De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 467]
| |
Hans Plomp en Gerben Hellinga
| |
[pagina 468]
| |
maar verder ... Misschien iemand als Truman Capote in zijn latere boeken en hier het gescharrel van Develing met zijn zogenaamde feitelijke weergave.
G.: Aha. Er wordt dus eigenlijk geen realisme meer geschreven.
H.: Je zou kunnen zeggen dat het boeken zijn waarin de feiten niet geëvolueerd worden, waarin associatievermogen en fantasie worden uitgeschakeld. Waarin de feiten zo droog mogelijk worden weergegeven.
G.: Toch is het verzamelen van de feiten al een keuze die een persoonlijk beeld van de werkelijkheid geeft.
H.: Het is een afvlakking van de werkelijkheid. Ze beperken zich tot het weergeven van het minst interessante aspect: de uitwendige gebeurtenissen en alles wat een werk tot kunst verheft, namelijk de bijzondere interpretatie van de kunstenaar, laten ze weg.
G.: Dan hebben we nog het naturalisme...
H.: Dat zal dan wel een poging zijn om het realisme zo naturalistisch mogelijk weer te geven.
G.: Tja. Nou ja. Het blijft moeilijk om een beeld van die begrippen voor ogen te krijgen.
H.: Ja, moet je horen, die begrippen kunnen we het beste meteen overboord zetten. Ik bedoel: als 't een beetje goed is, dan heb je alle stromingen en richtingen in jezelf en je werk geïntegreerd en hoe je je dan uiteindelijk uit, is een kwestie van persoonlijke voorkeur. Het is toch onzinnig om te zeggen dat de romantiek een tegenhanger zou zijn van het rationalisme, of het gevoel van het verstand? Integendeel, het zijn de polen van de menselijke geest die samen de zaak in evenwicht houden.
G.: Nou is dit nummer van de Gids blijkbaar gewijd aan de neo-romantiek in Nederland en ze vroegen ons het neo-romantisch aspect van Ruigoord te belichten. Daarbij moet ze toch iets voor ogen staan.
H.: Dat zal best.
G.: En als zij het romantische beschouwen als de tegenpool van het rationele...
H.: Nou ja, ‘men’ beschouwt het romantische als een reactie op het rationele. Maar volgens mij is het onzin om altijd maar van actie en reactie te spreken. Je kunt beter zeggen dat de romantiek een logisch vervolg, een natuurlijke groei en uitbreiding van het rationele is. Iemand zorgt voor stevige schoenen voor een reis, dat is rationeel. Maar de wens op reis te gaan is romantisch. Zo voedt en ondersteunt het een het ander. Voor de zogenaamde generatieconflicten geldt hetzelfde.
G.: Je ziet ze dus onvermijdelijk en organisch uit elkaar voortkomend. De rationele gedachte verwijdt de fantasie en het gevoel beinvloedt het verstand.
H.: Het verstand is beperkt. Alleen als je gelooft dat je alles weet en alles begrijpt - wat trouwens allesbehalve rationeel is - dan zou je kunnen zeggen dat het verstand onbegrensd is. Maar zolang je aanneemt dat je maar een fractie weet van wat er te weten valt, moet je andere dan verstandelijke bronnen aanboren om in dat onbekende je weg te vinden. Gevoel, intuïtie, nieuwsgierigheid, moed, angst desnoods, liefde, noem maar op. Pas later gebruik je je verstand weer om de nieuw-ontdekte dingen in jezelf te integreren. Te begrijpen. Alleen verstand leidt toch tot niets! Had Hitler geen scherp verstand? Of Al Capone? Of Edgar Hoover? Napoleon, Lammers, noem maar op. Maar om op het onderwerp terug te komen: het zogenaamde materialisme, dat ook in de negentiende eeuw zijn bloei had, trok een scherpe streep tussen wat men wel en niet ‘rationeel kon bevatten’. Wat men niet begreep bestond | |
[pagina 469]
| |
eenvoudigweg niet in de materialistische opvatting. Nou, dat eitje was natuurlijk gauw leeggepeuzeld. Dat was zo'n beperkte wereld, die had men binnen enkele decennia helemaal binnenstebuiten gekeerd. Toen moest er wel een bewustzijnsverruiming komen. En die wordt de neo-romantiek genoemd.
G.: Maar de materialistische gedachte, van wat ik niet kan begrijpen bestaat niet, is op dit ogenblik nog steeds de meest gangbare denkvorm.
