De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 673]
| ||||||||||||||||||||||||||
Herman Frese
| ||||||||||||||||||||||||||
Een centsprentDit waren dure prenten, voor de gegoede burgerij. Het armere deel van de bevolking moest het met centsprenten stellen. Zij waren, zoals de | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 674]
| ||||||||||||||||||||||||||
naam zegt, voor één cent te koop. Een voorbeeld uit dezelfde Drachtster Oudheidkamer is de ‘Trap des ouderdoms’, uitgegeven door ‘de Erfgenamen van de Wed. C. Stichter, Boekverkopers op het Rokkin in de Oude Berg Calvarie, te Amsterdam’. De prent is op goedkoop papier gedrukt. We zien een blokdruk van ruw getekende mans- en vrouwspersonen die beurtelings de trap bezetten. De treden zijn, evenals in de vorige prenten, perioden van tien jaar, met ook weer vijftig jaar als hoogtepunt. Boven en onder het beeld staan gedichten van stichtelijke strekking, in een stijl zoals wij die in onze tijd uit de mond van Sjef van Oekel kunnen horen: ‘Beschouw al vroeg, o Jeugd de Staaten van het Leven:
Van Trap tot Trap u wordt dit Prent-Tafreel gegeven,
op dat ge uw aandacht veste op 's Menschen Levenstijd.
van zijn Geboorte af aan tot hij ten Grave glijdt.
Maar leer te leeven naar Gods Wetten en Geboden.
Uw Heiland ging u voor. Gij hebt niet meer van Nooden
dan Liefde en Volglust ter betrachting van de Deugd,
Op 's grooten Meesters spoor, zo zult ge een zuivre vreugd
In uwen Levenskring, wat ramp u ook moog' deeren,
Genieten in 't gemoed, die de Ondeugd moet ontbeeren.
Gij hebt een Ziel, die nooit het leven mist, of derft.
Nooit sterft de Mensch te vroeg, wanneer hij zalig sterft.’
Op deze inleiding volgt het beeld van de trap, en daaronder de uitleg: ‘'t Onnoozel Wicht weet niet waar toe het is gebooren,
't Wordt in de Wieg gelegd, voorts groeit het, leent zijne ooren
en oogen aan 't vermaak dat het zich speelend geeft,
Maar 't weet nog niet waar toe 't zijn weezen kreeg, of leeft
't Bereikte tien Jaaren, 't zal het Molentje verachten
en naar een Tromme, als een sterker Speeltuig, trachten.
De Maagd is tweemaal tien, dus twintig Jaaren oud.
Ze is in de Bloem der Jeugd, en wenscht te zijn getrouwd,
Wie het dertigtal bereikt, heeft mannelijke krachten,
Een vrouw van veertig was lang Moeder, bij het betrachten
in het werklijk Huisbestier. Nu nog een hooger trap
Als Krijgsman in de strijd des Levens, op den Trap
die vijftig Jaaren merkt. De man leeft zestig Jaaren;
Hoe statig toont hij zich, in alles thans ervaaren.
Maar echter treedt hij af, wordt zwak, 's Gezicht begeert
een bril, die 't Jaarental tot zeventig vermêert.
Een afgeleefde vrouw moet op een Stokje leunen
nu tachtig jaaren oud; de Grijsaard ziet men steunen
met beide handen op een Kruk, die zijne leên,
al bevende onderschraagt bij het wanklen van zijn schreên,
Tot tienmaal negen toe mag hij zijn Jaaren reeknen,
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| ||||||||||||||||||||||||||
Collectie Oudheidskamer ‘Bleekerhus’. Drachten: reproduktie: Foto Jacobi, Drachten.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina *2]
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 675]
| ||||||||||||||||||||||||||
Maar zelden dat de Tijd het honderdste zal teeknen
op zijne Levensrol. Eer legt men 't Leven af,
Eer treft de Dood den Mensch, en dompelt hem in 't Graf.
