De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 659]
| |
W.F. Wertheim
| |
[pagina 660]
| |
En tot welke conclusie kwam ik, op mijn zeventiende jaar, zelf? Ik maakte mij er, als ik het mij goed herinner, af met een, ook alweer relativistische, dooddoener: namelijk dat de mens boven zichzelf zou moeten uitstijgen om te beslissen of het verloop der menselijke geschiedenis als achteruitgang, vooruitgang dan wel stilstand moest worden gezien. Deze hypervoorzichtigheid was, in 1925, tenminste ergens goed voor: ik kreeg voor mijn opstel een vier (in het toen geldend systeem met vijf als hoogste cijfer: goed). Ik denk dat ik op 't ogenblik dit zuiver refererend stuk, als ik 't nog eens over kon lezen, lager zou waarderen! | |
Evolutie en revolutieHet heeft wel een jaar of veertig geduurd voordat ik opnieuw de pen opnam om over de vraag: ‘Gaan wij vooruit?’ te schrijven.Ga naar eind2. Maar toen had de problematiek mij ook volkomen gegrepen; en in mijn Evolutie en Revolutie: De golfslag der emancipatieGa naar eind3. kwam zij zelfs centraal te staan. De daarin verdedigde visie zou men in de rubriek ‘optimistische’ kunnen rangschikken - maar met een aantal nogal essentiële kanttekeningen, waardoor die visie toch weer een eind af kwam te staan van het negentiende-eeuws vooruitgangsoptimisme. In de eerste plaats maak ik een scherp verschil tussen evolutie en geschiedenis. Lang niet alle historische processen die zich in de tijd afspelen passen in een evolutionair perspectief. Binnen het historisch gebeuren onderscheid ik bepaalde processen, die in het kader van de evolutie thuishoren: al die processen die de emancipatie van de mens aan de natuur, zowel als van mensen aan mensen bevorderen. Maar daarnaast stel ik ook nadrukkelijk, dat er processen zijn, die een tegengesteld effect hebben en een ‘ontwikkeling’ in omgekeerde richting te zien geven. In tegenstelling tot evolutie kan men hier in bepaalde gevallen van involutie spreken. Dit alles houdt in, dat evolutie in mijn ogen een bij uitstek dialectisch proces is. Er is geen unilineaire ontwikkeling, zoals de negentiende-eeuwse evolutionisten aannamen; Jan Romein heeft de ‘dialectiek van de vooruitgang’ op scherpzinnige wijze geanalyseerd in termen van een ‘voorsprong van de achterstand’. Anders dan door de evolutionisten van de negentiende eeuw werd aangenomen, kan een eenmaal verworven voorsprong weer verloren gaan. De evolutielijn kan verspringen van de ene naar de andere samenleving. Met dit dialectische karakter van het evolutieproces hangt ook samen dat versnellingen van een evolutieproces mogelijk zijn, in die zin dat stadia, die elders werden doorlopen en als essentieel werden beschouwd om tot een ‘hoger’ niveau te komen, onder bepaalde omstandigheden door de nieuwkomer kunnen worden overgeslagen. Deze versnellingen kunnen de vorm aannemen van revoluties. Vandaar dat in mijn boek de begrippen evolutie en revolutie in elkaars verlengde komen te liggen. Beide plaats ik in het emancipatie-perspectief; alleen de hevigheid van de golfslag verschilt. Daarom zijn breuken in de ontwikkeling ook vandaag de dag niet noodzakelijkerwijs, zoals de Israëlische socioloog S.N. Eisenstadt steltGa naar eind4. tekenen van ineenstorting van de ‘modernisering’ - de door hem gebezigde term voor het evolutieproces. Deze breuken kunnen net zo goed de revolutie naderbij brengen, en daamee het emancipatieproces bevorderen. Maar dit dialectische karakter van de maatschappelijke evolutie betekent niet, dat het geschiedverloop en het evolutieproces toch weer identiek met elkaar worden - in die zin, dat alle historische processen, ook die welke schijnbaar met het begrip evolutie in tegenspraak zijn, in feite toch weer als onmisbare schakels in het brede evolutieproces moeten worden gezien. Aan het principe, dat evolutie slechts een bepaald aspect is van het historisch gebeuren, moeten we blijven vasthouden.Ga naar eind5. Wanneer ik mijn in Evolutie en revolutie verdedigde visie tot de optimistische reken, ligt dit hieraan, dat ik toch meen in het verloop van de geschiedenis der mensheid een sterke en blij- | |
[pagina 661]
| |