H.: Ik geloof dat het wetenschappelijk materialisme in het begin van deze eeuw al achterhaald was.
G.: Maar maatschappelijk werkt het heel lang door, want zowel linkse als rechtse mensen, lullige begrippen maar ik gebruik ze maar even, hebben nog steeds een materialistisch wereldbeeld.
H.: Ja, het is simpel en concreet, hè, het trekt de mensen aan als een gouden kalf. Het is een auto nu, tegenover hel of hemel na de dood, bij wijze van spreken. Nou, dan nemen die mensen de auto. Dat andere komt nog wel, na hun pensioen.
G.: Wil je het materialisme werkelijk vergelijken met het gouden kalf?
H.: Ja hoor, met als bijbel Das Kapital, kun je nagaan. Het is verheffen van het concrete, tastbare, door mensen geconstrueerde, tot godheid.
G.: Maar dat is niet gelijk aan het bezitten van een auto.
H.: Nee, maar wel aan het tot levensdoel maken van tastbaar bezit.
G.: Ja, zo kun je het interpreteren, maar je kunt het marxisme toch ook als een hoger denkniveau beschouwen. Juist het marxisme. Dat heb ik altijd als een super-romantische idee gezien. Toch? Het is toch een romantisch idee, dat je de mens en de wereld zou kunnen verheffen, dat je het aardse slijk kunt laten verdwijnen...
H.: Natuurlijk. Alle inspiratoren van dergelijke bewegingen zijn romantisch. Het is het moment dat het visioen werkelijkheid wordt - waarbij de oorspronkelijke inspiratoren meestal allang niet meer betrokken zijn, die zijn immers hun tijd vooruit, zoals dat heet - het is op dat moment dat het misgaat. Dan komen de machtsgieren en ellebogenwerkers aan bod. Op dat moment wordt het visioen realisme en wordt het romantische aspect snel begraven. Het materialisme gelooft alleen in de ‘grauwe’ werkelijkheid en heeft geen ‘hoger voorbeeld’ dat zij navolgt. De romantiek zoekt naar een ‘hogere’ realiteit, naar welks voorbeeld men de wereld kan ontwikkelen en verbeteren. Het materialisme houdt op, als iedereen hetzelfde bedrag in zijn portemonnee heeft zitten, de romantiek begint eigenlijk op dat punt pas weer. Ruigoord is voor ons toch eigenlijk ook het werken aan de verwezenlijking van onze droom. Dat is romantisch, maar uiteindelijk hetzelfde wat Marx deed.
G.: Ja. Toch zou ik niet gemakkelijk kunnen zeggen, of we hier nou een droom realiseren, of dat het de bittere werkelijkheid is, waarin we leven.
H.: We leven in de werkelijkheid. Maar die is zo verruimd door de mogelijkheden die Ruigoord ons biedt, dat we daar een groot aantal dromen in kwijt kunnen. Betrekkelijk aardse dromen natuurlijk.
G.: Zoals daar zijn?
H.: Nou, het houden van dieren, tuinieren, het hebben van vrienden als buren, het samenleven met geestverwanten. Ruimte, licht, lucht.
G.: Isolement, stilte... | |
[pagina 470]
| |
Op dit ogenblik wordt het gedurende enkele minuten onmogelijk om verstaanbaar verder te praten. Een immense jumbojet dendert op zo'n tweehonderd meter over hen heen. De knipperlichten geven het ding een nerveus, jachtig uiterlijk. De arme lucht wordt gillend aan stukken gereten en als een doodgekookte massa uitgestoten. Een dikke, vettige kerosinebaan blijft in de lucht hangen, daalt langzaam neer en zet zich vast in alles wat groeit en bloeit. De twee vrienden zijn gaan zitten, drinken en staren naar het zich verwijderende projectiel. Als de stilte weerkeert:
H.: Je kunt toch niet zeggen dat we hier nou typisch buiten wonen.
G.: Nee, we wonen duidelijk in de periferie van de grote stad. Met haar eigen mysteriën. Vliegend ijzer in de lucht, vreemde geuren en kleuren. Bij zuidenwind, als de bulderbaan in werking treedt, oorverdovend hemels gehuil ...
H.: En echt buiten wonen, tussen de plattelanders, dat moet je ook niet idealiseren. Wij hebben onze eigen wereld meegebracht hierheen. En we zien meteen de situatie ontstaan, zoals we die uit de stad kennen: de gifspuitende hereboer maakt ons het leven zuur, de kleine scharrelaars zoeken contact en steun.
