De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 701]
| |
Anton Blok
| |
[pagina 702]
| |
gelt hun relatieve autonomie vis-à-vis de cultuur waarin ze zijn ontstaan. Deze ontvankelijkheid roept vragen op omtrent het verband tussen de kenmerken van deze produkten en de structuur van de samenlevingen waar ze toegang vinden.Ga naar eind4. Het begrip relatieve autonomie heeft ook op een tweede niveau van het hier behandelde thema een heuristische waarde. Een van de kenmerken op grond waarvan literair werk in aanmerking kan komen om door mensen van andere culturen begrepen en gewaardeerd te worden is de bijdrage die het werk verschaft tot een betere oriëntatie in de samenleving waarvan deze mensen deel uitmaken. Het probleem van de oriëntatie is een van de meest fundamentele problemen van het samenleven. Om zich te kunnen handhaven moet ieder mens kunnen beschikken over enige kennis omtrent de samenleving die hij of zij met anderen vormt.Ga naar eind5. Het belang van de oriëntatiemiddelen wordt onderstreept doordat ze naast en soms in nauwe samenhang met de produktie- en geweldsmiddelen voorwerp zijn van controle en monopolisering. Bovendien is het zich leren oriënteren een proces dat niet beperkt is tot de fase die aan de volwassenheid vooraf gaat. Dit geldt met name voor complexe, in hoge mate gedifferentieerde, industriële nationale staten, waar mensen met elkaar moeilijk overzienbare netwerken vormen. Wat gewoonlijk ‘socialisatie’ of ‘enculturatie’ wordt genoemd is in deze samenlevingen een proces dat, beschouwd vanuit het gezichtspunt van een individu, eerst bij zijn of haar overlijden wordt afgesloten.
In de klassiekeGa naar eind6. romans en drama's, en ook in vele overgeleverde verhalen zoals heldendichten en sprookjes, bezit het handelingsverloop een relatieve autonomie ten opzichte van de bedoelingen, motieven en gevoelens van de dramatis personae. De gebeurtenissen in deze verhalen voltrekken zich met een logische en artistieke noodzakelijkheid. Het verloop van het gebeuren is door geen der betrokkenen gewenst, bedoeld of voorzien. Zij hebben er ook geen greep op, maar dragen er door hun onderlinge verbondenheid, door de dwangen die zij vaak onbedoeld op elkaar uitoefenen slechts toe bij. Men heeft hier niet alleen te maken met een stilistische kunstgreep die dient om de dramatische kracht van het verhaal te verhogen en zo de aandacht van de lezer of toeschouwer gevangen te houden. Waar het hier vooral om gaat is het grotendeels ongeplande, doch gestructureerde handelingsverloop in deze verhalen waarin een fundamenteel probleem van het samenleven op vaak tragische wijze tot uitdrukking komt, te weten: hoe kan men zich in de samenleving waaraan men zelf deel heeft en mede gestalte geeft beter oriënteren? In de vergelijkende studie van sprookjes, Morphology of the folktale, van de Russische folklorist Vladimir Propp, staan de functies van de dramatis personae en de structuur van het handelingsverloop centraal.Ga naar eind7. Propp's benadering vormt een waardevolle bijdrage tot de verklaring van de overeenkomsten van sprookjes en andere volksverhalen over de gehele wereld. Hij bezwijkt niet voor de metafysische verleiding te gaan zoeken naar het eeuwige, onveranderlijke en uniforme in deze verhalen, maar meent het probleem te kunnen benaderen door nauwkeurige vergelijkingen die het mogelijk maken de structuur van het handelingsverloop in elk afzonderlijk sprookje te begrijpen en te verklaren.Ga naar eind8. Op verschillende plaatsen in zijn werk wijst Propp op de relatieve autonomie van het handelingsverloop in deze volksverhalen ten opzichte van de beweegredenen en wensen van de personages: ‘de volgorde van de gebeurtenissen is onderworpen aan eigen regels’.Ga naar eind9. De dramatis personae hebben te maken met de onbedoelde condities en de onbedoelde gevolgen van hun handelingen die zij slechts ten dele kunnen overzien.
