De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 683]
| |
Herman van Gunsteren
| |
[pagina 684]
| |
waarin interactiepatronen bewaard zijn gebleven. In tijden waarin veranderingen sneller plaatsvinden en waarin de mens als maker van zijn eigen geschiedenis wordt gezien vindt een verschuiving plaats van traditie naar belofte en contract als conventies waarop het handelen georiënteerd wordt. Voor wat betreft de politieke theorieën is dit te zien in de contracttheorieën van de zeventiende en achttiende eeuw. (Eerder zien we iets dergelijks in het Romeinse privaatrecht dat zich tot een vrij contractenrecht ontwikkelde.) Overigens wordt de traditie niet alleen door beloften en contracten overvleugeld maar ook door feitelijke uitoefening van macht. Ook hier spelen conventies, namelijk machtsschattingen, weliswaar een rol, maar deze is een afhankelijke en onbelangrijke. In de twintigste eeuw, als de interdependentienetwerken dichter en wijder worden, zijn geïsoleerde beloften en contracten niet voldoende. Om daadwerkelijk richting te geven aan het handelen is een aantal samenhangende beloften en contracten nodig: planning. ‘We will speak of planning and planned thinking (planen)’ zegt Mannheim, ‘when man and society advance from the deliberate invention of single objects or institutions to the deliberate regulation and intelligent mastery of the relationships between these objects’ (Karl Mannheim Man and society in an age of reconstruction, Londen 1966, blz. 152). En evenals in plaats van contract de machtsuitoefening kon treden kan in de plaats van een samenhangend geheel van beloften en afspraken een eenzijdig opgelegd plan treden.
Overigens wil ik niet beweren dat de traditie hiermee onbelangrijk is geworden. Integendeel, ook heden is traditie een onmisbaar, en in de sociale theorievorming ten onrechte verwaarloosd oriëntatiepunt voor het samen handelen. Planning en contract kunnen alleen hun oriënterende functie hebben zolang ze zijn ingebed in dieperliggende levensvormen, die ik hier kortheidshalve aanduid met de term traditie. Aan de andere kant moeten we beseffen dat contract en planning des te meer nodig worden naarmate veranderingen zich sneller voltrekken en de interdependentienetwerken zich in breedte en diepte uitbreiden. Ten slotte blijkt de laatste tijd ook de planning als oriëntatiemethode steeds vaker op het verkeerde spoor te leiden. Dit komt doordat de netwerken waarin ons handelen vervlochten is aan snelle en onvoorziene veranderingen onderhevig zijn. In deze situatie leidt planning al te vaak tot rigiditeit waar leren nodig is, tot het ‘oplossen’ van de problemen van gisteren. Het is nu nodig om conventies en instituties te vinden waarop we ons kunnen oriënteren bij het handelen dat deel is van snel en onverwacht veranderende, wijdvertakte en diep ingrijpende interdependentienetwerken.