Dan wordt de vlugge Ziel het Ligchaam weêr ontheven,
Dat eens weêr opgewekt, veréénd met haar zal leven
in eindelooze vreugde of eeuwig knagend leed
Naar dat de Mensch op Aard' het goede of kwaade deed.’
| ||||||||||||||||||||||||||
Nieuwere voorstellingenDe prenten zijn verdwenen maar de belangstelling voor het onderwerp is gebleven. Zo verscheen onlangs in Avenue een populair-wetenschappelijk artikel over ouder worden van de hand van W.A.C. Whitlau. Vorig jaar beleefde het boekje Levenstijdperken van de man, door prof. Rümke in 1938 geschreven, zijn twaalfde druk. In de wetenschappelijke literatuur is een toenemende stroom van publikaties op te merken. Wat Nederland betreft denk ik aan het werk van Waterink, Wijngaarden, Chorus en Andriessen.Ga naar eind2. Kenmerkend voor de nieuwere voorstellingen over de levensloop en het ouder worden is het zoeken naar een empirische basis voor onze inzichten op deze gebieden. Even kenmerkend is echter de terugkeer van de oude vraag naar de betekenis die deze inzichten kunnen hebben voor onze kijk op het leven zelf. Daardoor moeten de nieuwe voorstellingen concurreren met de traditionele opvattingen over de levensloop, zoals wij die in de oude prenten tegenkwamen. Dit is in feite een strijd tussen nieuwe kennis met een geringe belevingswaarde, enerzijds, en oude door opvoeding en levende voorbeelden verkregen gevoelens, anderzijds. De hardnekkigheid van de oudere voorstellingen is dan ook nauwelijks verbazingwekkend.
Zij wordt nog eens in de hand gewerkt door die wetenschappelijke modellen die bestaan uit een systematische beschrijving van wat er onder de mensen leeft over dit onderwerp. Enkele voorbeelden zijn het model van Havighurst, dat aan inzichten uit de ontwikkelingspsychologie een sociologische strekking geeft, dat van Waterink met een pedagogische-psychologische oriëntatie, en het andragogisch model van Pöggeler.Ga naar eind3. In alle gevallen worden, zoals wij zullen zien, beschrijving en normering met elkaar vermengd.
Als uitgangspunt voor onze beschouwing nemen wij de periode van de z.g. volwassenheid, die conventioneel begrensd wordt door de adolescentie aan het begin en de ouderdom aan het eind. Voor de genoemde auteurs liggen de grenzen bij 20-25 jaar en 50-60 jaar. Opvallend is het dat zij jaren noemen en zodoende in hun modellen een verbinding leggen tussen chronologische leeftijd en subjectieve tijdsbeleving. | ||||||||||||||||||||||||||
Ontwikkelingstaken en veranderende sociale rollenHet model van Havighurst doet het meest denken aan dat van de oude prenten, ook al omdat het uit perioden van tien jaar is opgebouwd. Elke periode wordt gekenmerkt door bepaalde hoofdzaken waarin de ontwikkelingstaken van het individu en de maatschappelijke eisen van die leeftijd samenkomen. De periode van 20-30 jaar is er een van het zichzelf worden in een sociale omgeving. Deze identiteitsvorming vindt plaats door middel van experimenteren met werkkring, huwelijkspartner en gemeenschapsleven. Het is een tijd van kiezen waarin men maximaal met zichzelf bezig is en zich een kijk op de wereld vormt die bepalend is voor later. De periode van 30-40 jaar, aangeduid als het verzamelen van zijn krachten, is betrekkelijk stabiel en introspectief. Zij wordt voornamelijk in beslag genomen door het verbeteren van | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 676]
| ||||||||||||||||||||||||||