Hoe groot de verscheidenheid van sprookjes en andere volksverhalen ook is, steeds weer blijken kinderen en volwassenen, die afkomstig zijn van samenlevingen die in vele opzichten sterk verschillen van de culturen waarin een bepaald | |
[pagina 703]
| |
sprookje tot ontwikkeling is gekomen, in staat te zijn er dit dramatische en tragische element in te herkennen en zich met een of meer van de erin optredende figuren te identificeren. De gebrekkige oriëntatie in de samenleving waartoe men zelf behoort vormt een grondgegeven in de Griekse treurspelen en in verschillende klassieke romans en toneelwerken van later datum. In deze literaire werken berust het element van tragiek op het gebrekkige inzicht van de helden of hoofdpersonen in de figuraties die zij met anderen vormen, waardoor zij ongewild en onbedoeld bijdragen tot hun onheil en dat van anderen. Voor de lezers en toeschouwers is een element van bevrijding en hoop aanwezig, omdat zij, in tegenstelling tot de dramatis personae, een volledig overzicht kunnen krijgen van de figuratiedwang, van het hoe en waarom van het handelingsverloop. De wijze waarop men zich de structuur van dit gebeuren voorstelt kan uiteenlopende vormen aannemen, al naar gelang men het verloop van de gebeurtenissen verbindt met een zin, bestemming of doel. Deze conceptualiseringen zijn in hoge mate maatschappij-specifiek en cultuurgebonden. Wanneer het hoe en waarom van het handelingsverloop in een literair werk verbonden wordt met een bepaalde zin, bestemming of doel, bestaat de neiging zich de samenhang van de gebeurtenissen in persoonlijke zin voor te stellen of als tot stand gebracht door gepersonifieerde wezens als goden. Het gebeuren vindt niet toevallig of willekeurig plaats, maar vloeit voort uit en is te verklaren in termen van de persoonlijke eigenaardigheden van de helden en de hierdoor opgeroepen interventies van goden. Behept met bepaalde karaktertrekken, bewerken Oedipus en Creon onbedoeld hun eigen ondergang en die van anderen. Sophocles laat over deze voluntaristische structuuropvatting weinig twijfel bestaan, zoals onder andere duidelijk blijkt uit de teksten die hij voor de koren van deze twee koningsdrama's schreef. Ook de latere betekenissen en interpretaties van de aanvankelijk door Aristoteles in meer persoonlijke zin bedoelde begrippen ate (verblinding) en hamartia (tragische vergissing) wijzen in deze richting. Tot in de twintigste eeuw bleven deze begrippen voor sommige onderzoekers verbonden met de noties van tragische schuld en boete.Ga naar eind10. Een volgende stap is de structuur van het gebeuren in romans en drama's toe te schrijven niet aan de bedoelingen en plannen van personen, maar aan de wil van gepersonifieerde abstracties, zoals het Lot, de Natuur en de Rede. Het omvangrijke, sterk atheïstisch gekleurde oeuvre van Marquis de Sade kan als voorbeeld van deze metafysische opvatting dienen. Alle door hem beschreven verschrikkingen die de zwakken moeten ondergaan en de hiermee verbonden, soms bizarre, genoegens die de sterken zich veroorloven worden verklaard en gerechtvaardigd in termen van de wil en de bedoelingen van de Natuur. Ten slotte kan men de structuur van het handelingsverloop in verhalen beschouwen als betrekkelijk onpersoonlijke functionele samenhangen, die door niemand gewild, bedoeld of gepland zijn en dus geen zin, doel of bestemming hebben anders dan die welke de mensen er zelf aan toeschrijven. Het verloop van de beschreven gebeurtenissen vloeit voort uit de dwang van de figuratie zelf, uit de druk die de op elkaar aangewezen en door