Niet alleen in de privé- maar ook in de publieke sfeer worden van oudsher plannen gemaakt. Denk maar aan militaire plannen, aan plannen voor het graven van een kanaal, aan de begroting. Ook hier plannen we omdat we inzien dat we nu iets moeten doen ten einde straks niet vast te lopen. En ook hier proberen we door te plannen oriëntatie en vastigheid te scheppen. Dit kan op diverse manieren gebeuren. Zo dient bij voorbeeld een begroting voor controle (tegen fraude); coördinatie; oriëntatie voor lagere al of niet ambtelijke eenheden, waarvan de armslag in belangrijke mate van de begroting afhankelijk is; management (het bevorderen van doelmatigheid en doeltreffendheid); het bijsturen van de economische conjunctuur; het ombuigen van beleid. | |
Orthodoxe planningIn de publieke sfeer is planning echter niet een contextgebonden deelactiviteit gebleven. In deze eeuw heeft planning (spreek uit: plènning) de pretentie gekregen van een allesomvattende en superieure techniek van beleidsvorming, die van het ene gebied van overheidszorg naar het andere overdraagbaar zou zijn. Drie factoren die dit transformatieproces | |
[pagina 685]
| |
hebben bevorderd zijn: de uitbouw van de operationele planning (als we het bouwen van een brug kunnen plannen dan kunnen we ook de gezondheidszorg plannen), het instandhouden van coördinatiestructuren die in tijden van crisis zijn ontwikkeld en de uitbreiding en intensivering van maatschappelijke interdependenties (alsmede het wetenschappelijk inzicht hierin). Deze formele alomvattende planning, die ik in het vervolg zal aanduiden als ‘orthodoxe planning’, werkt zeer vaak niet. Dat wil zeggen er wordt wel gepland in de zin dat planningshandelingen worden verricht en dat papieren plannen worden geproduceerd, maar de beoogde resultaten worden niet verwezenlijkt. Voor dit falen zijn verschillende verklaringen te geven (Zie mijn ‘Planning en politiek’ Bestuurswetenschappen januari 1974 en The quest for control, Wiley London, 1975). Deze komen hier alleen ter sprake voor zover ze verband houden met de tijdsconcepties van de twintigste-eeuwse orthodoxe publieke planners. | |
Voorwaarden voor succesWil orthodoxe planning succes hebben dan moet aan tenminste twee voorwaarden voldaan zijn: een betrouwbare basis en een controleerbaar toepassingsveld van het plan. Indien, wat meestal het geval is, deze voorwaarden niet vervuld zijn, tracht orthodoxe planning ze te creeren door variëteit en pluraliteit te elimineren. Vernietigen van variëteit is kenmerk van orthodoxe planning. In de huidige tijd is vernietigen van variëteit echter een gevaarlijke en onverantwoordelijke strategie. Immers alleen een samenhandelingssysteem dat over veel variëteit beschikt is in staat om op snelle en onvoorziene veranderingen adequaat in te spelen.
De bedoelde basis van orthodoxe planning is: macht en samenwerking in dienst van consistente en duidelijke lange-termijn doelen. De orthodoxe planning verwacht van het politiek proces dat het deze basis verschaft. De planning zelf kan dit niet. De orthodoxe planning heeft de politiek dus nodig. Maar tegelijkertijd is zij ook anti-politiek. Politiek betekent: inconsistente doelen, onzekerheid, veranderlijkheid, korte-termijn-denken, oncontroleerbare variëteit. En dit alles is de orthodoxe planning een gruwel. De orthodoxe planning heeft de politiek nodig, maar kan tevens niet toelaten dat de politieke processen op de hun eigen wijze plaatsvinden. Is taakverdeling dan niet een oplossing? Zijn macht en samenwerking niet het domein van de politiek en rationeel beleid dat van de planning? Nee, deze werkverdeling blijkt een hersenschim. Het is onmogelijk om kwesties van machtsverdeling en samenwerking los van inhoudelijke beleidsvragen te behandelen. Gewijzigde machtsverhoudingen en samenwerking moeten immers logischerwijs, behoudens bijzondere omstandigheden, tot een ander beleid leiden. De discussie over macht en samenwerking is discussie over beleid. In het pogen om gezamenlijk tot een goed beleid te komen zijn de problemen van samenwerking en macht tegelijkertijd aan de orde.
Uit deze beschouwing over de relatie tussen planning en politiek komt één der planningsdilemma's naar voren: de planner kan zich onafhankelijk opstellen, maar dan blijven zijn plannen ineffectief, of hij houdt rekening met politieke realiteiten, maar dan zal zijn plan al gauw dienen om de greep van bestaande machtsstructuren op toekomstig handelen te versterken. De tweede voorwaarde voor succesvolle orthodoxe planning was het stabiliseren en controleren van het toepassingsveld van het plan. Het plan is een samenhangend, fijn uitgebalanceerd geheel van maatregelen. Lokaal en ad hoc sleutelen aan deze machine is ontoelaatbaar. Lokale afwijkingen van het plan worden dus als fouten geïnterpreteerd die bestraft en voortaan voorkomen moeten worden. Maar vooral in tijden van snelle en onvoorzienbare verandering is de kans groot dat wat binnen het plan als ‘fout’ verschijnt in feite intelligente en verant- | |
[pagina 686]
| |
woordelijke aanpassing aan nieuwe situaties is. Orthodoxe planning verhindert het broodnodige leren. De toekomst is dan niet iets wat we al doende leren kennen, nee, de planners hebben voor ons (de uitvoerders die ter plaatse aanwezig zijn) de toekomst al geschouwd en hun visie wordt ondanks herhaaldelijk falen en veel obstakels met blinde kracht doorgezet. Natuurlijk is doorzetten niet onder alle omstandigheden misplaatst. Denk maar aan het verzet in de tweede wereldoorlog.