de maatschappelijke positie. De piek van de levenscyclus is volgens Havighurst de tijd van 40-50 jaar, wanneer men maximaal met de buitenwereld van werk en politiek en de binnenwereld van het gezin bezig is. Tegelijkertijd dienen biologische veranderingen zich aan en vraagt de gezondheid om toenemende aandacht. De kentering rond deze piek zet door in de volgende tien jaar - een tijd van toenemende verwarring. De levenssituatie verliest veel van zijn vroegere voordelen. Er vinden wijzigingen in het ego plaats waarbij doen als manier om actief met de wereld om te gaan, wordt vervangen door denken en reflectie. Vooral de houding ten opzichte van de toekomst verandert: het besef breekt door dat de eigen mogelijkheden begrensd zijn en dat er prioriteiten gesteld moeten worden. De rest van het leven ziet Havighurst als een toenemende verslechtering van de ego-situatie met als hoofdtaken het zich terugtrekken en het beste maken van het teruggetrokken leven. | ||||||||||||||||||||||||||
Opkomst en ondergang bij WaterinkIn plaats van een indeling in decaden vinden wij bij Waterink een meer klassieke verdeling van het leven in perioden van zeven jaar. De betekenis van ieder van deze perioden wordt echter minder met de maatschappelijke eisen dan wel met de psychische opgaven van het ouder worden verbonden. De z.g. volwassenheid begint met de verovering van de levensbasis (21 tot 28 jaar). De bevestiging en verificatie van deze levensbasis is de hoofdtaak voor de tijd van 28 tot 35 jaar. Dan volgt de tweede puberteit, die vaak vergezeld gaat van een desoriëntatie in de vervulling van het beroep. Deze tijd, van 35 tot 42 jaar, is een periode van teleurstellingen. Zij zet zich voort in wat Waterink op grond van zijn klinische ervaringen omschrijft als de ‘manischdepressieve’ periode, die van 42 tot 49 duurt. Via de worsteling tegen de eigen nederlaag (49 tot 56 jaar) moet dit tot bezonkenheid en een tweede jeugd leiden. Opvallend is de psychische strijd die volgens Waterink de tweede levenshelft beheerst, en het vroege tijdstip waarop dit gevecht begint: 35 jaar. | ||||||||||||||||||||||||||
Harmonie en bezinning bij PöggelerVeel minder somber, ja in vergelijk tot Waterink bijna idyllisch, is het beeld dat de Duitse andragoog Pöggeler van de levensloop geeft. De jonge volwassenheid ziet hij als een tijd van harmonie, die besteed wordt aan het zoeken naar het wezenlijke, het experimenteren met vormen van samenleven, en het inoefenen van zelfstandigheid. Het is de periode die door Havighurst als ‘het richten van het eigen leven’ en door Waterink als ‘de verovering van de levensbasis’ wordt omschreven. De middelbare leeftijd, die hier van begin dertig tot midden veertig loopt, wordt gekenmerkt door rust, ervaring, levenszekerheid, optimale tevredenheid, zelfbevestiging, prestatie en representatie. Een kalme, aardige tijd zou men zeggen. Maar dan komt ‘het ervaren van de grens’, een overgangstijd die van midden veertig tot midden vijftig jaar duurt. Bij alle psychische verscheurdheid die Pöggeler in deze periode waarneemt, is dit toch de tijd waarin een begrip voor waarden, de zelfbezinning en de behoefte van verandering een meer overheersende plaats in het leven van vele mensen gaan innemen. Hij waarschuwt echter voor een gelijktijdige verstarring. Het levenseinde is een periode van ‘bejaardheid in wijsheid en voltooiing’. Na het 56e levensjaar wordt men geacht zich los te maken van wat tot dusver zo belangrijk leek, en de levensbalans op te maken. | ||||||||||||||||||||||||||
Tijd in meervoudDe prenten en modellen laten zien hoe wij ons de werking van de tijd voorstellen in de loop van het leven. Op het eerste gezicht lijkt het | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 677]
| ||||||||||||||||||||||||||
ouder worden een wetmatig verloop te hebben waarin de tijd een vaste faktor is. Het is de weg waarlangs het leven gaat. Bij nader inzien laten zich echter vier lijnen onderscheiden.