samenwerking en conflict verbonden individuen op elkaar uitoefenen. Deze door Comte gepropageerde sociologische visie op het sociale gebeuren, die later door Norbert Elias aan de hand van het figuratiebegrip verder is ontwikkeld, komt voor het eerst naar voren in verschillende negentiendeen twintigste-eeuwse romans en toneelstukken. In het werk van Gogol, Flaubert, Ibsen, Strindberg, Svevo, O'Neill, Faulkner en Céline, om slechts enkele namen te noemen, heeft het handelingsverloop niet alleen een relatieve autonomie ten opzichte van de gevoelens, wensen en bedoelingen van de optredende handelingsverloop, de samenhang van de elkaar opvolgende gebeurtenissen die de dramatis personae door hun onderlinge afhankelijkheid grotendeels onbedoeld op gang helpen en ondersteunen, als relatief onpersoonlijk opgevat. De | |
[pagina 704]
| |
specifieke gebeurtenissen worden beschreven en verklaard in termen van de figuratie zelf. De personages in deze literaire werken, zo zou men met Elias kunnen zeggen, vormen ‘figuraties waarin zij goeddeels blindelings, doelloos en hulpeloos ronddrijven’.Ga naar eind11.
Volgens Comte bedienen de mensen, bij het onderzoeken van de wereld, zich achtereenvolgens van drie verschillende methoden, en iedere tak van kennis doorloopt deze drie stadia: de theologische, de metafysische en de positieve of wetenschappelijke.Ga naar eind12. Deze ontwikkeling is ook aanwijsbaar in literaire werken. Het zijn persoonlijke eigenschappen, zoals hoogmoed en halsstarrigheid, die de dichter voor de val van Oedipus en Creon verantwoordelijk stelt - een val die bedoeld en bewerkt wordt door bovennatuurlijke krachten. De ondergang van Justine, zoals de Sade die op de laatste bladzijden van Juliette beschrijft, wordt, evenals de voorafgaande gebeurtenissen die zij heeft doorstaan, bewerkt door de Natuur: het ongelukkige, deugdzame meisje wordt door de bliksem doorboord, nadat zij op instigatie van de sinistere Noirceuil en met instemming van haar zusters en drie andere libertijnen het kasteel wordt uitgestuurd, ten prooi aan de gevaren van een hevig onweer. Voor de ondergang van Madame Bovary zijn geen oorzaken aan te wijzen. Het einde van Emma is door niemand van te voren gewild of bedoeld. Het vindt slechts plaats en is alleen begrijpelijk vanuit haar biografie en de figuratie die zij met anderen in de Normandische provincie in het tweede kwart van de negentiende eeuw vormde. In Svevo's beroemde roman trouwt Zeno ten slotte met de loensende, zachtmoedige Augusta. Hij vond haar aanvankelijk de minst aantrekkelijke dochter van zijn oudere compagnon, maar werd door de bevallige, humorloze Ada en de jeugdige, serieuse Alberta afgewezen. ‘Het mooie van mijn huwelijksavontuur’, zegt Zeno, ‘is dat het begon met de kennismaking met mijn toekomstige schoonvader en de vriendschap en bewondering die ik voor hem voelde voordat ik te weten was gekomen dat hij de vader was van huwbare dochters. Daaruit blijkt dus dat het geen weloverwogen besluit was dat mij dreef naar een doel dat ik niet kende’.Ga naar eind13. In deze drie typen van klassieke romans en drama's wordt de structuur van het gebeuren op zeer verschillende manieren geconceptualiseerd. In dit opzicht dragen ze het stempel van hun plaats van herkomst. Deze klassieke literaire werken kunnen echter aan hun cultuurgebondenheid ontstijgen omdat de regels voor de eenheid van handeling in acht genomen zijn, waardoor alle beschreven gebeurtenissen in een bepaald verband zijn gerangschikt. De gebeurtenissen volgen elkaar niet willekeurig op, maar vloeien uit elkaar