G.: En steunen ons!
H.: Ruigoord is natuurlijk helemaal geen dorp meer van plattelanders. Het merendeel van de bewoners bestaat uit jonge stadsmensen. Wat er binnenskamers gebeurd heeft bijna helemaal met de stadscultuur te maken, zeker niets met de plattelandsmentaliteit van tegenwoordig. Eigenlijk barst ons dorp uit elkaar van de creativiteit.
G.: In de huizen worden de veldslagen van de grote stad gesublimeerd uitgevochten.
H.: Ruigoord is precies wat Lucretius aanbeveelt als woonplaats voor wijsgeren: tegen de horizon de torens en koepels van de grote stad. Hier de afzondering van de kluizenaar, ginds het Mare Magnum van de grote wereld. Ik geloof dat onze positie, op de drempel van stad en natuur, de beste is. Hier kun je uit beide bronnen drinken, hier kun je proberen cultuur en natuur met elkaar in evenwicht te brengen.
G.: En daar komt nog bij dat we wonen op de puinhopen van wat de stad heeft aangericht. Ik geloof dat het leven in een aftakelend gebied veel te maken heeft met je waarneming van de rest van de wereld. Als je in een sombere grauwe buurt woont dan wordt je wereldbeeld grijs en somber. Hier hebben we de gespleten situatie dat we enerzijds geconfronteerd worden met een gigantische, voor onze begrippen tenminste, open ruimte, waarin de natuur vrijwel ongestoord haar gang gaat, anderzijds met een vorm van totale vernietiging. Het doet mij denken aan het wonen in een gebombardeerde stad. Ik heb 's een dagboek gelezen van een Berlijnse die, toen het eindelijk stil werd, uit haar hol te voorschijn kroop, de rokende puinhopen zag en voelde dat ze in een nieuwe wereld werd geboren. En als de zon onderging dan had dat een eigenaardige bekoring voor haar. Het werd iets inspirerends, hoopgevends.
H.: Dat kan ik me heel goed voorstellen. De vuilnisbelt van Amsterdam daar is ook een inspirerende omgeving.
Hij wijst op de puin- en vuilnishopen daar in de verte waar, uit spleten in de gebarsten, gloeiend hete grond, dag en nacht een zurig ruikende rook opstijgt. Waar vette ratten, tam als mussen, op de verdwaalde bezoeker afkomen en waar de doornappels groeien waaruit hij en andere dorpsgenoten hun heksenthee brouwen...
G.: En de zandvlakte dan? Als je je voorstelt dat er zes meter onder dit zand sublieme landbouwgrond ligt, dat er mensen geleefd, paarden geploegd, schepen gevaren hebben. En nu ligt er zout zeezand, waardeloos, kilometers. | |
[pagina 471]
| |
H.: Het is het dieptepunt in de geschiedenis van deze grond. Het is de slechtste grond die ooit in de IJ-polders heeft gelegen. Het heeft miljoenen gekost om de slechtst mogelijke grond te creëren.
G.: En nog is de natuur zo ongelofelijk sterk dat ze zelfs dit barre gebied in een wildernis herschept. Moet je zien bij die meertjes daar. Over een jaar of drie vier staat daar een bos.
Hij wijst op een paar jonge wilgen, in het zand bij een vennetje, die goed zijn aangeslagen en vol in het blad zitten.
H.: Ik zag onlangs een condoomboompje staan. Een struikje met twee condooms over de takken gedrapeerd. Dus er zit wel leven in de brouwerij.
G.: Ja. Er komen hier nogal wat mensen om te neuken.
H.: Nou, is dat niet de meest romantische bestemming voor deze grond die je je voor kunt stellen? Het neukzandje aan de stadrand. Wat hebben wij vroeger niet vaak moeten zoeken naar een geschikte plek om te vrijen.
Ze hebben inmiddels weer een sigaret gedeeld, staan op en wandelen verder. In de richting van het Noordzeekanaal blijkbaar. Dat valt tenminste af te leiden uit een enorme olietanker die plotseling, hoog boven de bomen in de verte uitstekend, door het landschap glijdt.
