gaat niet verder dan kreten als ‘feiten en niets dan feiten, berekening en experiment’, en ze komt ook niet toe aan een systematisering van haar eigen methoden. Maar ze maakt wel duidelijk op welke punten men zich in de steek gelaten voelt door de moderne wetenschap: parawetenschap kan worden gezien als een graadmeter voor de receptie en assimilatie van de natuurwetenschappen door onze samenleving.
Er bestaat een science fiction-verhaal waarin Venusbewoners kijken naar het enige artefact dat een expeditie op de inmiddels geheel met ijs bedekte aarde heeft kunnen opgraven. Het is een film waaruit blijkt dat de dominante soort op aarde op twee driehoekige voeten liep, een ronde kop met een snavel had en zich voortdurend hevig opwond. De tekst aan het slot van de strook heeft men niet kunnen ontcijferen, maar als de lezer erbij was geweest had hij kunnen zien dat er stond: ‘een tekenfilm van Walt Disney’. Op dezelfde manier worden in de parawetenschap oude berichten en afbeeldingen gelezen. In (geïsoleerde details van) prehistorische voorstellingen herkent men moderne apparatuur - zonder zich er rekenschap van te geven dat elke afbeelding in een bepaalde stijl, een code gemaakt is en dat men zich in de interpretatie deerlijk kan vergissen als men die niet kent. De Venusbewoners konden werkelijk niet beter weten, maar parawetenschappers gaan aan de context vaak eenvoudig voorbij. | |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
De laat-middeleeuwse zeekaarten zouden voor die tijd ‘onmogelijk’ nauwkeurig zijn - waarbij men vergeet dat een groot deel van de Oude Wereld al minstens sinds de Phoeniciërs intensief bevaren werd. Landsburg vraagt zich in dit verband af hoe Eratosthenes heeft kunnen weten dat de destijds bekende wereld maar een derde van het totale aardoppervlak besloeg (lees: hij moet over gegevens van buitenaardse oorsprong beschikt hebben). Blijkbaar heeft hij nooit mogen vernemen dan Eratosthenes gewoon metingen heeft verricht volgens een methode waarvan de beschrijving bewaard is gebleven. Soms werkt men met aanwijsbaar onjuiste gegevens. De Serapis-tempel in Pozzuoli heeft onder water gestaan en is weer droog komen te liggen, hetgeen Steiger - op gezag van Hugh Auchincloss Brown - aanvoert als bewijs dat de aardas van stand is veranderd. De tempel zou verplaatst zijn van 40 naar 65o N.B. en vervolgens naar zijn tegenwoordige positie op ‘ongeveer 46o N.B.’ ‘aan de Golf van Venetië’. In werkelijkheid ligt Pozzuoli even ten westen van Napels op 40o50′ N.B. Volgens Bergier wisten de alchemisten al dat ‘het geheim van het leven’ te maken had met fosfor - maar fosfor werd pas in 1669 ontdekt. Parawetenschap is geïnteresseerd in het ongewone: de ontdekking van een astronaut aan de Zonnepoort in Tiahuanaco of een Röntgen-apparaat in een Chinese legende. Het ongewone lijkt niet meer ongewoon als het geplaatst kan worden in een netwerk van ‘solidly linked facts’; het moet uniek blijven, en als het dat uit zichzelf niet is (zoals de beelden op het Paaseiland) moet het worden losgemaakt uit de context waarin de ‘conventional professors’ het zouden onderbrengen. Verbanden in de parawetenschap bestaan dan ook niet uit ‘solidly