De eerste is chronologisch; het is die van de klok, de kalender, de verjaardag. In getallen verdeeld is het een rechte meetlijn die voor iedereen geldt. Dan is er de biologische lijn die de vorm heeft van een curve. Tijd in de zin van leef-tijd is een spanningsboog tussen geboorte en dood. Ook die geldt voor alle mensen, maar niet voor allen gelijk, want er is een derde lijn die de tijd in parten, de curve in stukken en het leven in perioden verdeelt. Zij is niet afhankelijk van de natuur maar van de kultuur waarin het leven vorm, inhoud en betekenis krijgt. De voorstellingen over de levensloop en de ontwikkeling tijdens het leven zijn van sociaal-kulturele aard. Wij mogen dus verwachten dat zij naar samenleving en kultuur zullen verschillen. De perioden, chronologisch als blokken opgesteld en de curve volgend, resulteren in de trappen van onze prenten. Ten slotte is er een vierde lijn die ons het meest persoonlijk raakt. Namelijk de individuele verwerking en beleving van deze chronologische, biologische en sociaalkulturele gegevenheden. Hoewel deze biografische lijn uniek is voor de mens in kwestie, wordt zij tegelijk gedeeld met anderen. Zo leef je met je kinderen op een gegeven moment in dezelfde plaats, maar met je generatiegenoten in dezelfde tijd. De mens is een wever die volgens een sociaalkultureel patroon de inslag van zijn eigen mogelijkheden door de schering van het algemeen menselijke tot een eigen maaksel weeft. Leven is tijd van weven. | ||||||||||||||||||||||||||
De ouderdom komt met gebrekenEen van de meest opvallende faktoren voor de biologische groei is de sexualiteit. Voor sommigen is het de klok van het leven. Waar het de voortplanting en dus het voortbestaan van de mens als soort betreft, is het een tijdsfaktor bij uitnemendheid. De sexualiteit speelt dan ook de hoofdrol in de biologisch-vitale lijn die door Charlotte Bühler getrokken wordt uit een groot aantal levensgeschiedenissen. Volgens haar is het leven te verdelen in een periode van wasdom (0-15 jaar), puberteit en adolescentie (15-25 jaar), relatieve konstantie wat betreft sexualiteit en organisme (25-45 jaar) en de periode van verval (45 jaar en ouder).Ga naar eind4. Recente onderzoekingen op sexuologisch gebied doen ons echter aarzelen ten aanzien van de leeftijden. Ook het verval in de tweede levenshelft, in de zin van verdwijnende sexuele aktiviteit, blijkt niet met de werkelijkheid overeen te stemmen.
Een tweede faktor waar het ouder worden in biologische zin een rol wordt toegekend, is de ontwikkeling van het intellektueel prestatievermogen. Wij beschikken hier over veel materiaal uit empirisch onderzoek. Zo hebben bepaalde tests aangetoond dat de intelligentie over de leeftijden verdeeld zou zijn volgens een curve die tot 20 jaar steil omhoog gaat, om dan geleidelijk tot een dieptepunt bij 80 jaar te dalen. Ook het leervermogen toont een dergelijk verloop, zij het minder uitgesproken. Bekend is de curve van Thorndike, die een stijging tot 30 jaar met een daarop volgende daling aangeeft. Bij het onderzoek naar psychomotorische vaardigheden, ten slotte, meent men een trager reageren van oudere proefpersonen te kunnen vaststellen, terwijl bij een toenemende moeilijkheidsgraad van de proeven de foutencurve met de leeftijd stijgt.