vende trend te kunnen aantonen in de richting van steeds verder gaande emancipatie. Daartegenover erken ik ook het bestaan van sterke tegentrends - die de behaalde winsten in vrijheid telkens weer tenietdoen, en kunnen leiden tot versterking van de heerschappij van weinigen over velen. Aan het eind van mijn boek (blz. 507) blijkt dat ik het zelfs denkbaar acht dat ‘de mensheid aan zelfvernietiging de voorkeur zal geven boven verdere emancipatie’. Hiermee relativeer ik weer het door mij uitgesproken optimisme - de neiging tot relativering is de gewezen gymnasiast van een halve eeuw geleden toch in het bloed blijven kleven. Ik blijf de trend naar verdere emancipatie afhankelijk stellen van een aanhoudende strijd gevoerd door de krachten die deze emancipatie voorstaan. Toch blijf ik - uitgaande van onze historische ervaring - de overwinning van de emancipatorische trend, en dus de voortgezette evolutie, waarschijnlijk achten (blz. 507). En hierin ben ik dan toch boven de relativerende scepsis van de gymnasiast uitgekomen. Maar ook in een ander, essentieel opzicht relativeer ik in mijn boek de geldigheid van mijn visie. Ik stel nadrukkelijk dat zowel in de keuze van ‘emancipatie’ als meest wezenlijk vooruitgangscriterium, als in de concrete uitwerking van het emancipatiebegrip in sterke mate een subjectief element schuilt. Aan mijn interpretatie van de maatschappelijke evolutie, evenals aan mijn stelling dat deze evolutie de dominante trend in de geschiedenis der mensheid is en zal blijven, ligt een ‘fundamenteel geloof in de mens’ ten grondslag - een geloof met een kleine g, waarvan ik stel dat Marx en Engels het wezen delen (blz. 506). | |
Kritieke ontwikkelingen en kritieken na 1971.Tot zover het in 1971 verschenen boek Evolutie en revolutie. De redactie van De Gids heeft mij gevraagd, ‘Evolutie en Revolutie’ opnieuw te bezien in het licht van de vraagstelling: ‘Werkt de tijd (nog) in ons voordeel?’ Het woordje ‘nog’ wijst er op, dat in die heel korte tijdspanne het een en ander veranderd is, in de ogen van de redactie. Daar kan ik inkomen. Voor de opnieuw gestelde vraag is namelijk alle aanleiding. Want in die drie jaren is wel het een en ander gebeurd, dat stof tot denken geeft. In de eerste plaats kwam kort na verschijning van Evolutie en revolutie het hoogst alarmerende rapport van de Club van Rome uit over ‘De grenzen van de groei’. Het in de laatste tien jaren stijgende onbehagen over allerlei bijverschijnselen van de technologische groei - zoals uitputting van de bodemschatten, milieuvervuiling, de snelle stijging van de wereldbevolking, speciaal in de arme landen van de ‘derde wereld’ - werd door Meadows en zijn mede-onderzoekers met behulp van ingewikkelde computer-berekeningen in een indrukwekkende, wetenschappelijk gefundeerde onheilsprofetie omgezet. Geen wonder dat er bij velen twijfel ontstaat of men de exponentiële groei van de techniek nog wel als ‘vooruitgang’ mag aanmerken. Voor een cultureel antropoloog als Leslie White, voor wie groei van de energieproduktie in een gegeven samenleving de voornaamste waardemeter is van ‘evolutie’, moet deze vraag heel klemmend zijn.Ga naar eind6. Maar ook in mijn opvatting van evolutie rijst er een probleem - inzover als het door mij aanvaarde vooruitgangscriterium óók de emancipatie aan de krachten van de natuur omvat. De vraag kan gesteld worden of de technologische groei niet juist de dreiging inhoudt van een uiteindelijke nederlaag in de strijd tegen deze krachten der natuur, gezien de beperktheid van de beschikbare energiebronnen en de geleidelijke aantasting van onze voornaamste natuurlijke rijkdommen - lucht, water en zonlicht. Ook kan de vraag worden gesteld of de technologische groei niet juist de macht van de anti-emancipatorische krachten in deze wereld aanzienlijk heeft versterkt. Mijn antwoord hierop zou kunnen zijn, dat het begrip emancipatie - bevrijding - nu juist in de sterkst mogelijke tegenspraak is met een vorm van technologische ontwikkeling die, in plaats van ons minder afhankelijk te maken van | |
[pagina 662]
| |
de natuur, ons tegen die natuurkrachten weerloos dreigt te maken; of met een vorm van technologische ontwikkeling die de macht van mensen over mensen niet verkleint maar vergroot. De mentale factor, die in mijn visie op het evolutievraagstuk nu eenmaal inherent is aan het begrip emancipatie, legt juist alle nadruk op die ontworsteling aan de krachten der natuur evengoed als aan de onderdrukking van mensen door mensen. Toch kan men stellen dat niet alleen het rapport van de Club van Rome en de daarmee samenhangende publikaties uit de laatste jaren, maar ook het steeds verder om zich heen grijpende milieubederf en de al acuut wordende energiecrisis een duchtige knauw hebben gegeven aan elk al te zelfverzekerd vooruitgangsoptimisme. Om nog niet eens te spreken van de nog steeds dreigende oorlog met kernwapens of andere het leven op aarde bedreigende middelen. Maar sinds de publikatie van mijn boek is ook het een en ander gebeurd, dat een optimistische visie op de toekomst der mensheid juist kan ondersteunen! In de vijftiende eeuw waren wij Europeanen op zoek naar een zeeroute naar het legendarische rijk Cathay - het Eldorado, waarover de Venetiaan Marco Polo had bericht dat er goud in overstelpende overvloed te vinden was. Maar Christoffel Columbus raakte verdwaald.