linked facts’, maar berusten op (detail-)overeenkomsten tussen vaak zeer heterogeen materiaal. Tiahuanaco mag wel worden vergeleken met prehistorische figuren in Europa, maar niet met zaken in de onmiddellijke omgeving. De aldus ‘geplaatste’ gegevens blijven even raadselachtig als voorheen. Als men aanneemt dat het voorkomen van de plaatsnaam Tula in Mexico en Ierland op een verband tussen deze twee landen wijst, moet men omtrent de aard van dat verband heel wat aan de fantasie overlaten, of men nu aan Atlantis denkt of aan Sint Brandaan. Het mysterie wordt niet ‘explained away’. De parawetenschap negeert hierbij het natuurwetenschappelijk principe dat men geen conclusies trekt uit een gebeurtenis die niet herhaalde malen kan worden waargenomen. Volgens dit principe moet de werkelijkheid worden afgebeeld als een complex van regelmatige, zich steeds herhalende processen; het unieke is een zeldzame combinatie van zulke processen - een eindprodukt, dat louter vanwege zijn complexiteit niet volledig verklaard kan worden en dat juist door zijn uniciteit ongeschikt is voor het opstellen van algemene regels en verklaringen. Deze opvatting stuit op moeilijkheden in de menswetenschappen, maar ook daar wordt uiteindelijk staande gehouden dat niet de unieke, complexe, dagelijkse ervaring ‘wetenschappelijk relevant’ is, maar datgene wat uit die ervaring aan ‘constanten’ kan worden gedestilleerd. Ofschoon de parawetenschap lippendienst bewijst aan het beginsel van de ‘eeuwige wetmatigheden’, glijdt ze met haar opvatting van relevantie langs de wetenschap heen: uiteindelijk kan, wat haar betreft, elk gegeven betekenis hebben, ook het meest unieke. Betekenis, niet alleen in de zin van ‘aanwijzing voor een verborgen mechanisme’. Ter illustratie: jaren geleden was ik bij een bespreking in het souterrain van een museum, waarvan het raam uitkwam op een gazon. Halverwege kwam een hond het grasveld oprennen, hield halt bij het raam en tilde uitvoerig een poot op tegen het vensterglas. Van het plan dat we toen bespraken, is niet veel terechtgekomen. Om serieus vol te houden dat de hond daar iets mee te maken heeft gehad, hoeft men niet experimenteel vast te stellen dat besprekingen waarbij een hond tegen het raam komt pissen nooit tot resultaat leiden. De gebeurtenis is meteen interpretabel als teken van verachting voor de plannenmakers en wie wil kan in de hond zonder moeite een bode zien van de goden, het noodlot of welke andere instantie men voor de loop der dingen verantwoordelijk stelt. Op deze manier moeten talloze verschijnselen de status van voortekenen hebben gekregen. Ze onthulden dan niet alleen het bestaan van een verborgen mechanisme - kosmische orde, bovennatuurlijke willekeur - maar verwierven ook een in menselijke termen formuleerbare betekenis voor het menselijk handelen. | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
