De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |
Guus Dijkhuizen
| |
[pagina 347]
| |
en dingen om ons heen een bepaalde waarde'. We hebben, zoals dat wetenschappelijk heet, een esthetisch oordeel. Zo heb ik laatst us een man in een café horen zeggen: ‘Ik heb een lieve vrouw, maar ik durf er niet mee over straat, ze ziet er al zo oud uit.’ De vragen die zo'n gezegde bij me oproepen zijn: vindt die man z'n vrouw te oud, zeg maar, lelijk? of denkt ie dat de mensen haar oud alias lelijk vinden? De man zelf was trouwens ook niet jong meer, zou z'n vrouw zich nu ook schamen om met hem over straat te lopen? Zouden die mensen zich voor elkaar schamen en elkaar in 't openbaar loochenen, terwijl ze achter de schermen elkaar in de armen vallen en elkaar liefkozen? Ik weet het niet zeker, maar ik heb m'n vermoedens.
De Nachtwacht van Rembrandt is mooi, dat weet een kind en dat is niet zo verwonderlijk daar ieder kind dit van jongs af aan ingeprent krijgt. Maar een andere vraag is, vindt het kind de Nachtwacht ook mooi? Ik bedoel, niet wetenschappelijk of verstandelijk, maar lichamelijk. Staat zo'n kind nu echt te genieten voor dat beschilderde doek van een zeer slordige grijpstuiver. Het zou best eens leuk kunnen zijn om dat aan kinderen te vragen, al zou je voor een objectief oordeel het doek niet in een museum aan ze moeten tonen maar op een neutrale plaats, bij voorbeeld op een rommelzolder, want we weten door onderzoekingen dat kinderen verschrikkelijk worden afgeleid in zo'n ouderwets tentoonstellingspaleis. Thuisgekomen vertellen ze aan moeder over de bustocht er naar toe, en over de grote hal en kamers en over de vreemde stilte en eerbied die er hing en over de scheet van Jantje die zo plotseling de stilte had verbroken en waar ze maar niet over uitgelachen raakten, maar zo goed als niets over de schilderijen die er hingen. Het zou kunnen zijn, want dat hoor je wel us vertellen door mensen van de kunstvoorlichtingsdienst, dat kinderen eerst moeten leren de mooiheid der dingen in te zien, voor ze van de grote kunst kunnen genieten. Ze zijn er nu nog niet rijp voor. Ze begrijpen er nog niets van, en je moet een kunstwerk begrijpen, anders kun je de schoonheid van het werk niet geheel in je opnemen. Begrijpen, dat is ook weer zo'n woord dat de lading niet geheel dekt. Ik begrijp dat schilderij of die muziek niet, zeggen ze dan. Nu ik vind een broodje paling lekker, maar ik begrijp er geen bliksem van, ik bedoel, is begrijpen, 't vatten der dingen noodzaak, als 't om genieten gaat? Wat anders is, dat mensen, dieren en dingen ons vertrouwd of vreemd voorkomen. Om iets mooi te vinden is een bepaalde relatie nodig, ik zou haast zeggen, een vertrouwensrelatie, een liefdesbetrekking. Niet kennen, maar herkennen, je moet er iets van je zelf in terugvinden, je moet er niet van vervreemd zijn en door de verdogmatiseerde esthetica, door het voorgeschreven schoonheids- en waarde-ideaal zijn we van tal van dingen vervreemd, zelfs van onze eigen gevoelens ten opzichte van mensen, dieren en dingen. In maart 1970 was in het Stedelijk Museum van Amsterdam een tentoonstelling van Edward Kienholz. Kienholz maakt assemblages, taferelen zou je kunnen zeggen, verstilde momenten uit het menselijk leven, met een verbijsterende echtheid en kritiek, opgebouwd uit allerslag materiaal, als poppen, auto's, meubels en allerhande afval, die bij mij gevoelens en ervaringen naar boven brengen