And the country that should have been Cathay
Decided to be
The U.S.A.
zoals Ogden Nash dichtte in ‘Look what you did, Christopher!’ En toen het echte Cathay, het Chinese keizerrijk, werkelijk door reizigers uit het avondland werd ‘ontdekt’, bleek het allerminst een Eldorado te zijn - maar gewoon een deel van het arme en door een gentry uitgebuite Azië. Maar na 1971 bleek de U.S.A. oud en wijs genoeg geworden om Cathay, dat het twintig jaar lang had geweigerd te kennen en te erkennen, opnieuw te ontdekken - en nu weet opeens iedereen dat het weliswaar geen Eldorado is, maar toch een land waar de schijnbaar onoverkomelijke problemen van extreme armoede en overbevolking, maar al te bekend uit de landen van de Derde Wereld, binnen één generatie zijn opgelost. En hiermee wordt één van de onheilsprofetieën van de Club van Rome - die van een onvermijdelijk voedseltekort, doordat de stijging van de voedselproduktie de bevolkingsgroei onmogelijk zou kunnen bijhouden - op zijn minst uiterst betwistbaar. China heeft nu ruimschoots voedsel - en geeft ons daarmee voedsel tot nadenken. Tevens bewijst het Chinese experiment, dat de technologische groei misschien op zo een manier kan worden geleid en beheerst dat de gevaren voor een schadelijke aantasting van de natuurlijke omgeving daarmee voor een belangrijk deel kunnen worden geëlimineerd. Ten slotte werd ik tot een opnieuw overdenken van de gehele vooruitgangsproblematiek uitgedaagd door een aantal intussen verschenen kritische commentaren op mijn boek. Juist mijn vooruitgangsoptimisme werd van verschillende kanten bestreden. Een herhaaldelijk gemaakte opmerking is, dat de geschiedenis der mensheid tot vandaag toe evengoed geïnterpreteerd kan worden als bewijs van een toenemende overheersing van mensen door mensen in plaats van, zoals door mij gesteld, als een voortgaand proces van emancipatie.Ga naar eind7. Mijn keuze van de emancipatie als hoofdtrend - zo zou men deze kritiek kunnen interpreteren - komt voort uit een wens, die vader is van de gedachte. En zo was ik in wezen even ver als toen ik mijn eindexamen-opstel schreef. Op de vraag: ‘Gaan wij (nog) vooruit?’ blijken alweer drie antwoorden mogelijk: 1. Wij gaan achteruit (club van Rome) en het noodlot dreigt ons in ons gehele bestaan als mensheid onbarmhartig te treffen; 2. Wij gaan vooruit, en de emancipatietrend, zoals China die laat zien, is en blijft de hoofdtrend in de geschiedenis der mensheid; 3. Er heeft ontwikkeling plaats - maar de | |
[pagina 663]
| |
richting waarin blijft onbepaald; het kan vriezen en het kan dooien; en het geschiedverloop tot nu toe geeft tot een interpretatie in specifiek-optimistische zin niet veel aanleiding. Ik moet dus herexamen doen, en mijn opstel uit 1971 overmaken. | |
Herexamen. Werkt de tijd (nog) in ons voordeel?a. De pessimistische visieAllereerst de pessimistische toekomstvisie. Evenals bij Rousseau komt zij neer op een verwijt dat de mens, door de technische vooruitgang, zich al te ver verwijdert van ‘de natuur’. Maar in de versie van het Meadows-rapport krijgt de waarschuwing toch een verontrustender ondertoon dan in Rousseau's romantische bespiegelingen. Zijn wij niet echt bezig, met onze steeds verder gaande ingrepen in de natuur, roofbouw te plegen op het schaarse en kostbare bezit dat aan de mensheid in onderpand is gegeven? Zijn wij door de natuur aan ons te onderwerpen zonder ons aan haar eigen wetten te storen niet bezig de les van Francis Bacon, dat de natuur slechts bedwongen kan worden door haar te gehoorzamen (non nisi parendo vîncitur) glad te negeren? En slachten wij daarmee niet de kip met de gouden eieren? Die verontrusting over de manier waarop wij - de bewoners van het ‘avondland’ - ons op de rijkdommen der aarde hebben gestort net alsof zij onuitputtelijk zijn, is volkomen terecht. En toch legt het Meadows-rapport de accenten verkeerd. Ten eerste door de voornaamste schuldige aan de gepleegde roofbouw op de natuur te verzwijgen. En die voornaamste schuldige is zonder een spoor van twijfel het huidige kapitalistische systeem. Immers, dit systeem werkt bij ons in het westen in wezen nog steeds op zo een