voort. Als zetten in een schaakspel zijn de handelingen van de dramatis personae met elkaar vervlochten. Elke episode is slechts te begrijpen vanuit de voorafgaande, waaruit ze in feite is voortgekomen. In plaats van met toeval, heeft men hier te maken met een dramatische noodzakelijkheid van het gebeuren. Wat zich heeft voltrokken, zo kan men in retrospectief zeggen, kon zich, gegeven de eigenaardigheden van de figuratie, niet op andere wijze voltrekken. De samenhangen zijn dwingend - even dwingend als de coherentie van het verhaal.Ga naar eind14. De geloofwaardigheid van een klassiek literair werk hangt met deze noodzakelijkheid nauw samen. Het ontleent deze geloofwaardigheid aan de mate waarin het verband van de gebeurtenissen op dwingende wijze wordt aangetoond. En dit is niets anders dan de structuur van het gebeuren, de vervlechting van de op elkaar aangewezen personages adequaat onder woorden brengen. Op grond van deze geloofwaardigheid kunnen lezers en toeschouwers van onze tijd Griekse treurspelen en achttiende-eeuwse romans begrijpen en waarderen zonder de theologische en metafysische structuuropvattingen die eraan ten grondslag liggen te hoeven accepteren.
Ook in een ander opzicht zijn klassieke romans en drama's geloofwaardig en verkrijgen hier- | |
[pagina 705]
| |
mee een relatieve autonomie ten opzichte van de cultuur waarin ze zijn ontstaan en gewaardeerd. Evenals in de sociale werkelijkheid zoals mensen die dagelijks ervaren, is de loop der gebeurtenissen niet te voorzien door de optredende personages; de gebeurtenissen vertonen een immanente dynamiek met een grotendeels ongepland, doch gestructureerd karakter. Ongeacht hun wereldbeschouwelijke signatuur, laten klassieke romans en drama's zien hoe het verloop van het gebeuren steeds meer invloed krijgt op de handelingen van elk der betrokken personages. Juist door hun deelname en betrokkenheid blijft het zicht van de dramatis personae op de figuratie als geheel en haar verloop onvolledig, beperkt, gebrekkig en zwanger van vergissingen. De tragische conditie - de menselijke conditie par excellence - is niet dat hij sterft, maar dat hij door een tekort aan inzicht en een gebrek aan oriëntatie in de figuraties die hij met anderen vormt ongewild en onbedoeld bijdraagt tot het onheil van zichzelf en anderen. Klassieke romans en drama's tonen de relatieve autonomie van sociale processen die mensen zelf op gang brengen maar door hun betrokkenheid niet of slechts gebrekkig kunnen overzien en beheersen. In deze literaire werken staan de onbedoelde condities en onbedoelde gevolgen van menselijke handelingen centraal. De distantie die de schrijver opbrengt stelt lezers en toeschouwers in staat een volledig overzicht te krijgen van het gebeuren op deze twee onderscheidelijke, doch nauw verweven niveaus. Dit overzicht biedt hen de mogelijkheid zich met de dramatis personae te identificeren en zichzelf te herkennen in soortgelijke tragische situaties die voortvloeien uit een gebrekkige oriëntatie. Waar romans en toneelstukken door een werkelijkheidsadequate, geloofwaardige uitbeelding van dit menselijk tekort lezers en toeschouwers een moment van bevrijding, verheffing en hoop bieden, kunnen sociologen en antropologen, wanneer zij zich spiegelen aan het werk van hun ‘waardevolle collega's’,Ga naar eind15. gehoor geven aan de opdracht die met hun vak verbonden is en bijdragen tot een betere oriëntatie in de complexe wereld van vandaag. In zijn Pathways tot madness beschrijft de antropoloog Jules Henry de gevolgen die een gebrekkige sociale kennis omtrent