die in ons huidige bestaan wat verborgen blijven. Hij laat met z'n kunststukken duidelijk zien hoe vreselijk vervreemd we van elkaar zijn en hoe we elkaar vervelen, zoals bij voorbeeld in zijn kunstzinnige weergave van de kroeg. Hoe vervreemd we van de werkelijkheid zijn, bewees een artikeltje in De Telegraaf van 5 maart 1970 over Kienholz' tentoonstelling. Daarin stonden onder meer deze zinnetjes: ‘De griezel komt. Kunst waar een luchtje aan zit. Kienholz is een verknipt en onzindelijk mannetje. Het menselijke ontbreekt eraan’. Dit stukje werd geschreven in een tijd dat De Telegraaf in z'n t.v.-kolommetje zich boos maakte dat er zoveel nieuws over 't gebeuren in Vietnam op de buis kwam en zo weinig operet- | |
[pagina 348]
| |
te, en dan begrijp je des te meer dat De Telegraaf de werkelijkheid niet wil, dat de makers van deze krant de werkelijkheid willen veresthetiseren en ons willen laten vervreemden van de echte dingen des levens. En jammer genoeg lukt ze dat. Het is niet Kienholz waar het menselijke aan ontbreekt maar De Telegraaf.
Kunst hoeft niet mooi te zijn, maar dat had u al begrepen. Wel kan kunst de dingen verfraaien, ons helpen het mooie van veel dingen in te zien, maar het verfraaien om het esthetische effect kan nooit kunst zijn. De communistische kunst uit de Sowjet is naar mijn gevoelen wel mooi om zijn curiositeit maar niet om zijn echtheid. Zo is het ook met De Telegraaf. Honger, oorlog, en ellende, kun je zonder valselijkheid niet veroperetiseren.
Schoonheid is om te genieten, waar of niet soms. Alhoewel, ze zeggen vaak, de natuur is mooi, en dat is misschien ook wel zo, wie zal het zeggen. We kunnen zeer genieten als we naar filmbeelden kijken van de eindeloze steppen, van de grote kale woestijn en nooit ophoudende poolvlakten en de wilde wateren der wereldzeeën, maar het is nog maar de vraag of we nog zoveel genot ondergaan als we moederziel alleen trachten tegen de sneeuwstorm in vooruit te komen op zo'n eindeloze poolvlakte of als we hulpeloos ronddrijven op 't stuk kajuitsdeur van de zojuist gezonken boot op de Atlantische oceaan. Als we zeggen, de natuur is mooi, dan bedoelen we de bloemetjes in 't vaasje bij 't raam, het keurig aangeharkte grasperkje voor de deur, de recht toe recht aan cultuur- en recreatiebossen, de kale duinen bij Appelscha als er geen wind staat en het strand van Zandvoort aan de zee, tenminste bij mooi weer dan, niet als 't hagelt of als er zo'n sneeuwstorm is als laatst. Vogeltjes vinden we mooi, en poesjes, maar niet het katertje dat een vogeltje gevangen heeft, of de prachtige kwallen op het strand, of pissebedden en oorkruipers, of een worm in je eten. Natuur is pas mooi als het esthetisch verantwoord is. Velen onder ons kijken naar een fraai stuk landschap en reproduceren in werkelijkheid de afbeeldingen die ze talloze keren, bij voorbeeld op ansichtkaarten gezien hebben. Ik ben bang dat die mensen verleerd hebben de dingen werkelijk mooi of lelijk te vinden. Ze maken net zo'n kraakhelder kortgeknipt grasveldje voor de deur als de buurman heeft, terwijl ze nog kortgeleden liever op een puinhoop speelden dan op zo'n aangeharkt grasveld. Maar ja, een puinhoop voor de deur dat kan niet. Dat is esthetisch niet verantwoord, net als de hondedrol op de stoep. Je hebt zelfs politici die denken dat ons milieu meer verontreinigd wordt door de hondenontlasting op de openbare weg dan door 't gif van de chemische