manier, dat wat K. William Kapp al in 1950 noemde de ‘social costs of private enterprise’Ga naar eind8. bij het nemen van beslissingen door ondernemers niet in de calculatie worden opgenomen. Wat telt is winst of verlies, op korte of langere termijn. Daarnaast telt eventueel tegenwoordig ook nog zo'n beetje de arbeidsrust in het bedrijf - maar de belangen van de omgeving, van de consumenten van lucht en water, gaan pas tellen zodra de overheid, door speciale geboden, verboden of heffingen, ze tot een element maakt in de kostprijsberekening van de privé-onderneming. En ook de vraag, in hoeverre een onderneming bereid zal zijn over te gaan tot het ‘recyclen’ (terugwinnen en opnieuw in circulatie brengen) van de verbruikte grondstoffen en materialen, zal worden bepaald door een berekening van kosten en baten - tenzij een overheid door extra-zware heffingen het ‘recyclen’ in het algemeen belang afdwingt. En hier ligt het grootste knelpunt in de westerse ‘kapitalistische’ wereld. De overheid staat over het algemeen niet als neutraal, het algemeen belang behartigend, apparaat tegenover het particuliere bedrijfsleven, maar is daar nauw mee verbonden. Het stellen van rigoureuze voorwaarden en hard optreden ligt gewoonlijk niet in de lijn van het overheidsbeleid. Al gauw wordt er gezwaaid met de dreiging van bedrijfssluiting en verlies van werkgelegenheid. En bestaat er wèl uitzicht op hard optreden - dan zijn er nog de multinationals die zich betrekkelijk makkelijk aan de restricties in een bepaald land kunnen onttrekken door het bedrijf daarheen te brengen waar de controle minder scherp is en water- en luchtvervuiling eerbiedigen, helaas, gewoonlijk geen nationale grenzen! En als ook de buurlanden zich gaan wapenen, dan zijn daar ook nog de ‘onderontwikkelde’ landen in de derde wereld waarheen men het vervuilend bedrijf kan overbrengen! En hiermee komen we op de tweede fundamentele zwakte in het Meadows-rapport. Kennelijk is de totale wereld als één aggregaat door de computer gehaald - en zo zijn de berekeningen er weer als één samenhangend en ongedifferentieerd complex van totaalcijfers uit te voorschijn gerold. Een computer geeft namelijk in beginsel niet meer terug dan je er in hebt gestopt! Nu is de mensheid heel duidelijk te onderscheiden in twee verschillende werelden: de in- | |
[pagina 664]
| |
dustriële en de industrieel niet-ontwikkelde wereld. Elk ervan heeft haar eigen problemen. Een naar verhouding snelle bevolkingsgroei kenmerkt de niet-industriële wereld; daarnaast is er de neo-koloniale exploitatie dóór de kapitalistische wereld, die de grondstoffen wegsleept en door een roekeloze exploitatie van de bodemschatten de erosie bevordert. Maar wat in vele van die overwegend agrarische landen ontbreekt is zelfs een eerste begin van ‘technologische groei’. Daarentegen is de ongeremde woekering van de technologische en economische groei, die met de grootst mogelijke verkwisting gepaard gaat, een typisch verschijnsel van de industrieel ontwikkelde wereld. Maar door de wereldproblemen als een totaliteit in de computer te gooien ontstaat een volkomen scheef beeld van de samenhang der problemen. Het lijkt dan alsof de drie ‘kwaden’, de technologische groei, de economische groei en de bevolkingsgroei op één noemer kunnen worden geplaatst - en dat er in wezen maar één oplossing is voor die drie problemen: afremming op wereldschaal van alle groei. Alsof de derde wereld niet juist snakt naar een allereerste begin van technologische èn economische groei, en alsof niet in die groei het geheim dient te worden gevonden voor het acute probleem van de snelle bevolkingsgroei! Wat wèl beteugeld dient te worden, is de exploitatie van de arme door de rijke, industrieel ontwikkelde landen. Maar daarmee komen we aan een politiek probleem - dat het rapport van de Club van Rome angstvallig probeert te omzeilen. En ook is de beteugeling van de kapitalistische exploitatie een voorwaarde om de ‘groei’ binnen de industriële wereld weer in zulke banen te leiden dat een zeker evenwicht tussen menselijke activiteiten en natuur kan worden hersteld. Maar ook dit is een in essentie politiek