Om te hopen en door te zetten is succes niet nodig. Maar in een tijd van turbulente verandering, waarin de toekomst door niemand gekend wordt, is het vaak een domheid plannen door te zetten die weliswaar de verwezenlijking van fundamentele menselijke waarden beogen te dienen maar waarin deze waarden niet belichaamd zijn (en waarvoor je je dus niet dood hoeft te vechten). | |
Dilemma'sEr zijn nog twee dilemma's waarmee elke regeerder, en dus ook de planner, geconfronteerd wordt. De houding die men tegenover deze dilemma's inneemt hangt samen met opvattingen omtrent de tijd en met name omtrent de vraag wat voor soort veranderingen men verwacht. ‘Diepte-investeringen versus flexibiliteit’ is het eerste dilemma. Ten einde een bepaalde gewenste stand van zaken in de toekomst te verwezenlijken moeten te voren bepaalde beslissingen genomen en handelingen verricht worden. Deze zogenaamde aanlooptijd (lead time) kan meer of minder lang zijn. In de laatste decennia zijn de aanlooptijden langer geworden. Men is meer en meer de noodzaak van diepteinvesteringen in gaan zien. Het nadeel van diepte-investeringen is dat de veranderingen zich veelal in andere richting voltrekken dan verwacht was. De diepte-investeringen blijken dan een nadeel. Men heeft zich vastgelegd op, en geld en enthousiasme gestoken in, een koers die niet de juiste blijkt. Het verlaten van deze koers is niet aantrekkelijk, omdat hiermee het verlies van het geïnvesteerde erkend wordt. Telkens zien we dan ook pogingen om de recalcitrante werkelijkheid bij de uitgezette koers ‘aan te passen’ (bij voorbeeld Plan Hoog Catarijne in Utrecht; Amsterdamse metro). Zo ondermijnt orthodoxe planning het in tijden van snelle en onvoorziene veranderingen zo nodige vermogen tot leren. In zulke tijden is het verstandig plannen met lange aanlooptijden af te wijzen. Bovendien moet bij de beslissing over het al of niet aanvaarden van een plan aan de kostenkant opgevoerd worden de kans dat het plan later een miskleun zal blijken te zijn. Ook moet het plan zelf procedures bevatten volgens welke het herzien of verlaten kan worden. Een plan dat niet in zulke procedures voorziet dient zonder meer afgewezen te worden.