G.: Iets anders. Je hebt een keer geschreven dat wij ons als Amsterdammers verantwoordelijk voelen voor de wandaden die de stad hier heeft aangericht. Zo voel ik het toch nog sterk. Ik voel nog steeds een sterke binding met Amsterdam. De stad zit in m'n bloed. En wat daar gebeurd, die slooppartijen in het Centrum, dat zie je hier in symbolische vorm terug. De stad bestaat zevenhonderd jaar en op dat moment is zij gewikkeld in een vernietigingsoorlog tegen de omringende gemeenten. Niemand in Amsterdam realiseert zich wat hier is gebeurd. De zelfmoorden, hartaanvallen, mensen die uit het lood geslagen zijn, gebroken gezinnen, alleen door het feit dat ze hier weg moesten.
H.: Och, daar moet je niet zo zwaar aan tillen. Nederland is toch een absurd land. Het is een soort zandbak die iedere tien jaar omgewroet moet worden om alle inwoners aan het werk te houden. Een mierennest.
G.: Ach ja. Nederland bestaat eigenlijk helemaal niet meer. Vaak denk ik, waar maak ik me toch druk over. Dat land is allang in uitlaatgassen opgelost. Een proces dat zich in vijftien jaar heeft voltrokken.
H.: Dat komt doordat het zo eivol is. Volgens mij moeten we proberen hier in de IJ-polder het allerbeste waartoe wij in staat zijn te realiseren, eventueel los van de ruïneuze ontwikkeling in de randstad. Wij kunnen bewijzen dat hoe verziekt het ook is, want dit is natuurlijk een van de ziekste plekken van het land - het zal nog een hele tijd duren voor heel Nederland onder het zoute zand bedolven is - hoe ellendig de omstandigheden ook zijn dat je er toch op kunt leven en pionieren. Wij leven hier eigenlijk al na de vernietiging. Tussen de puinhopen.
G.: Berlijn '45.
H.: En het blijkt nog plezant te zijn ook!
G.: O ja. Het is duidelijk heel stimulerend om in zulke omstandigheden te verkeren, als je er voor openstaat dan. En dat is natuurlijk een romantisch aspect, dat je het gedoemde en kapotte opzoekt om er energie en inspiratie uit te halen.
H.: Het is ook het partij kiezen voor de underdog. Dit kleine dorp dat met de ondergang | |
[pagina 472]
| |
werd bedreigd door het monster van Amsterdam. Wij geven steun aan het zwakke, de natuur, het geplunderde land, de stadsmensen die zich geen stukje grond en ruimte kunnen veroorloven. Ik zie er toch een Robin Hood-achtig socialisme in. En dat juist een aantal socialisten de zaak hier verder willen vernietigen is tragisch genoeg, maar zegt in feite alleen iets over het socialisme.
G.: Over wat daarvoor doorgaat tenminste, in de tegenwoordige sociaal-democratie.
H.: Geld & Macht. In Zweden zijn leidende sociaal-democraten getrouwd met leden van de Zweedse adel, om zo in de gegoede kringen te raken, met bezit en buitengoederen. Een groot, rigide machtsblok.
G.: Tja, we zitten hier ook zo gek nog niet, in Nederland, in Ruigoord. Een deel van ons bestaan bestaat uit wantrouwen tegen het systeem, uit het observeren hoe de zaak naar de sodemieter gaat.
H.: Je kunt ook zeggen: hoe de samenleving zich ontwikkelt in een richting die ons afschuw inboezemt. Men zal de zaak heus nog wel een tijd draaiende, een deel van de mensheid in leven kunnen houden.
G.: Ik geloof toch dat de zaak sneller dan ze denken naar de knoppen zal gaan, dat de puinhopen, door ontzettend uiteenlopende omstandigheden, steeds talrijker zullen worden. En dan gaat het er maar om: wie is er in staat verder te gaan onder dergelijke omstandigheden.
H.: Dat het mogelijk is, laten wij hier zien.
G.: Maar wat ik vaak vergeet is dat wat je ziet, denkt en hoopt natuurlijk subjectief is. Ik ken bijvoorbeeld buitenlanders die zeggen: dit is het meest geavanceerde, dus eigenlijk beschaafde, land in Europa. Hier kan alles. Jullie leven in een vrijheid die nergens bestaat. En dat berust toch ook op feitelijke waarneming.
H.: Ja, we hebben hier en in delen van Amsterdam een soort luchtbel gecreëerd, waarin je vrij kunt ademhalen. Daarbinnen kunnen allerlei verstikte levensvormen uit de samenleving opbloeien, zonder dat er een botsing ontstaat met het systeem. Met een luchtbel kun je niet in botsing komen.