Deze betekenis ontbreekt in de natuurwetenschappen. De astronomie verklaart de bewegingen van Jupiter, maar laadt ze niet op met een ‘bedoeling’: in menselijke termen blijft het gedrag van Jupiter zinloos. Vooral de astrologie stelt zich hiertegen teweer. Zij leert ‘dat wij niet vrijwel weerloze toevalsprodukten zijn die een zinloos bestaan leiden in een onzinnige toevalswereld (zoals het analytisch rationeel denken van de laatste paar eeuwen ons voorschotelt), maar, integendeel, een taak vervullen op onze plaats in een zinvolle schepping’ (J.G. Toonder, Astrologie bevrijdt de mens, Bres 29, 1971, p. 103). ‘Blind chance presupposes ... the lack of justice, of harmony, and of beauty. Such a condition is illogical and as such, impossible’ (John H. Manas, Divination ancient and modern, New York 1947, p. 208). De natuurwetenschappen kennen geen rangorde waarin iets zijn plaats, taak of bestemming vindt. Alle delen van ruimte en tijd zijn gelijkwaardig; de beweging van Jupiter heeft niet meer betekenis en is niet van hoger orde dan die van een biljartbal. De kosmos is niet langer het kader waartegen wij de zin van ons bestaan bepalen. Hoe moeilijk dat te verwerken is, blijkt uit het feit dat zoveel wetenschappers geprobeerd hebben, zoal niet een ‘zin’ achter het mechanisme van het heelal te construeren, dan toch bewondering voor ‘de natuur’ te wekken. Carus Sterne spreekt in de inleiding van zijn boek Werden Und Vergehen (1876) zelfs van een boven de traditionele godsdiensten verheven ‘Religionsübung’ waarin natuuronderzoek en kunstbeoefening als cultische handelingen worden beschouwd. Geleerden en kunstenaars zijn de ‘priesters’ die ‘auf anfangs auseinandergehenden, nachher sich treffenden Wegen das Göttliche suchen’. ‘The entire universe is a living entity, feeling, breathing, ever evolving, always conscious of itself’ (Manas, t.a.p.). De natuurwetenschap beschrijft het heelal niet alleen in zinloze, maar ook in abstracte termen; zelfs als ze het over ‘vreemde’ of ‘behekste’ deelt jes heeft, worden we verzocht ons daarbij vooral niets voor te stellen. Vooral Bergier geeft fraaie staaltjes te zien van het omgekeerde. het DNA-molecuul wordt bij hem ‘de wenteltrap des levens’ en de cel is omgeven door ‘een aura van informatie’. Naar goed parawetenschappelijk gebruik werkt hij deze beelden niet uit; het gaat om suggesties, niet om solide constructies. Charles Fort deed dat indertijd wel; zijn ‘Geo-system’ is een gaaf voorbeeld van een voorstelbaar en tot handzame proporties teruggebracht ‘levend heelal’: ‘an incubating organism, of which this earth is the nucleus’, waarvan het lot bepaald wordt door ‘Super-embryonic Development’ (New Lands, p. 196). Uitgaande van de hypothese ‘dat het heelal een enorm levend organisme is’ kent Charroux aan de mens ‘een grote en onbekende functie’ toe, ‘misschien overeenkomend met die van het DNA, de boodschapper van het cel-leven’, namelijk de sterren te ‘bevruchten’ (Forgotten worlds, p. 354). Zulke ideeën impliceren een Kosmisch Plan - Forts ‘Super-embryonic Development’. Zo'n plan biedt weer gelegenheid om de eenvormige, abstracte loop van de tijd om te zetten in een opeenvolging van levens- of cultuur-kringlopen - de tijd voorstelbaar, grijpbaar te maken, zoals Fort dat met de ruimte deed. De verschillende kataklysmen-theorieën hebben met deze behoefte te maken. Binnen elke cyclus wordt de tijd ‘rijp’, spanningen hopen zich op, tot de maan naar beneden komt of de aardas van stand verandert en alles opnieuw kan beginnen.