fabrieken, het is maar wat je belangrijker vindt, een vuile schoen of vuile longen. Op 9 maart 1973 stond in de Leeuwarder Courant nog een bedenkelijk stukje over het anti-poep-syndroom. Ik citeer: ‘De hondenbezitters in de gemeente Doniawerstal doen er goed aan de artikelen 45 tot en met 47 van de Algemene Politie Verordening goed te lezen voor zij een ommetje met hun hond gaan maken. De gemeenteraad heeft donderdagmiddag namelijk besloten deze artikelen zodanig te wijzigen, dat het ‘Poep-op-de-stoep-probleem’ met stevige hand kan worden aangepakt. Dat gebeurde met algemene stemmen, al merkte Feikje Boertjens-Hogeter (CHU) wel op, dat de bevoegdheid tot het doodschieten van zondigende honden haar wel wat al te ver ging. Zij voelde meer voor een waarschuwing aan de bazen, bij herhaling gevolgd door stevige boetes. ‘Dat doodschieten ligt me niet zo’, zei zij. Burgemeester Johan C. Cavaljé stelde haar gerust. ‘Dat zal practisch niet voorkomen, alleen in aller uiterste noodzaak. ... Anne Sijbesma (ARP) vond, dat een effectief toezicht op de naleving van de nieuwe bepalingen noodzakelijk was. Als het aan hem ligt mogen de katten ook direkt onder de nieuwe voorschriften vallen. Meint Postma (FNP) prees de snelheid, waarmee b. en w. dit probleem in behandeling hebben genomen, nadat in verschil- | |
[pagina 349]
| |
lende dorpen (maar vooral in St. Nicolaasga) door leden van Plaatselijk Belang was geklaagd over vervuiling van perken en tuinen door honden van bazen die niet beseffen dat zij verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun dieren.’ Poep is dus niet mooi, soms wel nuttig bij voorbeeld als mest en ook wel als een smakelijk hapje, zo is mijn hond dol op koeienvla en geitekeutels, maar mooi is anders, of niet soms. Als u aan een willekeurig iemand in Nederland vraagt wat is nu een echt mooi schilderij, dan zal die iemand naar alle waarschijnlijkheid zeggen, de Nachtwacht van Rembrandt, zelfs als die iemand dat schilderij zelf nog nooit gezien heeft, maar dat dat doek mooi is is een uitgemaakte zaak, daar valt niet meer aan te tornen. Toch vraag ik u, is de Nachtwacht van Rembrandt mooi omdat tante Greet en oom Joris het mooi vinden, of juist omdat ze het niet mooi vinden? Zou de Nachtwacht van Rembrandt nog mooi zijn als, om maar us wat te zeggen, tante Greet en oom Joris de enige mensen waren die dit schilderij mooi vonden? Kortom, bent u mooi als ik u mooi vind, of bent u mooi als men u mooi vindt. Kun je, om met zekerheid te zeggen dat iets mooi is, het getalsbewijs aanvoeren? Ik zelf hoop dat dat niet opgaat, want de liedjes van Heintje vinden heel wat mensen mooi, maar ik vind ze afschuwelijk, en vals. Volgens mij zingen kinderen van die leeftijd niet van die slijmerige drollen, maar echte jeugdliederen, zoals ‘aan de rand van een boeresloot, lag een echtpaar bloot, en de billen van meneer, gingen op en neer, en de kut van mevrouw, ging open en dicht, jonge, jonge, wat een mooi gezicht’. Maar wat Heintje doet, is het zelfde als met De Telegraaf, ze proberen de dingen te veresthetiseren, te veroperettiseren, te vervreemden van de werkelijkheid, en dat is niet mooi maar lullig en gevaarlijk. Er zijn weleens mensen die zeggen, De Telegraaf is een goede krant, dat bewijst toch zijn enorme oplaag, het voorziet in een behoefte. Met andere woorden: Hitler was een goed mens, kijk maar naar zijn enorme aanhang en bovendien voorzag hij in een behoefte.