‘Reductie van complexiteit versus de nodige variëteit’ is het tweede dilemma. Ook hier een tijdsprobleem. Een beslisser heeft nooit voldoende tijd om alle informatie te onderzoeken alvorens zijn besluit te nemen. Hij beslist op grond van geselecteerde informatie. Zolang de reductieschemata op grond waarvan geselecteerd wordt betrouwbaar zijn gebeuren er weinig ongelukken. Als de structuur van de werkelijkheid waarop onze beslissingen betrekking hebben in onvoorziene richting verandert dan zullen onze reductieschemata echter snel onbetrouwbaar worden. Dit betekent dat we meer informatie nodig hebben dan binnen ons reductieschema vereist is. We moeten immers ook de betrouwbaarheid van het schema zelf testen alvorens we het mogen gebruiken. Twee voorbeelden. Achteraf is gebleken dat president Johnson over de Vietnam-oorlog veel informatie kreeg, maar dat essentiële en in Washington beschikbare informatie hem toch niet bereikte. Is hij door zijn medewerkers bedrogen of hebben ze hem naar de mond gepraat (als dit niet hetzelfde is)? Een eenvoudiger verklaring is beschikbaar: de reductieschemata van zijn medewerkers waren onbe- | |
[pagina 687]
| |
trouwbaar. Tweede voorbeeld. In een obscure krant, uitgegeven in een klein Arabisch sjeikdom, verschijnt het eerste negatieve bericht over ‘de’ Nederlandse houding ten aanzien van het Midden-Oosten en Israël. Moet dit bericht naar de Nederlandse minister-president worden doorgegeven? Welke kanttekeningen moeten daarbij worden gemaakt? Moet de Nederlandse ambassadeur in Perzië, of een zakenman die toevallig in het sjeikdom verblijft, het bericht tegenspreken en nadere stappen ondernemen? Er gebeurt niets, dat wil zeggen het bericht wordt als niet relevant in het informatieverwerkingsproces geëlimineerd. Geleidelijk verschijnen in andere kranten soortgelijke berichten en de Nederlandse regering is niet meer in staat om de negatieve indruk weg te nemen. Het gehanteerde reductieschema blijkt achteraf onbetrouwbaar. De regering had eerder tegengas moeten geven. Maar zij had dit alleen kunnen doen als de juiste informatie haar op het juiste moment had bereikt. En dit had alleen gekund als in het reductieschema het sneeuwbaleffect van het krantebericht ingebouwd was geweest. Maar het inbouwen van het sneeuwbaleffect zou betekenen dat bijna elk krantebericht voor Den Haag relevant is en dat derhalve de regeringsleiders dag en nacht met informatie gebombardeerd zouden worden. Conclusie: In tijden van snelle en onvoorziene veranderingen is centrale besturing slechts in zeer beperkte mate mogelijk en moet aan plaatselijk, semiautonoom initiatief veel ruimte worden gelaten. Orthodoxe planning echter vertrouwt op centrale informatieverwerking en besturing en kent aan lokale eenheden slechts zeer beperkte vrijheid van handelen toe. | |
Orthodoxe planning en onzekerheidIn onze tijd, waarin de toekomst onzeker en niet beheersbaar is, waarin we veelal niet eens weten welke veranderingen zich nu voltrekken, is orthodoxe planning meestal een onverantwoordelijke strategie. Orthodoxe planning is niet in staat om de voorwaarden voor eigen succes te scheppen. Alleen onder stabiele condities mogen we erop vertrouwen dat diepteinvesteringen en geijkte reducties van complexiteit zin hebben. Heden ten dage zijn omstandigheden en structuren zelden stabiel. Het komt wel eens voor dat het plan zelf de doorslaggevende factor is die de condities stabiel maakt. In zulke situaties werkt planning op zijn best, namelijk als self-fullfilling prophecy. Het plan schept vastigheid en oriëntatie. Tegenwoordig zijn zulke situaties echter zeldzaam. De tijden veranderen te zeer. Diepte-investeringen en reductieschemata werken dan destabiliserend en ontwrichtend. Zij onderdrukken de variëteit die voor het leren in tijden van snelle en onvoorziene verandering nodig is. Planning is dan het oplossen van de problemen van gisteren (bij voorbeeld wegenbouw, stadsplanning, ontwikkelingshulp). Orthodoxe planning wordt in de huidige omstandigheden meer en meer een vruchteloos pogen om aan toekomstige burgers bestaande machtsstructuren en toekomstvisies op te leggen, waardoor hun vrijheid om te leren, om op nieuwe situaties intelligent in te spelen, gevaarlijk ver beperkt wordt. In theorie is planning bedoeld om in de toekomst meer vrijheid te scheppen door nu obstakels weg te nemen en voorbereidende handelingen te verrichten. In de praktijk blijkt planning de toch al angstig kleine toekomstige beleidsvrijheid nog verder in te perken. Van orthodoxe planning worden meestal noch wij tijdgenoten noch de toekomstige burgers beter. | |
