De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 423]
| |
Laurens Vancrevel
| |
[pagina 424]
| |
systeem hield de werkelijkheid op. Die ideeën waren toen een vlucht uit het systeem. Met de Romantiek echter werden deze traditioneel geworden ficties ‘teruggekoppeld’ op de werkelijkheid. Het romantische wereldbeeld, ontstaan in reactie op het oude systeem, werd gebaseerd op een groot aantal, door de artistieke verbeelding gecreëerde, ‘clichés’. De Romantiek heeft de werkelijkheid vervuld van artistieke ficties. De verbeelding (met name de traditioneel geworden artistieke verbeelding vanaf de middeleeuwen) kwam aan de macht. Door het gevoel en de intuïtie centraal te stellen, werd het leven zelf tot een artistieke creatie gemaakt. Daarentegen verloor de kunst zijn autonomie, want elk kunstwerk was alleen nog van betekenis als het verwees naar de gevoelswereld waarin het was ontstaan; kunstwerken waren ‘resultaten’ van het gevoel. Baudelaire schreef: ‘Qui dit romantisme, dit art moderne - c'est à dire: intimité, couleur, aspiration vers l'infini.’ Het ging in de Romantiek vooral om een streven naar de ‘diepste’ (of ‘hoogste’) werkelijkheid, die in oorsprong en wezen een fictieve werkelijkheid was.
De romantische beweging had veel kenmerken van een religieuze beweging. En de fictieve voorstellingen waarop de Romantiek was gebaseerd, bleken krachtig genoeg om - zoals meestal bij nieuwe religies - de toen bestaande, klassieke orde omver te werpen. De romantische revoluties hadden veel van godsdienstoorlogen, en soms waren zij dat ook.
In de door de Romantiek geheel van inhoud veranderde werkelijkheid, betekende het positivisme van Comte een belangrijke stap vooruit om opnieuw een consequente, homogene wereldbeschouwing te ontwerpen. Al was het positivisme onder andere een reactie op het mysticisme van de romantische beweging, toch was het zonder de Romantiek ondenkbaar geweest. Ook Karl Marx ontwikkelde zijn historischmaterialistische theorie in reactie op het romantische mysticisme. Marx zocht naar de wetmatigheid in de geschiedenis. Hij meende dat de historische feiten, die hij waarnam in het nabije en meer verwijderde verleden, konden gelden als objectieve feiten. Maar als een echte romanticus interpreteerde hij die feiten vanuit zijn geloof in de mogelijkheid, de noodzakelijkheid en de onafwendbaarheid van een sociaal ‘betere’ wereld; het door hem objectief geachte feitenmateriaal was voor een deel sterk gekleurd door de romantische beweging (de burgerlijke revoluties bij voorbeeld waren immers deels romantische fenomenen). De methode die Marx ten grondslag legde aan zijn sociale en economische theorie, is, zoals bekend, de dialectische methode uit de filosofie van Hegel. Het is weinig onderzocht of die methode wellicht niet wezenlijk romantisch is (hij was in ieder geval ook een reactie op het klassieke denken en de klassieke denkmethoden). Marx verwierp Hegels idealisme, waarin het denkproces centraal staat, en de werkelijkheid beschouwd wordt als een uiterlijke verschijning van het denken (de ‘idee’); maar Hegels veronderstelling dat de werkelijkheid zich ‘dialectisch’ ontwikkelt, werd door Marx overgenomen. Extreem gezegd is de werkelijkheid volgens Hegel alleen een fictie, een resultaat van het denkproces; volgens Marx is er daarentegen wel een autonome, materiële, waarneembare werkelijkheid, en deze wordt beheerst door ‘natuurwetten’; de historische werkelijkheid wordt beheerst door de wet van het dialectisch materialisme. Het concept van Hegel, het ‘denken’ als enige stelligheid, wordt door Marx onttroond; hij stelt daarvoor in de plaats een objectief geachte fictie, die in feite evenzeer berust op een romantisch ‘geloof’. De sociale tendensen van de Romantiek worden door Marx gemaakt tot een consequent systeem, en in dit systeem hebben zij zich pas blijvend kunnen doen gelden. Het marxisme is niet alleen ondenkbaar zonder de Romantiek; de Romantiek heeft, dank zij de theorie van Marx, een blijvende invloed op de historische ontwikkeling gekregen. | |
[pagina 425]
| |
Marx' maatschappelijke model, dat gefundeerd is op een sociale fictie en een uit de hyperromantische filosofie ontleende methode, maakt alle andere fictieve fenomenen ondergeschikt aan het door de theorie gestelde doel. De marxistische maatschappijvorm is het grootste ‘kunstwerk’ waartoe de historische werkelijkheid kan leiden. Het individuele kunstwerk, dat door de Romantiek is ‘gedegradeerd’ tot niets meer dan de afspiegeling van de hartstochtelijk beleefde werkelijkheid, wordt in het door Marx ontworpen systeem tot iets dat ongewenst is, als het niet bijdraagt tot de orde van zijn systeem. In het marxisme kwam de macht aan één maatschappelijke verbeelding, aan een tot systeem gemaakte verbeelding.