We hebben een, zoals de grote filosofen zeggen, universeel schoonheidsgevoel. Dat is waar, maar of er ook universele schoonheid bestaat, dat weet ik net nog niet. Er zijn wel dingen die er op lijken, bij voorbeeld de Nachtwacht van Rembrandt, om maar us bij dit doek te blijven, wordt in Nederland mooi gevonden maar ook in Amerika, Rusland en Israël, maar of de bosjesmensen uit de omstreken van Hoetemetoet 't mooi vinden is nog de vraag. Aan dat universele gevoel voor schoonheid wordt cultureel gestalte gegeven net als aan ons gevoel voor goedheid. Het doden van een medemens wordt overal in de wereld als iets verkeerds aangevoeld, alleen: wie beschouw je als je medemens? Ik zou 't niet in m'n hoofd halen om zo maar zonder meer Vietnamese mensen dood te schieten, maar Nixon draait er z'n hand niet voor om, maar voor hem zijn Vietnamezen ook geen medemensen maar spleetogen. Een veel belangrijkere vraag dan de vraag of de Nachtwacht van Rembrandt nu wel of niet mooi is, is de vraag of al die mensen die van heinde en ver zijn gekomen om dat ding te zien dat schilderij nu werkelijk mooi vinden als ze er eenmaal voorstaan. Kunnen zij nog met eerlijke ogen er naar kijken of zijn hun ogen door hun culturele opvoeding blind gemaakt voor de werkelijkheid. Als zij het schilderij nu niet mooi vinden, liggen zij daar dan nachten van wakker, voelen zij zich dan dom, of niet normaal, omdat zij schijnbaar een ander gevoel hebben voor schoonheid, dan de buurman.
Dat de Nachtwacht van Rembrandt door de smaakmakers van de esthetica bestempeld is tot mooi, zal niet veel mensen in gewetensconflict brengen, maar dat ligt anders met bij voorbeeld de lichamelijke esthetica.
Als de autoriteiten zeggen vanaf morgen wordt het vissen met twee hengels als iets bijzonder smerigs gezien, ach daar zullen we als burgers | |
[pagina 350]
| |
geen buikpijn over krijgen, maar als ze ons zelf als vies en minderwaardig bestempelen of onze levensdriften en lustbelevingen, ja dan wordt het moeilijk.
Vroeger heb ik enige tijd in de bouw gewerkt en op de bouwstellingen floten de bouwvakkers naar elk playboyachtig meisje dat voorbij kwam. Wat een stuk! wat een mooie meid, die zou je tussen je lakens moeten vinden, grapten ze dan tegen elkaar. En dan kwamen de verhalen los over hoe zalig die mooie meiden waren en wat je d'r al zo mee kon doen. Piet ook. Hij vertelde honderd uit over 't schone vlees dat zo voor 't oprapen lag. Met Piet ben ik us mee geweest naar zijn huis en in zijn huiskamer verwelkomde ons zijn vrouw, een verschrikkelijk lief, ietwat dikke vrouw met al enkele trekken van ouderdom op het gezicht. Piet en zijn vrouw omhelsden elkaar stevig, waarbij Piet haar zo duidelijk in het vette vlees van haar bovenbenen kneep, dat ik me afvroeg wat Piet in godsnaam zag in die playboykonijntjes waar hij en z'n maats het op de bouwstellingen over hadden. Op mijn vraag zei Piet, niets jongen, ik zou me met zo'n broodmagere lat geen raad weten, maar je moet je nu eenmaal bij je maats aanpassen.