Vlucht in de toekomstVoor zover een orthodox plan effectief is betekent het een uitbreiding van controle die een aantal mensen in het heden uitoefent over (andere mensen in) de toekomst. Vaak wordt ook dit resultaat niet verwezenlijkt. Planning heeft dan louter het karakter van ontlopen van taken in het heden, van het de ogen sluiten voor de benauwend beperkte beleidsruimte, van het vluchten uit een knellende traditie. Plannen ma- | |
[pagina 688]
| |
ken is dan een vlucht in de toekomst. Niet alleen in het privé- maar ook in het publieke leven is het maken van plannen een zoethouder voor mensen die met hun actuele situatie geen raad weten. Vooral voor mensen die geacht worden beleid te voeren is de verleiding van planning groot. In het heden is er nauwelijks vrijheid om een beleid te maken. Omdat we toch het gevoel willen hebben en de indruk willen vestigen dat we beslissingen nemen en beleid voeren, nemen we besluiten met betrekking tot een imaginaire toekomst. Planning is dan niet: nu iets doen ten einde in de toekomst niet vast te lopen, nee, het is omgekeerd: omdat we nu vastlopen ‘doen’ we in een imaginaire toekomst iets. We mogen nu dan wel vastzitten, maar in de toekomst zullen we eruit komen! Het bedrieglijke en verdrietige van zulke planning is, dat we denken ons lot te kunnen verbeteren door nu te beslissen wat we in een onbekende toekomst zullen gaan doen. We maken ons blij met een niet bestaande mus. Deze soort planning is een vlucht voor handelen of voor de erkenning dat we niets doen casu quo kunnen doen. Dergelijke planning is op zijn hoogst effectief in de zin dat toekomstige beleidsruimte door middel van een loutere afspraak wordt beperkt, zoals bij voorbeeld de laatste jaren bij de loononderhandelingen in Nederland het geval is geweest (afspraken voor verhogingen ‘volgend jaar’). Dergelijke escapistische planning komt vooral in arme landen veel voor. Daar ontbreken immers de beleidsruimte en de vastigheid die voor planning vereist zijn. Waarop moet in zulke landen de planner zich baseren? De begrotingscijfers zijn volstrekt onbetrouwbaar, de geldstroom uit het buitenland is onregelmatig, de migratie, de ontwikkeling van prijzen en van de landbouw blijken te controleren noch te voorspellen, enzovoort. De verleiding is dan groot om je te concentreren op het plannen van tastbare materiële zaken. De bekende autoweg die in het niets ophoudt. Of de stadsverbetering die bestaat in het neerhalen en dichttimmeren van ‘krotten’. De illusie dat we nu werkelijk iets doen wordt hier tastbaar gemaakt.
Niet alleen op de toekomst, ook op het verleden hebben de planners een merkwaardige visie. Het verleden wordt voorgesteld als een chaotische wirwar waarin het plan orde zal brengen. En als er in het verleden orde wordt erkend, dan wordt deze toch gezien als het produkt van blinde traditie en routine die in een rationele ordening van het samenhandelen gemist kunnen worden. Daarbij zien de planners over het hoofd dat zonder traditie en routine de publieke zaak niet kan draaien. Planners komen met vernuftige vernieuwingen die met veel fanfare worden aangekondigd, maar zien veelal noodzakelijke functies over het hoofd die tot dan toe routinematig of traditiegetrouw werden vervuld. Zo was bij het ontwerpen van het Planning-Programming-Budgeting-System in de Verenigde Staten geen rekening gehouden met twee dagelijkse gegevenheden: dat de begrotingsgegevens door druk bezette en eenvoudige mensen als bij voorbeeld boswachters moeten worden verschaft en dat de harde beslissingen niet eerder dan in de laatste grote ‘cutting session’ (juist voordat de cijfers de deur uit moeten) worden genomen. De planners lijken aan te nemen dat wat traditioneel en routinematig verloopt vanzelf in de toekomst ook zal blijven functioneren, ongeacht wat je met de context van het functioneren uitspookt. Traditie wordt door hen ten onrechte gezien als een soort automatisme. Niet als een soms hinderlijke en onrechtvaardige, maar vaak ook waardevolle en bijkans onvervangbare en kwetsbare verworvenheid die alleen door menselijke toewijding kan blijven voortbestaan. Traditie is niet louter camouflage van machtsstructuren. | |