probleem waaraan het rapport-Meadows angstvallig voorbijgaat. De onheilsprofetieën van de Club van Rome klinken dan ook, zoals zoveel onheilsprofetieën uit de mond van de ‘gelukkige bezitters’ (beati possidentes) bij scherper luisteren nogal vals. De pessimistische visie, zoals die in het Meadows rapport wordt gepresenteerd, berust dus allerminst op vaststaande feiten en overtuigende berekeningen en redeneringen. Toch kan niet worden ontkend dat de huidige tendenties, wanneer die niet tijdig worden gestuit of omgebogen, tot voor de mensheid als geheel catastrofale ontwikkelingen kunnen leiden. Is in dat licht een optimistische visie op de toekomst der mensheid nog wel vol te houden? | |
b. De optimistische visieAls wij er van uitgaan dat de grootste gevaren voor de mensheid schuilen in het kapitalistisch systeem, met zijn wezenlijke onverschilligheid voor belangen die niet in klinkklare munt zijn uit te drukken, dan valt de kern van ons probleem in twee vragen uiteen. 1. Blijkt een niet-kapitalistisch systeem wèl in staat de gevaren van een ongeremde technologische groei baas te worden? Of gaat het ook in een socialistische maatschappij als in Goethe's ballade van de toverleerling, die de eenmaal door hem opgeroepen krachten niet meer in de hand weet te houden? 2. Als dit wèl het geval is, bestaat er dan, in de huidige wereldsituatie, enig uitzicht dat de emancipatorische krachten sterk genoeg zullen blijken om de voor onze toekomst zo gevaarlijke tendenties tijdig om te buigen? Wat de eerste vraag betreft, kunnen wij allereerst proberen vast te stellen, in hoeverre de Sowjet-Unie en de overige niet-kapitalistische regimes in Oost-Europa er in geslaagd zijn bij hun economische en technische opbouw de ernstigste begeleidingsverschijnselen van de westerse industriële expansie te vermijden. In beginsel staat een socialistische samenleving veel sterker in de strijd tegen uitputting van grondstoffen en milieubederf dan een kapitalistische. Immers, waar geen particuliere kapitaalsbelangen op basis van het winstprincipe roofbouw kunnen bedrijven op de rijkdommen van deze aarde, kunnen de ‘sociale kosten’ een veel grotere rol spelen bij de afweging van kosten en baten. Toch heeft het in de Sowjet-Unie | |
[pagina 665]
| |
lang geduurd vóór het besef van de gevaren, verbonden aan ongeremde technische groei, doordrong. Nog niet zo lang geleden kon worden geschreven dat de Wolga even smerig was als de Rijn; uit de Oostzee leek alle leven verdwenen, de Kaspische Zee zat vol olie en zelfs het grote natuurmonument dat Baikal-zee heet dreigde vervuild te raken. Maar in de laatste jaren schijnen belangrijke zuiveringsinstallaties te zijn aangelegd; in de Oostzee beginnen weer vissen te verschijnen en bij haar bezoek aan de Sowjet-Unie heeft Prinses Beatrix een glaasje water uit het Baikal-meer kunnen proeven. Indrukwekkender nog is de aanpak van de milieuproblematiek in de Chinese Volksrepubliek. Aan de ene kant kunnen we stellen, dat het feit dat China verhoudingsgewijs nog pas aan het begin staat van zijn industriële ontwikkeling, mogelijkheden biedt om van het begin af waarborgen in te bouwen, dat de technische groei niet uit de hand loopt, zoals bij ons. Een typisch voorbeeld van de voorsprong van de achterstand - door Mao toegelicht met het bekende beeld van het onbeschreven blad papier, waar op de schoonste gedichten kunnen worden geschreven. Maar toen eenmaal het besef van de ernst van de milieuproblematiek tot de Chinese leiders was doorgedrongen, kon deze op veel radicaler wijze worden aangepakt dan door een overheid in een ‘kapitalistische’ samenleving. ‘Recyclen’ en bezuiniging op het gebruik van grondstoffen zijn een integrerend onderdeel geworden van de Chinese technologie.Ga naar eind9. De zorg voor het natuurlijk milieu heeft vanaf 1949 een zeer hoge prioriteit gehad in het Chinese landbouw- en bosbouwbeleid. Van geweldig belang is de actieve participatie van de massa - of het nu de consumenten zijn, de arbeiders in een fabriek of de omwonenden. De sociale controle op een gebruik van de technologie in het belang van de totale bevolking wordt bevorderd door deze