Ursula Lehr geeft in haar onlangs verschenen studie over de psychologie van het ouder worden een voortreffelijk overzicht van dit soort onderzoekingen. Zij laat echter zien dat de gehanteerde begrippen, de gebruikte methoden en de interpretatie van de uitkomsten bloot staan aan ernstige kritiek. Gelet op deze bezwaren, en gegeven de resultaten van latere, meer verfijnde onderzoeken, konkludeert zij dat het intellectueel prestatievermogen op latere leeftijd | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 678]
| ||||||||||||||||||||||||||
slechts in zeer beperkte mate door leeftijd wordt bepaald. ‘Genoten onderwijs, beroep en daarmee gegeven trainingskansen en ook gezondheid zijn van meer gewicht.’Ga naar eind5. Wat betreft het leervermogen kan bij het ouder worden een achteruitgang worden vastgesteld in het korte-termijn-geheugen en het opnemen en verwerken van nieuw materiaal.Ga naar eind6. Dit laat zich echter door een grotere zorgvuldigheid en volharding kompenseren. Ook hier zijn de eerder genoemde sociale faktoren belangrijker dan biologisch gekonditioneerde leeftijdskenmerken.Ga naar eind7. Hetzelfde geldt voor de psychomotorische vaardigheden.Ga naar eind8. | ||||||||||||||||||||||||||
Ouder en wijzerDe relativering van de biologische lijn wordt meestal direkt gevolgd door een bespreking van de individuele verwerking en beleving van de levensloop. Zij worden echter niet in biografische zin, maar in hun algemeen wetmatig verloop geschetst dat voor iedereen op vergelijkbare wijze geacht wordt te gelden. Daardoor krijgen de uitspraken een normatief, idealistisch karakter. Zo vinden wij bij voorbeeld begrippen als zelfbepaling (Bühler), aanvaarding (Wijngaarden) en ego-integriteit (Erikson) als centrale thema's en doeleinden van het leven genoemd.Ga naar eind9. Zij zijn het einde van de rit waarbij soms leeftijden als tussenstations worden aangegeven.
Deze psychologische opvattingen, waarin het eigen initiatief van het individu hoog genoteerd staat, suggereren dat met de tijd de wijsheid komen kan. Dit betekent een andere waardering van de tijdsfaktor dan die van de curve. Terwijl daar het leven, gebukt onder gebreken, naar het sterven daalt, met in de prenten ‘genade voor God’ en ‘elusie’ als einde, vinden wij hier een stijgende lijn. De tweede levenshelft wordt in toenemende mate bepaald door de spanning tussen deze twee voorstellingen van het ouder worden. Dat ouder worden niet vanzelfsprekend wijzer worden inhoudt wordt door de genoemde auteurs niet betoogd. Zouden wij meer aandacht aan hun theorieën kunnen besteden dan deze ruimte toestaat, dan zou blijken dat zij tal van realistische belemmeringen aangeven die het bereiken van de idealistische doeleinden kunnen verhinderen. Vooral Erikson laat zien hoe de ego-integriteit voorbereid wordt door een zevental eerdere ontwikkelingsfasen, door perioden van krisis gescheiden. Levenservaring telt niet zonder meer. Zij moet moeizaam worden verworven.
Maar welke kansen heeft men? Wat is die ervaring waard, en moet men er eerst oud voor worden? Om met het laatste te beginnen: Het is mij opgevallen dat jongere studenten zich vaak weinig interesseren voor dit soort redeneringen. Voor hen is de toekomst een waaier van mogelijkheden. Hun probleem is vooral het maken van een eigen keuze. Deze is bepalend voor de ontwikkeling van hun identiteit; het antwoord op de oude vraag: Wie ben ik? De ideeën van Maslow en anderen over zelfverwerkelijking hebben hun volle aandacht, hier en nu. Dit uit zich bij de een in sensitiviteitstrainingen en kreatieve expressie, bij de ander in aan aktief werken aan een nieuwe maatschappij waarin de ontplooiing van iedere mogelijkheid voorop staat. Dat zelfverwerkelijking in de zin van zelfbepaling wel eens het hele leven zou kunnen vergen, is van later orde en zeker nu niet aktueel. Levenservaring telt vooralsnog weinig; men is bezig zich die zelf te verwerven en wil daar meestal niet in gestoord worden.