De nieuwe planningMoeten we dan ophouden met plannen? Dit is niet mogelijk. Het maken van plannen is een algemeen menselijke activiteit. De vraag is wel- | |
[pagina 689]
| |
ke soort van planning in welke contexten zinvol bedreven kan worden. Over deze vraag is in de planningstheorie nog weinig nagedacht. (Een uitzondering vormt de Delftse hoogleraar Andreas Faludi die in zijn Planning theory (Oxford 1973) een eerste poging doet om soorten planning en soorten context aan elkaar te relateren). Het hierboven betoogde geeft wel een aanwijzing in welke richting we moeten zoeken. In een wereld die omspannen wordt door complexe interdependentienetwerken die aan snelle en veelal onvoorziene veranderingen onderhevig zijn is orthodoxe planning misplaatst. Deze soort planning vertrouwt ten onrechte op centrale rationaliteit en besturing, op precieze regels, op gezag en gehoorzame uitvoering. Dergelijke planning veronderstelt een zich machinematig ontrollende toekomst, waarop het plan kan inspelen.
Over de vraag welke nieuwe soorten planning dan wel zinvol zijn wordt veel geschreven. De resultaten van deze vernieuwing in de planningstheorie zijn echter tot op heden gering (zie H.R. van Gunsteren ‘Constructing a city in speech: Planning as political theory’ in Brian Barry ed. Power and political theory, Wiley London, 1975). Hier volgen een paar suggesties.
1. Semi-autonome aanpassing aan nieuwe situaties moet op alle niveaus van de politieke gemeenschap plaatsvinden. Het plan moet inspelen op deze natuurlijke aanpassingsbewegingen van het te besturen systeem. 2. De mogelijkheden van marktmechanismen en andere ‘incentive structures’ verdienen meer aandacht. 3. Planning moet niet de toekomst dichtnagelen, maar juist bijdragen tot het verruimen van keuzemogelijkheden. Het plan moet dus veeleer betrekking hebben op procedures en communicatiestructuren dan rechtstreeks op inhoudelijke beslissingen. 4. In een interdependente wereld zijn alomvattende visies onmisbaar maar ook gevaarlijk. Het plan mag niet méér pretenderen dan een ‘alsof’ totaliteit. Het is een tijdelijke taal die we nodig hebben om ons te oriënteren. De planner is een deelnemer te midden van andere aan het politieke proces. 5. Het plan moet procedures voor zijn eigen abortus bevatten. Het afzien van plannen is, vooral als reeds met de uitvoering begonnen is, misschien moeilijker maar ook belangrijker dan het maken en doorzetten van plannen. 6. Plannen met korte aanlooptijden verdienen de voorkeur. 7. De belangrijkste taak van planning is het markeren van rampzalige ontwikkelingen (‘ruin paths’), niet het scheppen van een betere toekomst. 8. Overlapping en het dingen dubbel doen kunnen verstandige verspilling zijn. Als we aannemen dat de structuren die we in het heden waarnemen ook in de toekomst zullen voortbestaan dan vinden we in het samenhandelen veel redundantie (overtollige informatie en handelingen), die de orthodoxe planning als verspilling wil elimineren. Als we echter ervan uitgaan dat de toekomst feitelijk en structureel onzeker is, dan blijkt wat eerst als redundantie verscheen juist die variëteit te zijn die het samenhandelingssysteem nodig heeft om een goede kans op overleving in die duistere toekomst te hebben.
Kortom, de vraag die de nieuwe planning zich stelt is: hoe kunnen we als onwetenden toch tot samenwerking en minder onrechtvaardige machtsstructuren komen. De nieuwe planning hecht meer waarde aan kwetsbare traditionele verworvenheden en erkent onze fundamentele onwetendheid omtrent de toekomst. |
|