sterke participatie van de massa's in alle kwesties die haar belangen raken - deze massa's weten zich door een kritiseren van elke neiging tot bureaucratisme en machtsmisbruik duchtig te laten gelden. De grote nadruk in de Chinese samenleving op een sobere levensstijl is een goede rem op de verspilling van grondstoffen en energie. Om maar één voorbeeld te noemen: het ontbreken van particuliere auto's maakt het leven niet alleen gezonder, maar voorkomt ook een flink brok milieuvervuiling. Het zou te wensen zijn, dat de milieuvervuilende sigaret in China even radicaal werd afgeschreven als de particuliere auto! Een belangrijk punt is ook, dat bij de kostenberekening in China het financiële aspect betrekkelijk op de achtergrond blijft. De ‘sociale kosten’ worden, overeenkomstig de door Kapp in 1950 al geopperde maar toen door weinigen op hun waarde geschatte ideeën, volledig in de berekening opgenomen. De Chinese aanpak houdt dus geenszins, zoals de Club van Rome zou willen, een rem in op de technologische en economische groei. Mao en de zijnen weten bliksems goed, dat hun land nog lange jaren ‘onderontwikkeld’ zal blijven. Maar hun oplossing bestaat niet in een afremming van deze groei, in een abdicatie dus van de wetenschap, maar in een interpretatie van de begrippen ‘groei’ en ‘technische vooruitgang’ op zo een manier, dat het in onze samenleving levensgroot conflict tussen technologische groei en samenlevingsbelang wordt vermeden.Ga naar eind10. Technische en economische groei kunnen, volgens de Chinese uitleg, alleen maar een groei zijn die in overeenstemming is met het algemeen bevolkingsbelang. Over de interpretatie van dat belang, op kortere of langere termijn, kan verschil van mening bestaan - maar van een wezenlijke contradictie tussen producentenbelang en publiek belang is in China geen sprake. De optimistische visie van H.G. Wells op de toekomst der mensheid, gegrond op een groei van wetenschap en techniek, vindt in de ervaringen in China een indrukwekkende bevestiging. Ad 2. Is het op zichzelf al van het grootste belang voor ons toekomstperspectief, dat meer | |
[pagina 666]
| |
dan één vijfde van de wereldbevolking een ontwikkelingspad heeft gekozen dat de gevaren, waarvoor de Club van Rome waarschuwt, tot veel geringer proporties terugbrengt - daarnaast is ook van belang dat in vele kringen van onze westerse wereld een besef aan het ontstaan is dat onze problematiek niet zo onoplosbaar is als het wel eens lijkt. Door het Chinese alternatief wordt het verzet tegen de aantasting van ons eigen leefmilieu versterkt. Maar betekent dit, dat de emancipatorische krachten in onze westerse wereld zo sterk kunnen worden dat zij onze vervuilers en afvalmakers hun bedrijf op den duur onmogelijk zullen maken? Het is een uiterst verblijdend verschijnsel dat overal in onze westerse wereld actiegroepen uit de grond schieten, die zich actief tegen de aantasting van ons leefmilieu verzetten. Het anti-Kalkarverzet trekt op het ogenblik sterk de aandacht. Al zijn de acties niet altijd even rationeel van opzet, en al wordt voor een overheid het ‘regeren’ door al die haar tussen de benen lopende groepen soms bemoeilijkt - toch is alleen al het bestaan van dat verzet een van de weinige verschijnselen in onze westerse wereld, die ons hoop doen houden op de toekomst. En ook in de derde wereld wordt de greep van het kapitalisme op de gebeurtenissen geleidelijk minder vast - hoewel nog even drukkend als tevoren. Niet alleen de Sowjet-Unie en China hebben zich kunnen losmaken van de greep van het westers kapitalisme - ook in Indo-China hebben de emancipatorische krachten getoond dat het Amerikaanse imperialisme niet onoverwinlijk is. Maar een uiterst zware strijd staat nog voor de boeg - en die strijd zelf kan, wanneer hij de vorm van een oorlog krijgt, de toekomst van de mensheid in groot gevaar brengen. | |