G.: Hm. Zijn we volgens jou systeem-bevestigend?
H.: Nee. Maar ik geloof dat wij laten zien, dat het één logisch uit het ander kan voortvloeien, zonder dat er van vernietiging en vijandschap sprake is. We laten zien dat het zelfs binnen de rampzalige ontwikkelingen om ons heen mogelijk is van de nood een deugd te maken, door een stap verder te zetten. We hebben uiteindelijk het dorp en het land te danken aan het zelfde rotte systeem dat hier de zaak heeft vernietigd en dit systeem stelt ons ook in staat hier onze ideeën gestalte te geven. En dat dat een beetje lukt, blijkt alleen al uit de aandacht die we krijgen.
G.: Het kan ook zijn dat we eenvoudig een gat gevonden hebben dat nog aan niemand bekend was. Iedereen van ons die hier terecht is gekomen, was in de stad in een min of meer wanhopige situatie geraakt.
H.: Zeker. Wat daar ook de oorzaak van geweest mag zijn: slechte behuizing, drukte, stank, behoefte aan landwerk, eenzaamheid, gebrek aan ontplooiingsmogelijkheden, noem maar op. Iedereen zocht naar een nieuwe levensmogelijkheid.
G.: Daarom zeggen abstracte begrippen als neo-romantiek mij ook zo weinig.
H.: Die begrippen zeggen ook niet veel. Ze | |
[pagina 473]
| |
slaan op de verschillende zintuigen en delen van de geest die in een bepaalde periode bijzonder de aandacht krijgen. Het realisme is koel zintuigelijk, het naturalisme wat extatischer, de romantiek een mengsel van gevoel en zintuigen, in het symbolisme de intuïtie, in het surrealisme de droom, en ga zo maar voort. Maar als je je ontwikkelt vindt er een synthese van al die dingen plaats. Dan herken je in jezelf ‘al het menselijke’. Je bent realist, romanticus, rationalist, mysticus, socialist, conservatief ...
G.: Conservatief?
H.: Ik bedoel: het conserveren van dat wat je bevalt. Dat doet iedereen. Kapitalist is iedereen. Iedereen heeft geld en bezittingen.
G.: Best. Maar ik ben er meer en meer van overtuigd geraakt, dat ze kunnen lullen wat ze willen, ze kunnen uitentreure systemen in het leven roepen, noem het maar socialisme, maoïsme, de hele mikmak, maar zolang de mensen zich aan geld houden is alles gedoemd te blijven mislukken. De evolutie is onder andere dat de mensheid het geld weer los zal laten.
H.: Geld als ruilmiddel is natuurlijk wel handig en efficiënt.
G.: Nee. Dat mag zo lijken maar geld laat zich niet handig en efficiënt gebruiken. Dat is juist de beoordelingsfout die het materialisme maakt. Geld is volgens mij te vergelijken met een natuurkracht, zoiets als de oceaan, de wind of de dood. Met dien verschille dat geld zonder de mensheid niet zou bestaan. Geld is een vorm van energie. Het wordt groter, zet uit, wordt kleiner, krimpt in. Hoezeer de mensen het ook proberen te beheersen, het kruipt waar het niet gaan kan. Het stroomt als water. Er is geen obstakel dat door geld niet genomen kan worden. En het brandt als vuur. Het verzengt en verschroeit. Daar waar het geld verdwijnt laat het ellende achter, honger, armoede, vervallen troep. Het geld dicteert de veranderingen in de samenleving en in het individu. De veranderingen ontstaan doordat het geld verandert.
H.: Zie jij het geld als een abstracte kracht?
G.: Als een metafysische kracht. Het is onstoffelijk en gelijktijdig in alles, in ieder voorwerp, in iedere handeling, aanwezig. Misschien is het inderdaad uitgevonden door de duivel of wat voor excuus er ook voor bedacht is. Maar het kan niet anders dan een fase in de ontwikkeling van de mensheid zijn, die afgelegd moet worden om verder te komen.
H.: Zoals de hele menselijke staat een fase is.
G.: Daarom geloof ik dat we oneindig door kunnen lullen zonder resultaat, zolang geld centraal staat in onze samenleving.
H.: Ik geloof overigens niet in de spreuk: Money is the root of all evil. Dat is te simpel. Het omgekeerde wil ik eventueel nog wel aannemen, dat evil de wortel van money is, maar dat geldt voor zoveel dingen: voor haat, oorlog, afgunst, oneerlijkheid, noem maar op. Het slechte was er vóór het geld er was, als je tenminste van het slechte wilt spreken.