Willie is een vrouw van tweeëndertig jaar en moeder van twee kinderen. Op twaalf maart 1972 werd ze opgenomen in een psychiatrische afdeling van een ziekenhuis in Zuid-Holland en drie maanden daarna overgeplaatst naar de psychiatrische inrichting in Gelderland en vandaar stuurde ze mij de volgende brief: ‘Wat lief van jullie dat jullie me zijn komen opzoeken. Toen de zuster zei dat jullie zouden komen heb ik gevraagd of de riem los mocht. Het mocht niet. Denk eens in, dag in, dag uit, lig ik hier op bed vastgebonden. Ik denk dan aan mijn liefhebbende man en kinderen. Het is vreselijk wat ik me zelf heb aangedaan. Niemand praat tegen me. Ik lig maar altijd alleen vastgebonden op bed. Het is vreselijk. zo'n leven wil niemand en toch bestaat zo iets. De hoofdzuster dreigde me, als ik weer zou schreeuwen, dat ze het in de krant zou laten zetten. Want zoiets hebben ze hier nog niet meegemaakt. Eergister heeft een zuster me gebeten omdat ik me verzette. Ik wil niet vastgebonden worden. Altijd maar weer vastgebonden. Nergens een lichtpuntje. Vroeger was ik toch gelukkig. Ik had zulke mooie kinderen vroeger, nu zijn ze mager en nerveus. Ik hoop dat je me nog eens wilt opzoeken, ook al weet ik niet te praten. O Guus, ik ben zo bang. Soms wou ik dat ik lam, blind of doof was in plaats van dit. Ergens ben ik de schuld van dit alles. Leven kan ik niet meer, de hoofdzuster zei, toch besta je. Een nul ben ik, niemand kan me helpen. Straks was er een vrouw en die zei, dat ik mooie ogen had. Ik dacht die heb ik eens gehad. Ik ben mooi geweest, maar ik heb liggen piekeren. Over m'n tanden. m'n tanden waren vroeger mooi, maar nu heb ik lelijke gouden kronen. Vreselijk is dat. Ik heb liggen piekeren over m'n tanden en heb m'n kinderen vergeten. Ik ben zo bang, ik word nooit meer beter. Ik ben zo lelijk geworden. De hoofdzuster zei ook al, je eigen man wil je niet meer thuis hebben. Het is zo vreselijk. Ik ben geen goeie moeder. Wat hebben kinderen aan een lelijke moeder. Andere moeders kunnen van hun kinderen houden. Ik niet meer, ik lig maar te piekeren over m'n tanden. Verlaten ben ik van ieder menselijk wezen. Het is hier zo ellendig. Mijn ogen zijn vreselijk. Ze zijn dof. Er zit geen leven meer in. In een spiegel durf ik niet te kijken. Ik zou graag terug willen. Ik hield van 't leven. Maar ik heb niets meer. Zelfs mijn kinderen waar ik zo van hield zijn weg. De kinderen, ik denk daar dag en nacht over, hoe het weer goed kan komen. Ze waren hier een keer en toen zagen ze me vastgebonden liggen, wat voor indruk moet dat wel niet maken. En m'n haar was geeneens gedaan. De dagen gaan voorbij en ik lig vast en word steeds lelijker. De hoofdzuster kan me wel opvreten. zo'n mens is niet waard dat ze leeft, denkt ze. Ze heeft volkomen gelijk. Mijn man heeft alles voor me over, dat is juist zo ontzettend. Voor hem moet het vreselijk zijn zo'n lelijke vrouw als ik ben. Had | |
[pagina 351]
| |