Voor de ouderen is deze ervaring een twijfelachtig bezit. In andere tijden verworven, is het de vraag in hoeverre zij nu telt. Sommigen klampen zich er aan vast. In een kursus waar enkele oudere arbeiders en ambtenaren samen met een paar jonge HTS-ers een vlot moesten bouwen om een vijver over te steken, had een van de jongeren een slim idee. Maar de ouderen | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 679]
| ||||||||||||||||||||||||||
dreven hun zin door, met hun leeftijd en ervaring als argument. Zo werd het vlot gebouwd, maar bij het tewaterlaten viel het uit elkaar. Hoongelach!
Misschien moet men de waaier van mogelijkheden eerst van de andere kant uit leren bezien, en de eindigheid van het leven, de kans op doodgaan ervaren, om de waarde van ouderworden en levenservaring te kunnen beseffen. In gesprekken met vrienden en bekenden van mijn leeftijd en ouder, die mij na een ernstige ziekte bezochten, keerde dit thema steeds weer terug. Een herwaardering van het werk in antwoord op gedwongen rust; meer aandacht voor dieper liggende waarden dan die van sociale vaardigheden en individuele expressie; de betrekkelijkheid ervaren van veel nieuws uit krant en televisie, en de neiging zich neer te leggen bij bepaalde gebeurtenissen waarvan men inmiddels beseft dat er ofwel weinig aan te doen is, dan wel de tijd in het eigen leven daarvoor te kort is.
Kan uit het voorafgaande al een zekere gescheidenheid van leeftijdsgroepen worden afgeleid, nog moeilijker ligt het voor de bejaarden die in reservaten worden opgeborgen. De grijze wijze is een droombeeld uit een tijd waarin weinig mensen oud werden, en een maatschappij die weinig of niets veranderde. Daar telde ervaring en kon een raad van ouden gezag hebben. Nu, in deze maatschappij worden zij als onaangepasten betutteld. Sommigen, zoals bepaalde groepen arbeiders, zijn dit al hun hele leven lang en hebben geleerd zich lusteloos of cynisch kankerend daarin te schikken. Hun kansen op wijsheid door levenservaring waren al gering. De waaier voor de toekomst was in hun jeugd toch al smal. | ||||||||||||||||||||||||||
De generatiestrijdNu doet het wonderlijke feit zich voor dat, terwijl de leeftijdsgrenzen bezig zijn te vervagen, de tegenstellingen tussen leeftijdsgroepen toenemen. Sommigen spreken zelfs van een dreigende klassenstrijd tussen de generaties, waarbij zij vooral denken aan de tegenstelling in belangen en macht tussen de jonge en oude volwassenen, met veertig jaar als grens. De ongelijkheid aan onderwijskansen van de ouderen speelt hierbij een belangrijke rol. Daarom worden in sommige landen speciale voorzieningen voor hen getroffen. Wij vinden dit terug in de plannen voor het edukatief verlof, de permanente edukatie en de Open School. Maar ook de werkgelegenheid voor de boven-veertigjarigen vraagt dringend om aandacht.
