De Gids. Jaargang 137(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 427] [p. 427] Wijnand Steemers Vijf gedichten De brul van de Roode Leeuw Zat ik op fluweel vanavond, Licht op de gezichten uitdagend, Kwam ik voor warmte hier, Een beul, mij omvervragend, Tankte zichzelf vol onvolprezen bier. De jukebox, eerst dood als een pier, Werd een waardevolle kast, Toen sloeg de beul, even waardevast, Mij buiten zijn geliefd empire. Het wachtwoord in de Roode Leeuw Is voortaan mijn getimede schreeuw: ‘Heeft dit planetarium ook zo'n portier?’ [pagina 428] [p. 428] Kleuren-t.v. Blauw kan mij nog meer vertellen. Ik ben weggelopen met het groen. Naar pimpelpaars durf ik niet overhellen. De Bruin kon zo neerbuigend doen. Wit heeft het bij mij verbruid. Het pak van mijn hart is grijs. Zij heeft twee knopjes voor het geluid, Die zalig worden als ik ze prijs. Wanneer ik op mijn woorden babysit Valt heel de blanco volmacht aan, Omdat ik met die geelzucht weer zit Te janken naar het wassen van de maan. De beeldhouwer Jij bent mijn gids naar de werkelijkheid Vanavond, meende zij. Maar het is die nacht Schat, waarin je prikte, die hout snijdt, En op de schoorsteen je buste die glimlacht. We zagen onze twee schimmen op gympies IJlen door tuindorp en uiterwaarden, Jij hield je vast aan mijn bakkebaarden En ik zat genageld aan ... niets! Wat doen wij na deze georganiseerde reis? Wij bezochten een stralende automatiek, Knipoogden door een luikje in het paradijs, Jij werd na zes slaatjes weer kwiek. [pagina 429] [p. 429] Bruidsfoto Een sluier vannacht In een ford zephyr Gezien voor het gezicht Van een bruidje, de klacht Gehoord van het portier, Middenin het geneurie gezwicht, De knopen van het jaquet Geteld en haar pijnlijk Vertrokken mondje door de achterruit Getuit, haar van het snikken gered En thuisgekomen zonder ongelukken Het bruidsbed ingeluid, Met donderend geraas Gekeken door hetzelfde gaas Waardoor het bruidje in het paars Gekeken heeft Of hij nog leeft. Bordeaux 5.30 u. Terwijl zij hun broek ophijsen, van de lach De storm, zodra die opsteekt, wegwuiven, Wurmen zij en ik ons uit de jutezak En fladderen op, twee aangeslagen duiven. De teer aan onze pootjes houdt ze samen, Zodat we bidden, al is 't olie op de golven, Dat wij vandaag de Tour zullen oplossen, En de klok niet ringeloort met onze namen. Vorige Volgende