G.: Nou, ik ben daar niet van overtuigd. De metafysische kracht die geld vertegenwoordigt is zo in alles doordrongen dat het heel moeilijk is kwaad en geld te scheiden.
H.: Ja, geld is natuurlijk het gouden kalf, het symbool van het aards bezit, het materialisme. Maar of het als zodanig verworpen moet worden, betwijfel ik. Want iedereen is ook materialistisch. Je bent ook lichaam.
G.: Tuurlijk, maar ik kan mij best een samenleving voorstellen waarin de individu gebruik kan maken van alles wat de maatschappij te bie- | |
[pagina 474]
| |
den heeft, zonder dat er geld aan te pas komt.
H.: Dan wordt er dus een tussenfase uitgeschakeld. Verder gebeurt er niets.
G.: Geld is niet meer dan een tussenfase! Een ruilmiddel dat als eigenschap heeft, dat het slechte vibraties met zich meebrengt. Hoewel ogenschijnlijk vaak het tegendeel lijkt. Wij kunnen niet zonder geld, dat staat buiten kijf, maar die munten en papiertjes waar wij mee omgaan zijn maar kruimeltjes. Geld wordt pas werkelijkheid, wordt pas zichzelf, als het in getallen genoteerd staat. En dat is het belangrijkste: het aantal nullen dat achter het cijfer staat. Op je bankrekening is het eerste cijfer relatief onbelangrijk. Het gaat om de nullen. De nul bepaalt de grootte van je bezit. En je weet, de nul als symbool, een put waar je in kunt kijken.
H.: Het niets. Een dans om het niets, het gouden kalf. Het is een door mensenhanden geconstrueerde mathematische computerwereld. Een decor.
G.: Economen zijn dan ook gevaarlijke goeroes. Ze zitten aan de lopende band constructies te bedenken om de geldstromen te beheersen. Dat lukt ze niet maar wel hebben ze het zowel in de kapitalistische als in de zogenaamde socialistische landen voor het zeggen.
H.: Alleen wat betreft het economische aspect natuurlijk, en dat vind ik een van de minst belangrijke.
G.: Maar voor wie erin gelooft, is het de meest belangrijke. Geld is macht, zeggen ze toch. Als je denkt het geld te beheersen, denk je ook de macht te hebben. En wie denkt staat los van de werkelijkheid, leeft in een schijnwereld.
H.: Ach, ik til daar niet zo zwaar aan. Het is gewoon de vorm van deze tijd. Als je bedenkt wat voor gruwel en waanzin er vroeger gewoekerd hebben, dan zijn dit nog vrij milde uitingen van dezelfde krachten. Een moderne inquisitie die ons uit de maatschappij stoot en dat wat je liefhebt vernietigt. Maar zover zal het in Nederland niet gemakkelijk komen.
G.: Als individu kun je toch het gevoel hebben door de economen, of de economie, gemanipuleerd te worden. Hier in Ruigoord kunnen we ons daaraan onttrekken door een geestelijk bolwerk te bemannen in een gebied dat symbolisch is voor het echec van de economen. Zelfs nu nog komen ze alleen maar met economische schijnmotieven om ons eruit te flikkeren en het laatste stukje leven onder het zand te spuiten. Werkgelegenheid, economische groei, allemaal fictie.
H.: Alleen al het feit dat ze een kaart in omloop brachten waarop ze dit landbouwgebied, deze IJ-polder, plotseling Westelijk Havengebied noemen. Dat geeft de polder meteen een volkomen ander image. De boerderijen vervallen van angst.
G.: De boeren weten op dat moment dat er geen gewassen meer zullen groeien ...
H.: En dat door één enkele naamsverandering. Het riekt naar zwarte woordkunst!
Ze lopen enige tijd zwijgend. De rumfles gaat weer van hand tot hand. Een valk die hoog boven hen in de lucht hing, duikt plotseling naar beneden en verdwijnt achter een walletje. Fazanten klapperen weg, allerlei vogels warrelen geschrokken omhoog, de lucht vult zich met angstig gekerm. Onverrichter zake klimt de valk weer naar boven. Na enige tijd wordt het weer stil.