tijd, ruimte, mensen, objecten en biologische gegevenheden heeft voor de leden en met name de kinderen van een aantal hedendaagse Amerikaanse gezinnen. Hij beschouwt deze gezinnen als Griekse tragedies zonder goden, en meent dat ze zonder hulp van buitenaf even hulpeloos zijn als Agamemnon zonder de interventie van een god.Ga naar eind16. Klassieke romans en toneelstukken kunnen worden opgevat als prototypische beschrijvingen van het sociale gebeuren en onderstrepen het belang van het door Elias ontwikkelde figuratiebegrip. Er is vaker op het verband tussen antropologie (sociologie) en literatuur gewezen.Ga naar eind17. Behalve voor hun genoegen, kunnen antropologen zich tot de belletrie wenden om zich verder te bekwamen in de kunst van het schrijven of om een beter inzicht te verkrijgen in de samenleving die zij onderzoeken. Het werk van bij voorbeeld Leonardo Sciascia, een van de belangrijkste hedendaagse Italiaanse schrijvers, is in beide opzichten onmisbaar voor een antropoloog die zich bezighoudt met de problemen van de Siciliaanse samenleving.Ga naar eind18. In de klassieke drama's en romans gaat het niet alleen om inzichten die het werk te bieden heeft in dezelfde samenleving die men onderzoekt. Het gaat om de volgende prototypische functies van romans en toneelstukken voor antropologische studies. Het object van klassiek literair werk bestaat uit een bepaald samenhangend geheel van gebeurtenissen, welke aan een bepaalde plaats en tijdsperiode gebonden zijn. Ook waar deze eisen ruim zijn geïnterpreteerd, vervluchtigt het object niet, zoals in sommige sociologische beschouwingen die handelen over de mens of de samenleving,Ga naar eind19. of zoals in etnografisch werk dat in een tijdloze matrix is geschreven en zonder referentie naar een meer omvattend verband. | |
[pagina 706]
| |
Ook ten aanzien van het begrip structuur bieden de grote romans en toneelstukken vèrstrekkende inzichten en richtlijnen. In de sociologische en antropologische literatuur wordt het begrip structuur veelal in statische zin opgevat - in termen van een tijdloos, onveranderlijk systeem. Aan het belang van een dynamisch structuurmodel en dat van een historiserende maatschappijopvatting wordt vaak slechts lippendienst bewezen. Feodaliteit en kapitalisme, bij voorbeeld, worden, zoals de termen reeds suggereren, meer als bouwwerken gezien dan als processen. In het literaire werk, waarvan hierboven een enkel voorbeeld is genoemd, wordt deze toestandsreductie vermeden en krijgt de lezer of toeschouwer zicht op de structuur van veranderingen. Het ligt voor de hand bij plausibiliteit of geloofwaardigheid te wijzen op verschillen tussen antropologisch en literair werk. Die verschillen zijn er ook. De schrijver, zegt Eric Wolf, creëert zijn kunstwerk; de antropoloog daarentegen, beschrijft en analyseert een verschijnsel waarvoor hij niets gedaan heeft om het te creëren.Ga naar eind20. Hier lijkt de verbeeldingskracht van de kant van de antropoloog, waarvoor Wolf in hetzelfde boek een pleidooi houdt, onderschat en de speelruimte van de romancier of toneelschrijver ten aanzien van de empirie overschat. Het verrichten van antropologisch onderzoek is niet louter een invuloefening aan de hand van gestandaardiseerde begrippen.Ga naar eind21. In literair werk moeten de beschreven gebeurtenissen geloofwaardig zijn.Ga naar eind22. ‘De klassieke roman’, zegt W.F. Hermans, ‘hoeft niet te streven naar waarheid, maar naar waarschijnlijkheid en deze waarschijnlijkheid moet hij ontlenen aan zichzelf. Ik heb niets aan een roman die een onwaarschijnlijke