Het denkproces kwam pas met de psychologische theorieën van Freud weer sterk in de belangstelling te staan. Freud veronderstelde immers dat het denken (het geheel van psychische processen) objectief is waar te nemen, en dat het beheerst wordt door bepaalde wetten. Freud wilde zijn theorie over de denkprocessen uitsluitend toepassen om het gestoorde, zieke denkproces te kunnen genezen. Maar voor de surrealisten was zijn theorie het uitgangspunt om ook de niet-gestoorde psyche te ontdoen van alle invloeden die haar werking remmen of belemmeren. In de definitie die Breton in 1924 gaf van het surrealisme, wordt het accent gelegd op het denkproces: het surrealisme wordt door hem een psychisch automatisme genoemd, waarmee het werkelijk functioneren van het denken tot uitdrukking kan worden gebracht. Het surrealisme berust op ‘het geloof in de hogere realiteit van bepaalde associatievormen’, en in ‘het belangeloze spel van het denken’. Het beoogt een belangrijke bijdrage te leveren tot ‘de oplossing van de voornaamste problemen van het leven’, en daarbij is zeker ook gedacht aan de maatschappelijke problemen. De bevrijding van het denkproces wordt ‘de surrealistische revolutie’ genoemd: de individuele pendant van de sociaalpolitieke revolutie. Het eerste Manifest van het surrealisme (1924) staat grotendeels in het teken van de individuele psychische activiteit. De werkelijkheid is datgene wat ieder voor zich, volgens zijn eigen denkproces, ervaart. De verwantschap met de Romantiek blijkt ook uit de lijst van voorlopers van het surrealisme, waarin onder andere genoemd worden Chateaubriand, Hugo, Baudelaire, Poe, Bertrand. In het Tweede Manifest van het surrealisme (1929) wordt de dialectische methode ook van toepassing verklaard op het denkproces en de creativiteit. ‘Waarom zou de dialectische methode alleen maar geldig kunnen worden toegepast bij de oplossing van de sociale problemen? Het streven van het surrealisme is om hem toepassingsmogelijkheden te bieden op het onmiddellijkste terrein van het bewustzijn: de problemen van de liefde, de droom, de waanzin, de kunst en de religie.’ André Breton corrigeerde de marxistische theorie, door ook de gevoelsmatige aspecten van het leven, de individuele beleving en verwerking, tot de werkelijkheid te rekenen. Breton wilde de marxistische theorie over de maatschappelijke ontwikkeling verbinden met de freudiaanse theorie van de denkprocessen. ‘Het surrealisme, dat in sociaal opzicht gekozen heeft voor de marxistische formule, is niet van plan de freudiaanse ideeën-kritiek gauw van de hand te doen.’
In het surrealisme wordt de ‘oneindigheid’, waarnaar volgens Baudelaire elke romanticus streeft, benaderd. Alles dient erop gericht te zijn de mens niet alleen sociaal maar ook psychisch te emanciperen; en voor de psychische emancipatie zijn voorbeelden van psychische vrijheid van grote waarde. Surrealistische kunstwerken zijn in de eerste plaats voorbeelden van vrijheid. Een authentiek kunstwerk draagt, volgens de surrealistische theorie, bij tot de revolutie - dat wil zeggen, het proces van voortdurende verandering naar meer vrijheid. | |
[pagina 426]
| |
Een bekend geworden leus van het surrealisme is: ‘Le surréalisme, est-il le communisme du génie?’ Volgens het surrealisme dienen niet alleen de produktiemiddelen, maar ook de creatiemiddelen ter beschikking te staan van allen.
Herbert Read schreef (in zijn essay Surrealism and the romantic principle, 1936) dat hij zich een filosoof van de kunst voorstelde, ter aanvulling van Marx' sociaal-economische filosofie. De kunst-filosofie diende ook gebruik te maken van de dialectische methode uit Hegels Aesthetik. Met behulp van een dergelijke filosofie zou het mogelijk worden om de esthetische waarden eindelijk en voorgoed te revalueren - een proces dat door het surrealisme al door ‘aanschouwelijk onderwijs’ met surrealistische uitingen op gang was gebracht. Read noemde het surrealisme een rehabiliteit van de Romantiek; maar tevens is het een essentiële aanvulling en correctie daarop. Het surrealisme verenigde de twee hoofdmomenten in de romantische beschouwingswijze: het idealisme, dat is ontdaan van zijn metafysische implicaties, en het historische materialisme, waaraan verbeelding wordt teruggegeven. |
|