De mens heeft in het Kosmisch Plan een grote, maar ook (gedeeltelijk) onbekende taak. Bij Fort zijn in het groeiplan perioden van onwetendheid inbegrepen, waarin de mens zich door wetenschappelijke ‘waanvoorstellingen’ laat misleiden omtrent de ware gedaante van het heelal. Zulke duistere tijden hebben een functie (hetgeen Fort niet weerhoudt van ellenlange tirades tegen de astronomen). Gehechtheid aan het onbekende behoort tot de centrale kenmerken van de parawetenschap. Dat is bijzonder duidelijk bij de speurders naar Superieure Voorouders, die het ongewone van hun materiaal niet tot iets gewoons reduceren, maar integendeel een permanente status geven door het te ‘verklaren’ met een beroep op het onbekende. Toen in 1820 ontdekt werd dat de planeet Uranus zich niet precies gedroeg zoals op grond van de baanberekeningen verwacht mocht worden, kon daarvoor in principe een oneindig aantal verklaringen worden bedacht. Voorbij Saturnus golden | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
misschien andere wetten dan hier, of wellicht wilde een hogere instantie de wetenschap te schande maken door Uranus af en toe een zet je te geven. De astronomen gingen er echter van uit dat men eerst moest proberen de storingen te herleiden tot oorzaken van dezelfde orde als het reeds bekende mechanisme van het zonnestelsel. Men begon daarom te zoeken naar een nog niet eerder waargenomen planeet - een ‘onbekende’, maar één die met de bekende middelen kon worden opgespoord en ook inderdaad gevonden werd (Neptunus, in 1846). De parawetenschap doet het anders: in de ‘Bermuda Triangle’, waar schepen en vliegtuigen in het niets verdwijnen, ‘there must be electrical interactions between the sea and the sky that are still unknown because they are very rare’ (Charroux), of er wonen buitenaardse wezens op de zeebodem die toevallige getuigen van hun aanwezigheid uit de weg ruimen en dus per definitie onkenbaar blijven; ‘ongewone’ archeologica kunnen alleen verklaard worden via een oercultuur waarvan de resten onbereikbaar zijn geworden. Met andere woorden: het onbekende moet blijven. Het heelal blijft volgens Pauwels en Bergier ‘grotendeels en voor altijd onbekend’. Het onbekende is dan ook niet eenvoudig, als in de wetenschap, het gebied waarover men geen informatie heeft of dat met de middelen van het moment niet onderzocht kan worden. ‘We have to keep fanning the spark of our wonder’, zegt Landsburg, en daarvoor moet het heelal een gebied blijven bevatten waar alles nog mogelijk is. Dat kan in de ruimte liggen: ver weg zijn de natuurwetten misschien ‘veel minder stabiel dan men algemeen gelooft’ (Pauwels en Bergier). Of in de tijd: alleen als we in de Superieure Voorouders geloven, zegt Charroux, ‘wordt het avontuur van de mens wonderbaarlijk, vruchtbaar en vervoerend!’ Vervoering om het potentieel andere, anders dan natuur- en geschiedeniswetenschap ons ‘voorschotelen’, om met Toonder te spreken. Bovendien biedt het onbekende plaats aan de machten die in het kader van het Kosmisch Plan ons bestaan regelen of die dat bestaan juist bedreigen. Bij Lovecraft kwamen de monsters, die ten slotte onze ondergang zullen worden, uit de verste uithoeken van de ruimte. Ook de Superieure Voorouders doken op en verdwenen in de ruimte, vanwaaruit zij wellicht eenmaal zullen wederkomen om als ‘Cosmic Tutors’ in te grijpen als we onszelf door misbruik van hun eigen uitvindingen weer eens op de rand van de ondergang hebben gebracht. Dat laatste was althans de geruststellende boodschap die ‘Orlon, a cosmic entity from a spaceship yet invisible to man, has relayed through Marianne Francis of the Solar Light Center in Oregon’ (Steiger, p. 214). ‘Those other-worldly people’, meent Landsburg, ‘must have been noble, creative, and above all loving’ (In search of ancient mysteries, p. 175). Kortom: de mensenwereld zit weer veilig ingesloten tussen de beide onbekende zones, Hemel en Hel, al zijn de voorstellingen daaromtrent, wetenschappelijke pretenties ten spijt, heel wat vager en onvollediger dan in de middeleeuwse kosmologie waarmee de parawetenschappelijke zoveel verwantschap vertoont. In de planmatig, organisch, hiërarchisch ingerichte kosmos, met zijn schemerige zolder en souterrain en zijn gebrekkig verlichte, door onwetende wezens bewoonde bel-etage, krijgt nu ook de wetenschap haar functie. Ze is een onregelmatig functionerend zoeklicht, dat in de handen van een ‘bold thinking scientist’ af en toe in een flits een deel van de fantastische werkelijkheid van het onbekende zichtbaar maakt. Een instrument voor momentaan contact met het onbekende dus, niet voor geleidelijke opheldering van de omgeving. Want het rijk van vermoedens en wensdromen is een te interessant gebied dan dat men het systematisch in kaart zou mogen brengen.