Om in de huidige situatie ons inzicht in de werking van de tijd, en vooral in de waarde die aan de leeftijd wordt toegekend, te verhelderen, wil ik tot slot de oude beelden met de nieuwe werkelijkheid vergelijken. Daarbij ga ik er van uit dat een samenleving steeds heterochroon is opgebouwd.Ga naar eind10. Dat wil zeggen dat overal en altijd kinderen, volwassenen en bejaarden tegelijkertijd met elkaar samenleven. Aan deze leeftijdsposities worden in iedere kultuur bepaalde vormen van gedrag en levenshouding verbonden.Ga naar eind11. Zij houden ook bepaalde verwachtingen in ten aanzien van elkaar. Het leven zelf is een zich bewegen van de ene positie naar de volgende. Door de snelle veranderingen in onze samenleving en kultuur zijn er in dit proces enkele fundamentele wijzigingen opgetreden, die ik met een tweetal slotopmerkingen wil illustreren. | ||||||||||||||||||||||||||
Meer mensen worden oudIn de loop van deze eeuw is de leeftijdsopbouw van de Nederlandse samenleving veranderd. Om te beginnen is de tijd die men verwachten mag te leven belangrijk toegenomen. Voor mannen geboren in 1900 was de levensverwachting 51 jaar, voor vrouwen 53,4 jaar.Ga naar eind12. Voor wie in 1972 geboren is, is dit voor mannen 70,8 en voor vrouwen 76,8 jaar.Ga naar eind13. Dit betekent dat aan het begin van deze eeuw de levenswende - het hoogtepunt van de trap uit de prenten - min of | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 680]
| ||||||||||||||||||||||||||
meer samenviel met de toenmalige levensverwachting. Wie Abraham had gezien, dat wil zeggen de vijftig jaar had volgemaakt, was een oud mens. De jaren daarna waren meegenomen. Nu is dat anders; men heeft redelijkerwijs nog twintig jaar te leven. Het oude beeld van toenemende gebrekkigheid is een schrale troost en weinig adequaat als bestemming voor deze periode.
De samenleving van toen was er een met betrekkelijk weinig bejaarden, maar veel kinderen. Nu zien wij dat het deel van de 0-19 jarigen afgenomen is, en nog verder afnemen zal. Het aandeel van de volwassenen en dat van de bejaarden neemt dienovereenkomstig toe. Meer mensen worden oud. De maatschappelijke waardering van het ouder worden blijft bij deze ontwikkeling ten achter en wordt steeds meer problematisch.
Dit geldt echter niet alleen voor bejaarden maar werpt zijn schaduwen vooruit op de groep van oudere volwassenen. In vele banen is men met veertig jaar al uitgeteld, en krijgen jongeren de voorkeur. Wie op die leeftijd werkloos wordt komt moeilijk aan de slag, zeker nu. Geldt dit voor mannen op het werk, zo ondervinden getrouwde vrouwen op die leeftijd dat het werk thuis in het gezin zijn aantrekkelijkheid verliest. Andriessen wijst er op dat het levensdoel van de vrouw, en de voorbereiding hierop in de opvoeding, bij ons sterk gericht is op haar taak als moeder. Deze beperkt zich echter tot de jonge volwassenheid en laat daarna een leegte achter - de leegte van de tweede levenshelft, te beginnen met de oudere volwassenheid.Ga naar eind15.
Door sociaal-kulturele veranderingen is de levenswende van 50 naar 40 jaar verschoven. De volwassenheid, die konventioneel van 20 tot 65 jaar gesteld wordt, dient in twee perioden verdeeld te worden: De jonge volwassenheid van 20-40 jaar, en de oudere of tweede volwassenheid van 40-65 jaar. Beide groepen zijn ongeveer gelijk in getal. De eerste omvatte in 1970 3,7 miljoen, de tweede 3,3 miljoen mensen.Ga naar eind16. Het is vooral deze groep van oudere volwassenen die om aandacht vraagt, om te beginnen als afzonderlijke kategorie in de bevolkingsstatistiek van het C.B.S. | ||||||||||||||||||||||||||
Anachronistisch samenlevenTerwijl de kans op een langer leven is toegenomen, is de omgeving waarin het leven zich voltrekt aan versnelde verandering onderhevig. Niet alleen verandert men zelf met de tijd, maar ook samenleving en kultuur wijzigen zich intussen, soms op zeer fundamentele gebieden. Dit geeft aan het heterochrone samenleven bepaalde anachronistische trekken. De komplikaties die hiervan het gevolg zijn, heb ik elders uitgewerkt.Ga naar eind17. Daarom wil ik hier volstaan met een korte samenvatting.