c. De relativistische visie.De in het voorgaande geschetste hoopgevende ontwikkelingen zullen misschien voor velen toch niet overtuigend genoeg zijn om mijn in 1971 uitgesproken optimisme in zake de toekomst der mensheid aannemelijk te maken. Het wordt tijd ons even los te maken van de actuele problematiek en het vooruitgangsbegrip in een meer theoretisch kader te plaatsen - dit aan de hand van de kritiek van verschillende kanten geuit op mijn Evolutie en revolutie.Ga naar eind11. Zo stelt Van Benthem van den Bergh dat men tegenover mijn geloof in emancipatie, als hoofdtrend in de geschiedenis, net zo goed zou kunnen poneren, dat er in de wereldgeschiedenis een duidelijke trend is naar meer onderdrukking en terreur; en dat daartegenover emancipatie een steeds zwakker wordend ‘contrapunt’ is. Voor deze opvatting kan men, aldus Van Benthem van den Bergh, in de geschiedenis evengoed steun vinden.Ga naar eind12. Tellegen heeft dezelfde gedachte verder uitgewerkt met een beroep op Jan Romein.Ga naar eind13. Dit is daarom vermeldenswaard, omdat Romein nog in 1937 de emancipatiestrijd van arbeiders en boeren als de hoofdtrend zag in de geschiedenis der mensheid.Ga naar eind14. Wel relativeerde hij toen al die trend en de daarbij behorende ‘critische wetensvorm, de dialectisch-materialistische’, met de woorden: ‘zolang die (emancipatiestrijd) duurt’. Tellegen nu meent, dat Romein na de tweede wereldoorlog van die betrekkelijke en tijdelijke zekerheid is teruggekomen, in zijn in 1950 uitgesproken rede voor de Nederlandse Sociologische Vereniging, getiteld ‘Gedachten over de vooruitgang’.Ga naar eind15. En inderdaad zijn er passages bij Romein te vinden waarin zijn betrekkelijke zekerheid van vóór de oorlog schijnt verkeerd te zijn in een relativerend ‘het kan vriezen en het kan dooien’, als antwoord op de vraag: werkt de tijd (nog) in ons voordeel? Romein onderscheidt namelijk vooruitgang-als-ideaal - echte vooruitgang dus! - van vooruitgang-als-feit, waarvoor hij liever de neutralere en minder emotioneel geladen term ‘voortgang’ wil gebruiken. In tegenstelling tot echte vooruitgang is deze ‘voortgang’ duidelijk aantoonbaar maar deze ‘voortgang’ is een tweesnijdend zwaard. Romein ziet het in 1950 als een historische en aantoonbare waarheid, ‘dat tegelijk en in dezelf- | |
[pagina 667]
| |
de mate met het vermogen om conflicten op vreedzame wijs te beslechten, het vermogen om vernietigingsoorlogen te voeren is toegenomen, dat met het vermogen om zich de sociale rechtvaardigheid als ideaal te stellen, de sociale onrechtvaardigheid steeds perfecter middelen vond om zich te handhaven, en dat met het toenemen van de mogelijkheid om welvaart voor allen te scheppen een steeds groter aantal mensen met werkloosheid en morele ondergang wordt bedreigd, of dit alles in enen samenvattend, dat het streven naar een wereld van vrijheid van overtuiging en meningsuiting en vrijzijn van vrees en gebrek ons een wereld kon brengen, die tegelijk de omgekeerde mogelijkheden in een even hoge potentie in zich draagt. Of anders gezegd, de vooruitgang blijkt een avontuur, dat door verdere voortgang niet minder avontuurlijk, integendeel steeds hachelijker wordt’. De voortgang van Romein wordt dus niet echte vooruitgang, maar een steeds toenemende potentiëring in positieve èn in negatieve zin. In feite schijnt Romein hiermee te ontkennen dat voortgaande emancipatie (als wij zijn vooruitgang-als-ideaal zó mogen interpreteren) waarschijnlijker is dan een voortgang in omgekeerde richting - en terecht ziet Tellegen hier een tegenstelling tot mijn optimistisch gekleurd ‘probabilisme’, als tot uitdrukking gebracht in Evolutie en revolutie. Toch is de afstand tussen de oudere, enigszins door de ervaringen van en na de tweede wereldoorlog gedesillusioneerde, Romein en mij kleiner dan het lijkt. Zowel voor hem als voor mij is voortgaande emancipatie een kwestie van volgehouden strijd, en niet een gedetermineerde zekerheid. Ook Romein stelt, dat de strijd niet a priori verloren hoeft te zijn - mits er maar voldoende ‘...denkmoed en kracht der verbeelding (worden)...in dienst gesteld van het ideaal der volledige ontplooiing van de onuitputtelijke mogelijkheden, met het historisch menszijn in zijn oneindige mens-wording gegeven.’Ga naar eind16. Toch voel ik zowel bij Romein als bij mijn critici een sterke preoccupatie met wat in ‘het westen’ gebeurt - en er is hier bij ons op