H.: Wat voor mogelijkheden heeft dit gebied niet. Wat voor rol zou het in de toekomst niet kunnen spelen. Maar we zijn nog lang niet in het stadium dat we onze plannen hier kunnen realiseren. Sommige machthebbers beschouwen ons nog steeds als een sloopobject. Dat is frustrerend. | |
[pagina 475]
| |
G.: Ja. Het is moeilijk om je voor te stellen, dat je woonplaats, die voor ons absolute realiteit is, we wonen er tenslotte met onze gezinnen, eigenlijk niet bestaat en als een speelbal gebruikt wordt in een politiek machtsspel, zoals dat op dit ogenblik gaande is. Er zijn lieden, met name natuurlijk Lammers, die het Westelijk Havengebied, en vooral Ruigoord, tot inzet maken in een politiek schaakspel, dat ten doel heeft de linkse coalitie in de Amsterdamse gemeenteraad stuk te maken.
H.: Hoe stelt hij zich dat dan voor?
G.: Voorzover ik het begrijpen kan zo: de linkse partijen hebben onderling een aantal afspraken gemaakt, onder meer dat er geen verdere uitbreidingen en opspuitingen in het zogenaamde Westelijk Havengebied moeten plaatsvinden. Lammers heeft zich daar nooit mee bemoeit, maar nu is de formatie van het nieuwe gemeentebestuur aan de orde. Daarin hebben de linksen recht op zes zetels maar Lammers wil liever met confessionele en de communistische wethouders samenwerken. Die kan hij makkelijker manipuleren, terwijl er onder die linksen kritische types zitten. Dan is het voor hem lastig een PPR-wethouder, of een PvdA-wethouder met eigen ideeën, naast zich te hebben. Dus hij splijt die coalitie door te zeggen: we gaan samenwerken, maar laten we wel reëel zijn. Het Westelijk Havengebied wordt voorlopig niet verder uitgebreid, OK, dat is een juridische kwestie. Maar we hebben al een stuk, en in dat stuk ligt Ruigoord. Dat dorp moet plat anders kunnen we geen industrieën aantrekken. Pas dan kunnen we het op de markt aanbieden. leder moment, dat het niet plat ligt, kost geld.
H.: Maar dat is precies de argumentatie van de uiterst rechtse wethouder Bootsma van Havenwerken!
G.: Ja, die argumentatie heeft Lammers overgenomen. Daarom wil hij ook met die lui samenwerken. Het is een economisch schijnargument. De feitelijke situatie is zo dat de industrie ook niet op het klaargemaakte zand afkomt. Euromin, waar ze altijd zo mee geschermd hebben, had op 1 juli met de gemeente het contract moeten tekenen. Euromin heeft niet getekend. Die zijn terug naar Hamburg gegaan en bouwen hun rotfabriek ergens anders. Maar daar hoor je Lammers niet over. Hij zegt tegen de coalitiegenoten: blijven jullie je buitenparlementair opstellen met dat stelletje daar in Ruigoord of willen jullie meebesturen? Homo politicus als hij is, stelt hij die mensen voor een moeilijk dilemma. Maar daar hebben wij natuurlijk niets mee te maken. Voor ons gaat het er om dat we opnieuw direct bedreigd worden, als groep en als individu.
H.: Maar wat zou een man als Lammers tot zo'n standpunt brengen? Wat is dat voor een vreemde agressie? Lammers moet toch oog voor het romantische hebben, hij was toch ooit Nieuw-Linkser? Dat is toch een beweging die zich openstelde voor vernieuwingen in de samenleving? Zou die man werkelijk niet inzien dat er op het ogenblik andere dingen aan de orde zijn dan vijftien jaar geleden, toen industrialisatie en expansie sleutelwoorden waren? Het is toch een bestuurlijke beperking als je de veranderende behoeftepatronen weigert te zien? Het gaat er niet om dat wij die man bestrijden, het gaat erom dat wij als Amsterdammers ook een deel van het gemeenschappelijk bezit opeisen, om ideeën te kunnen uitvoeren, die volgens ons, en vele anderen, van vitaal belang zijn voor grote groepen Amsterdammers en Nederlanders. Tegenover de Bijlmer, Buitenveldert, Molenwijk, noem maar op, vrijwel allemaal op de middenklasse gericht, willen wij hier een gebied hebben voor mensen die in het huidige bestel geen mogelijkheden voor zichzelf kunnen scheppen. Er zijn duizenden Amsterdammers die absoluut niet in de geëikte flatjes willen wonen. Die hebben ook rechten.