Wetenschap, zegt de fysicus David Bohm in een artikel over de relaties tussen wetenschap en kunst, leert ons de feiten onder ogen te zien, of ze ons nu aanstaan of niet. Wie er zo over denkt, zal parawetenschap afdoen als een symptoon van onvermogen om een werkelijkheid te aanvaarden die niet in menselijke termen beschreven kan worden. Inderdaad vertoont ze vele escapistische trekken. ‘Het belangrijkste vraagstuk van onze tijd’, verkondigen Pauwels en Bergier in Der Planet der unmöglichen Möglichkeiten, ‘betreft de plaats van de mens - of liever zijn intelligentie - in de schoot van het heelal’. Tegenover speculaties omtrent antimaterie, meerdimensionale werelden en Superieure Voorouders vallen dagelijkse problemen in | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
het niet. Politieke kwesties lossen trouwens zichzelf op, meent Bergier, en anders is daar de ombudsman voor. De techniek is ons door Superieure Voorouders gegeven; waar die ze vandaan haalden weten we niet en dus is ze wat ons betreft ‘eeuwig’ en niet zozeer een produkt van menselijke beslissingen. Die worden trouwens toch geleid door een ‘buiten de eischaal’ bekokstoofd Plan. Toch rijst de vraag wat precies de betekenis is van de ‘tekorten’ waarin de parawetenschap, gezien de populariteit van vooral de astrologie, kennelijk voorziet. Men hoeft de ‘bevindingen’ van Von Däniken, Charroux, Bergier cum suis niet serieus te nemen om de parawetenschap te zien als een rood licht ten aanzien van de positie van de wetenschap in onze samenleving. (Meer dan een signaal kan ze niet eens zijn; daarvoor heeft ze te weinig inzicht zowel in haar eigen principes als in die van de wetenschap.) Samengevat wordt de natuurwetenschap verweten dat ze: 1. geen plaats heeft voor de unieke gebeurtenis, 2. aan de werkelijkheid geen ‘betekenis’ geeft, 3. een beeld van de realiteit ontwerpt waarin we ons niet meer kunnen ‘invoelen’ en 4. de bijzondere rol van het onbekende miskent. Oudere kosmologieën voorzagen wèl in de aldus gesignaleerde behoeften, en blijkbaar is alle tijd die sinds Galilei verlopen is niet voldoende geweest om ons heimwee naar zo'n wereldsysteem te stillen. (Toonder duidt die periode trouwens denigrerend aan als ‘de laatste paar eeuwen’.) Of men dat heimwee nu legitiem vindt of als een oneerbaar atavisme beschouwt, de natuurwetenschappelijke opvatting van de werkelijkheid blijft in het denken van waarschijnlijk zeer veel mensen een onverteerd brok. Intussen zweren beide partijen, of ze de uitgangspunten van de wetenschap kennen of niet, bij ‘wetenschappelijkheid’ als garantie voor onweerlegbare, objectieve, betrouwbare richtlijnen voor de praktijk. Dat zou betekenen dat de wetenschap geen oppositie krijgt op haar eigen niveau, zodat ze zich kan ontplooien en maatschappelijke beslissingen beïnvloeden terwijl ze door een groot deel van de betrokkenen niet begrepen en als het erop aankomt niet aanvaard wordt. Voor deze ongemakkelijke, zelfs gevaarlijke situatie biedt de parawetenschap geen oplossing; ze kalmeert het gemoed met de suggestie dat het eigenlijk allemaal ‘anders’ is, maar verandert niets aan de dagelijkse praktijk.
Selectie uit de op het ogenblik circulerende parawetenschappelijke literatuur:
|
|