het oog niet veel dat reden geeft tot optimisme. Wij raken hier steeds meer bevangen in het idee dat ons economisch en maatschappelijk systeem is dolgedraaid - en hieruit komt een stemming voort, vergelijkbaar met die van ‘Der Untergang des Abendlandes’ - met dien verstande dat er een wanhoop dreigt te ontstaan aan een toekomst niet alleen voor het avondland, maar voor de mensheid als geheel. Al wijkt het relativisme van Romein en van mijn critici aanzienlijk af van dat van Spengler - zo is er bij hen geen sprake van een steeds weer terugkerend cyclisch proces van opgang-bloei-neergang - het scepticisme omtrent een leefbare toekomst hebben zij met Spengler gemeen. Daarentegen wordt mijn betrekkelijk optimisme, mijn voorzichtig en relativerend vooruitgangsgeloof, sterk beïnvloed door de directe ervaring van wat zich in delen van Azië, en met name in China, in de afgelopen 25 jaren heeft afgespeeld. Daar is niets te bespeuren van het blasé westers pessimisme, van een fin-de siècle stemming zoals die bij ons overheerst. Niet alleen is daar het geloof in vooruitgang, in een betere wereld morgen en overmorgen, dagelijks voelbaar - het geloof wordt er ook voortdurend omgezet in daden. Tegenover ons getheoretiseer over de al of niet realiseerbaarheid van emancipatie is dagelijks voortschrijdende emancipatie dáár tastbare realiteit. De houding van ons hier in het westen is zo'n beetje zoals Romein zijn gedrag kritisch analyseert: ‘Ik zag laatst een blinde met een geleidehond, die de drukke straat wilde oversteken. Ik bleef staan om waar te nemen hoe die hond zich van dat verkeer rekenschap zou geven om zijn baas veilig naar de overkant te brengen. Totdat ik plotseling in mijn observatie gestoord werd door een Amsterdamse volksvrouw die - de blinde resoluut onder de arm nam en hielp oversteken. Met andere woorden, in haar onbewustheid functioneerde haar “help-apparaat” feilloos, terwijl ik met al mijn bewustheid, jammerlijk te kort schoot.’Ga naar eind17. | |
[pagina 668]
| |
Misschien is het onze overbewustheid van alle problemen die ons belemmert om de strijd vóór verdere emancipatie met dezelfde resoluutheid te voeren, die meer dan één vijfde van de wereldbevolking kenmerkt. Toch - en hier ligt mijn reserve, mijn relativering van mijn eigen optimisme, nu weer drie jaar nà de verschijning van mijn Evolutie en revolutie - wordt het nu hoog tijd om die strijd krachtig ter hand te nemen. Want, met alle gevaarlijke trends die ons in de richting van de catastrofe dreigen te voeren, gaat het er op lijken dat ook de mensheid er nu aan toe is om eindexamen te doen. | |
Zullen wij slagen?Wij hebben niet veel tijd meer - dat schijnt ook de Club van Rome in zijn pas verschenen tweede rapport te schrijven, waarover ik vandaag iets door de radio hoorde. Men schijnt daarmee te bedoelen: wij, rijke landen hebben niet veel tijd meer om aan de honger en ellende in de arme landen een eind te maken. Dat is natuurlijk grote onzin. De rijke landen zullen, zolang bij hen het kapitalistisch systeem bestaat, nooit aan de armoede en ellende in de arme wereld een eind maken - immers, ze verdienen eraan. Alle ‘ontwikkelingshulp’ strekt alleen tot verdere ontwikkeling van de onderontwikkeling.Ga naar eind18. Ook ik zeg: we hebben niet veel tijd meer. Maar met die ‘we’ bedoel ik: de emancipatorische krachten in het westen, in samenwerking met die in de tweede en de derde wereld. En wáár hebben we haast mee? Met het een eind maken aan de macht van de afvalmakers, vervuilers, en uitbuiters van de armoede en ellende in de derde wereld. Ja, het is tijd voor de mensheid om eindexamen te doen. Een ‘goed’ cijfer zit er voor ons nauwelijks meer in - wij mogen al blij zijn als de mensheid niet binnen enkele generaties als een baksteen ‘zakt’ - terug naar het Stenen Tijdperk. En ook voor een herexamen krijgt de mensheid dan geen kans meer. Mag dit nog een optimistische visie heten? Vandaag zeg ik, ondanks alles, nog ja. Maar wie weet, moet ik dan over een paar jaar weer herexamen doen. Het hangt van ons zelf - en met name ook van de jongeren, in het westen - af of dit weer nodig zal zijn.
8 oktober 1974 |
|