G.: Dit soort braakliggende stukken grond | |
[pagina 476]
| |
vind je overal in het land. En ik vind dat de overheid tot taak heeft zo efficiënt mogelijk aan de wensen van het volk te voldoen. Als die grond niet gebruikt kan worden voor industrie moet ze gebruikt worden voor mensen die niet aan hun trekken komen in dit systeem. Maar daar wil Lammers niets van weten.
H.: Dan hoort zo'n man geen bestuurlijke functie in Amsterdam te hebben.
G.: Hij hoort helemaal niet thuis in een vooruitstrevende partij.
H.: Zouden zijn argumenten jegens ons een soort machtsvertoon zijn? Hij kan toch niet staande houden dat hier industrie zal komen.
G.: Lammers steunt aan de ene kant volkstuinders, amateur-kunstgezelschappen en dergelijke. Aan de andere kant steunt hij grote bouwspeculanten. Naar zijn eigen gevoel zal hij heus wel een soort sociale politiek bedrijven. Maar ik geloof dat hij zich persoonlijk tegen groepen als de onze keert. Waarom zegt hij anders halfdronken op de plee van de Kring tegen Theo dat het met zijn vriendjes in Ruigoord spoedig gedaan zal zijn?
H.: Afgunst. Hij zit daar maar in zijn kantoortje de vijand van progressief Amsterdam te wezen, terwijl wij hier misschien met die zelfde progressieve krachten iets goeds opbouwen. De gewone bourgois afgunst ten opzichte van mensen met vrijere normen. En hoe valt het socialistische beeld van Lammers te rijmen met het feit dat hij in een kapitaal huis woont, dat hij voor 250.000 gulden van Hans Wiegel heeft overgenomen?
G.: Daaraan kun je zien dat zo iemand gevangen zit in een ongelofelijk consumptie-patroon, waar verder alle principes wegvallen. Maar je mag hem niet onderschatten. Zelfs zijn tegenstanders prijzen hem om zijn overredingstactiek en manipuleertalent. Hij is een man met een zweep die hij over de rug van de gemeenteraad legt. Nu heeft hij een beetje een moeilijke tijd. Hard werken, allerlei lastige types uitschakelen, zorgen dat de macht aan zijn kant blijft. En Ruigoord is een van de wapens die hij daarvoor hanteert. Dat is natuurlijk lastig. Zulke dingen zouden we niet aan onze kop moeten hebben.
H.: Het is zo'n verspilling om je energie voortdurend op bestrijding van het negatieve te moeten richten.
G.: We zouden ons niet bezig moeten houden met wat hier niet mag gebeuren, maar met wat hier wel mogelijk is. Geen sociale woningbouw. Dat gebeurt overal. Eerder een a-sociale woningbouw, of zoiets. Mensen die zelf hun huisjes bouwen. Het is heel vervelend om rekening te moeten houden met persoonlijke machtsintriges. Wij willen alleen rekening houden met wat de samenleving volgens ons vraagt en nodig heeft. En het is zwaar klote dat iemand als Lammers de opvattingen van een grote groep progressieve Amsterdammers volledig negeert!
Ze blijven staan, hebben zich omgedraaid en kijken naar het plukje groen in de verte waaruit de spits van het kerkje als een vinger omhoog steekt. Juist op dit moment breekt het zwerk uiteen en valt er een bundel goud naar beneden die de bomen en het kerkje doet gloeien. In het struikgewas om hen heen beginnen krekels te zingen, een leeuwerik klimt jubelend omhoog, een vlucht wilde eenden wiekt ruisend over.
H.: Daar komt voor mij persoonlijk nog bij dat ik dit hele experiment zie als een artistieke opgave, dat het voor mij als kunstenaar noodzakelijk is mijn denkbeelden over een betere samenleving te kunnen verwezenlijken. Sinds wanneer heeft het socialisme geen oor meer voor kunstenaars? De hele Nederlandse socialistische beweging is notabene door kunstenaars opgericht! Er is voor mij persoonlijk, en voor de | |
[pagina 477]
| |
andere bewoners van Ruigoord, geen weg terug. Deze leef- en werkgemeenschap is een stap vooruit, die ik niet meer ongedaan kan maken. Ik geloof zeker dat het dorp tot de laatste vrouw verdedigd zal worden. Dat is ook een bijzonder romantisch aspect natuurlijk.
G.: Leve het Wilde Westen.
Zomer '74 |
|