ik maar geen gouden kronen genomen, maar dat wilde hij. Die tanden zijn zo lelijk en daar heb ik over liggen piekeren. Ik was zo mooi en nu zo lelijk. Dat is juist zo ontzettend. Je ziet mensen om je heen met een goed gebit. Zelfs oude mensen. Die zijn gelukkig. Ik niet omdat ik over m'n lelijkheid heb liggen piekeren en dat is in m'n hoofd geslagen. En daarom lig ik op bed vastgebonden. Dat is m'n straf. Het is erg om lelijk te worden. Mijn hersens zijn goed, dat hebben de foto's bewezen. Maar de zenuwen hebben me volkomen te pakken. Ik vind geen rust. Kon ik maar weer mooi worden. Hier word ik steeds maar weer vastgebonden. Ik ben toch geen boef. Ik ben toch geen moordenaar. Komen jullie gauw eens langs. Ik ben vaak zo bang.’ Willie komt uit een arm gezin. Haar moeder overlijdt als ze net zes jaar oud is. Haar vader hertrouwt enkele maanden later met een vrouw waarmee Willie niet goed kan opschieten, zodat haar vader haar laat opnemen in een kindertehuis van zeer christelijke beginselen waar ze veel wordt geslagen en meermalen wordt opgesloten in het strafkamertje op zolder. Door bemoeienis van de familie komt ze in een vroom pleeggezin. Als Willie in de puberteitsjaren komt blijkt dat ze een bijzonder mooi en aantrekkelijk meisje gaat worden. Iedereen heeft dan ook grote verwachtingen. Haar pleegouders die het beste met haar voor hebben, zetten alles op alles om haar nog mooier en aantrekkelijker te laten worden. En omdat Willie enigszins de neiging heeft met 't bovenlichaam naar voren gebogen te zitten, wat volgens de pleegouders zeer onvrouwelijk is, krijgt ze tijdens de maaltijden een plank tussen haar jurk en rug, zodat het moeilijk wordt niet kaarsrecht te zitten. Ze mag ook niet mummelen. Als Willie zenuwachtig is of wat in gedachten vertoeft doet ze vaak ongemerkt haar tong tussen de lippen en beweegt de gesloten mond op en neer, hetgeen door de pleegouders en hun zoontje die twee jaar jonger is dan Willie, mummelen wordt genoemd. Elke keer als ze betrapt wordt bij 't mummelen krijgt ze slaag of een andere fikse straf, zoals 't ‘zonder eten naar bed’. Zoonlief krijgt als taak goed op 't eventuele gemummel te letten en dit bij constatering ervan direct aan vader en/of moeder te rapporteren, een taak waar de jongen zeer geknipt voor is. Als ie iets gedaan wil hebben van Willie, wat zij niet wil, heeft hij als stok achter de deur de mummelmelding. Verder moet Willie vroeg naar bed, driemaal daags na de maaltijden haar tanden poetsen, want ze heeft een bijzonder mooi gaaf gebit, waar menigeen jaloers op zou zijn. Ze mag niet met vrienden of vriendinnen omgaan, vanwege de slechte invloed die daarvan soms uitgaat. Bij thuiskomst uit school moet ze direct aan haar huiswerk. Vader overhoort haar iedere avond en vraagt op een dag aan 't hoofd der school meer huiswerk voor Willie aan, dewijl ie vindt dat ze de laatste tijd zo weinig te doen heeft 's avonds. De jeugd moet leren, anders halen ze toch maar kattekwaad uit. En kennis is macht. Ondanks dit standpunt wordt ze van school gehaald, vanwege 't feit dat ze de eerste keer niet slaagt voor haar eindexamen. Thuis vallen na het vernemen van deze ramp de nodige klappen en als Willie 's avonds in bed ligt te huilen van pijn en ellende, zegt haar pleegmoeder troostend: Later zul je ons er dankbaar voor zijn. Ze gaat werken als typiste bij een groot verzekeringsbedrijf en trouwt als ze achttien is, niet omdat ze zo van haar uitverkoren man houdt, maar om haar pleegouders te ontvluchten. Ach een ieder wil mooi zijn, moet u maar bedenken en daarom laat mr. F.H.J.J. Andriessen, hopman van de K.V.P., zich een krul aanmeten, dat staat jong, en het gaat toch om de jonge kiezer. Zelfs politici moeten een soort schoonheid uitstralen, een bepaalde vertrouwenwekkendheid, anders kunnen ze wel naar hun kiezers fluiten. Je moet nu eenmaal ogen. |
|