indruk maakt, hoewel de auteur misschien met de hand op wetenschappelijke publikaties zou kunnen aantonen dat wat hij in zijn roman heeft meegedeeld, waar is.’Ga naar eind23. Zoals eerder vermeld, hangt deze geloofwaardigheid nauw samen met de structuur van het gebeuren. Wat de conceptualisering van ervaringen betreft, hebben de grote schrijvers geen statische, abstracte, absolute begrippen nodig om te beschrijven wat er gebeurt. Processen, zoals de geleidelijke ondergang van een held, worden adequaat, stap voor stap, en op een voor ieder begrijpelijke wijze, onder woorden gebracht. Er wordt niet geabstraheerd van de feitelijke interdependenties van personen, van de processen die zij onbedoeld op gang brengen en waaraan zij onderworpen zijn. Dit betekent niet dat het gebeuren niet vanuit een bepaalde visie wordt beschreven. De lezer of toeschouwer krijgt niet ‘alles’ over de betrokken figuren te horen. Steeds is er een bepaald probleem dat specifieke aspecten van de dramatis personae op de voorgrond plaatst.Ga naar eind24. In de conceptualisering van het gebeuren liggen beschrijving en verklaring over elkaar heen. Feiten en theorie zijn verstrengeld. In de sociale wetenschappen zijn dit moeilijk te bezweren dichotomieën. In klassieke literaire werken zijn ze opgeheven. Er is slechts beschrijving van observeerbare samenhangen. Een auteur die het hoe en waarom van de door hem beschreven gebeurtenissen moet gaan toelichten, toont in zijn capaciteiten als schrijver tekort te schieten. In feite is hij dan met ander werk bezig: dat van een criticus, die het verhaal interpreteert voor bijzienden en hardhorigen. Een schrijver vragen zijn roman of toneelstuk te verklaren is hem vragen een nieuw werk te schrijven. De ‘verklaringen’ in klassieke literaire werken staan niet los van de beschreven gebeurtenissen en hun samenhang, van de coherentie en eenheid van het verhaal. Deze samenhangen tonen zich in de concrete dramatisering van het gebeuren; niet door middel van abstracte analyse. De antropoloog Murdock heeft onlangs in een kritische bespreking van eigen werk opgemerkt dat roman- en toneelschrijvers zelden hun toevlucht zoeken tot abstracte verklaringsprincipes; zij verklaren het gedrag van hun personages steeds in termen van de druk die zij op elkaar uitoefenen.Ga naar eind25. Kennis van de klassieke roman- en toneelliteratuur kan antropologen en | |
[pagina 707]
| |
sociologen ontmoedigen hun verklaringen en theorieën uit te drukken in termen van onderliggende structuren, verborgen mechanismen, onveranderlijke principes en andere universele, abstracte en absolute beginselen. Vertrouwdheid met dit onderdeel van de bellettrie kan hen gevoelig maken voor typen van samenhangen en verklaringen die begrijpelijk zijn voor een groter publiek en het abstract-metafysische karakter van een lang gekoesterd, doch misleidend ideaal missen. Een gebrekkige oriëntatie van mensen in de figuraties die zij met anderen vormen en op gang houden ligt ten grondslag aan hun tragische conditie: het onbedoeld aanrichten van schade en onheil aan zichzelf en anderen. De relatieve autonomie van sociale processen vis-à-vis de bedoelingen, wensen, gevoelens en belangen van degenen die ze op gang brengen is een centraal thema in de klassieke literatuur. Dit kenmerk geeft klassieke romans en drama's een eigen momentum. Hierdoor kunnen ze ontstijgen aan de specifieke cultuur waarvan ze het stempel dragen, en waardering vinden bij mensen in andere samenlevingen die met soortgelijke oriëntatieproblemen worden geconfronteerd.Ga naar eind26. |
|