Uitgangspunt is de overweging dat de indentiteitsvorming in de adolescentie en jonge volwassenheid in hoge mate de grondhouding bepaalt voor het verdere leven. Het is dan van belang te weten hoe de Nederlandse samenleving, als vormingsmilieu beschouwd, er in die tijd uitzag. Wat waren de zaken en ideeën die toen vooral de aandacht hadden en zo te zien de periode bepaalden? Dit kan veel verklaren voor de grondhouding waarmee verschillende generaties ieder op eigen wijze het heden benaderen, beleven en beoordelen. Het kan ons een inzicht geven in de ongelijktijdige beleving van het gelijktijdig samenleven.
Gesprekken met deelnemers aan volkshogeschoolkursussen in 1952-'54 en 1962-'68 met mensen van verschillende leeftijden, beroepen en levensbeschouwingen, vermeerderd door gesprekken met anderen daarna, hebben mij een | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 681]
| ||||||||||||||||||||||||||
indruk gegeven hoe deze maatschappelijke ontwikkelingen door mensen van verschillende leeftijd benaderd worden. Uiteraard hebben mijn indrukken geen enkele wetenschappelijke pretentie.
Voor de 55-65 jarigen is de krisis van de jaren dertig overheersend voor hun latere kijk op werk en leven. De armoede en de morele ondermijning van toen houdt hen nog steeds bezig. Geen werk hebben betekent voor hen geen kans krijgen op een werkelijk leven. De latere welvaart werd gretig aanvaard maar toch als een twijfelachtig bezit gewantrouwd.
De 45-55 jarigen beleefden hun identiteitsvorming tijdens de oorlog en de wederopbouw. Het kon niet slechter: daardoor werd alles daarna beter. Een zeker optimisme en een gulzige behoefte aan materieel bezit kenmerkt deze generatie. Daarnaast kennen zij het verzet tijdens de oorlog en de politionele akties in Indonesië. Zij zijn nog een gezagsgetrouwe generatie die gevochten heeft voor Koningin en vaderland. In dit licht kunnen zij de radikalisering van latere jongeren moeilijk begrijpen. De huidige kritiek op de eigen maatschappij kunnen zij verstandelijk misschien wel volgen, maar gevoelsmatig staan zij er onzeker tegenover en voelen zij zich bedreigd.
Zij die tussen de 35 en 45 jaar oud zijn maakten hun jonge volwassenheid door in de periode van de geforceerde industrialisatie met een groot geloof in de ekonomische planning. De daarbij behorende mentaliteitsverandering ging in de richting van een versterkt technisch-rationeel denken en handelen. Zij die in deze periode zijn gevormd hebben vaak grote moeite met de huidige kritiek op juist deze mentaliteit en zijn gevolgen voor mens en milieu. | ||||||||||||||||||||||||||
De dubbele krisisTerwijl het niet meevalt de latere generaties en de opeenvolgende veranderingen in de maatschappij te begrijpen, moet men tegelijkertijd de ervaringen van het veranderen van leeftijdspositie verwerken. Dit betekent voor het ouder worden nu een dubbele relativering en levenservaring. De eerste houdt een verwerking in van het nieuwe uit de sociaal-kulturele omgeving in het oude van de eigen grondhouding. De tweede betekent een verwerking van de oude levenservaring in de nieuwe levenspositie. Erikson en anderen hebben ons laten zien tot welke krises de overgang van levensposities en ontwikkelingstaken kan leiden. Deze krises worden nu versterkt door tussentijdse veranderingen in samenleving en kultuur die zich in één mensenleven voltrekken.
De chronologie laat ons in de steek. De biologische ontwikkeling geldt nog steeds, maar haar werking is onduidelijk geworden. De vriendelijke figuren op de trappen van de prenten lijken een dorpse idylle vanaf de roltrap van onze eigen chaotische en turbulente tijdsbeleving. |
|