De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 342]
| |||||||||||
A. de Froe
|
1. | het voortbrengen |
2. | het grootbrengen |
3. | het huishouden |
4. | het beroep |
5. | de vrije expressie (hobby, liefhebberij) |
Op het eerste niveau, het voortbrengen, verschilt de mens niet van de meeste andere organismen
wat betreft de noodzakelijkheid van tegenspel. Met de zoogdieren heeft de mens gemeen dat de taak van de vrouw groter is dan die van de man.
Bij de vogels kan deze taak praktisch gelijk zijn wanneer na het leggen van het ei beide ouders verder verstek laten gaan zoals bij de koekoek, òf wanneer zij de taak verdelen. Men kan het uitbroeden van een ei niet grootbrengen noemen, het is een deel van het voortbrengen.
Bij vissen komt het zelfs voor dat de zorg voor de eieren uitsluitend aan de man toevertrouwd is.
Tweede niveau
Voor het grootbrengen is bij de genoemde vissen het mannetje noodzakelijk, bij vele vogels zijn beide ouders noodzakelijk en bij de mens zijn geen van beide ouders noodzakelijk, terwijl de man het meest misbaar is. De mens kent immers van oudsher de humane mogelijkheid van adoptie. Het verlies van één en in sterkere mate van beide ouders verminderde tot voor kort de levenskansen van het kind.
In de regel is de taak van de vrouw op dit tweede niveau van tegenspel bij de mens groter dan die van de man.
Derde niveau
Over het algemeen ontbreken bij planten en dieren alle andere niveaus van tegenspel. Buiten het voortbrengen en grootbrengen van hun nageslacht zorgen de beide partners voor zichzelf en leven niet zelden in splendid isolation.
Tegenspel op het derde niveau van het huishouden komt echter bij sommige dieren wel voor. Bij kuddedieren wanneer de mannetjes voor de veiligheid zorgen en bij jachtdieren wanneer mannetjes en vrouwtjes tezamen jagen. Bij de leeuw is het zo verdeeld dat de leeuwinnen van een harem het prooidier tezamen opjagen, terwijl de leeuw het prooidier opwacht en velt. Als beloning vallen hem de eerste happen toe.
Over het algemeen is ook bij de mens de vrouw meer geschikt voor de minder zware durende arbeid, de man voor de zware kortdurende arbeid. De vrouw voor de marathon, de man voor de sprint.
Bij de mens behoren de hand- en spandiensten tot het noodzakelijke levensprogramma. Ook hierbij valt de vrouw het leeuwendeel toe.
Wanneer het waar is dat op de drie genoemde, voor het leven meest fundamentele, niveaus van tegenspel de vrouw de meest bindende taak is toebedeeld dan is het te verwachten dat op de volgende niveaus de man aan zijn trekken komt. Zeker is dit zo wanneer door de vruchtbaarheid van het huwelijk de vrouw geen speelruimte overblijft.
Het vierde niveau van tegenspel, dat van het beroep, is bij dieren onbekend, en komt bij de mens pas 6000 voor Christus door de urbanisatie tot ontwikkeling.
De voorwaarden zijn:
1. door de ontwikkeling van de landbouw kan een deel van de mensen zorgen voor het voedsel van een groter geheel.
2. Door de ontwikkeling van aanvals- en verdedigingswapenen is slechts een deel van de overige mannen nodig voor de zorg voor de veiligheid. Een deel van de mannen, en dit deel wordt steeds groter, komt vrij voor de uitoefening van een beroep, bij voorbeeld smid.
3. Door ruilhandel, zeer vergemakkelijkt door de uitvinding van geld, is de man die zelf geen voedsel produceert in staat zijn gezin te verzorgen: het loonzakje.
Over het algemeen valt de uitoefening van een beroep toe aan de man. Van de aanvang echter zijn er ook vrouwen die een beroep uitoefenen. De eerste koningin uit de geschiedenis is Kubau, circa 2700 voor Christus uit de derde dynastie van Kish, Sumerië.
Ook priesteressen zijn evenals godinnen reeds van de dageraad der mensheid. Bij dans, zang en snarenspel werden vrouwen vroegtijdig betrokken. Uitsluitend vrouwelijke beroepen, hoe-
wel vrij laat als beroep beschouwd, waren baker, pleegzuster en kinderjuffrouw.
Ook in het onderwijs is de vrouw laat betrokken. Het is merkwaardig dat alleen de betaalde beroepsarbeid als arbeid, werk werd (en wordt) beschouwd. Een vrouw die de hele dag slaaft en slooft heeft geen ‘werk’. Zij verdient ook niets. Door wat men ‘arbeiders’ pleegt te noemen wordt ook de bezigheid van de intellectueel niet als ‘werken’ beschouwd. Hij krijgt ook geen loon, maar salaris, zout, bezoldiging, een toelage.
Hoewel een vrouw, naar de ervaring leert, elk beroep met en naar bevrediging kan vervullen heeft zij toch een drievoudige handicap te overwinnen:
1. De reeds genoemde belasting in het gezin die heden gedurende een periode wel een dagtaak kan uitmaken, maar niet meer een levenstaak.
2. De dreiging dat zij eventueel uitsluitend in haar eigen belang de plaats inneemt van een man die een geheel gezin verzorgt.
3. Het vooroordeel dat voorbijgaat aan het feit dat voor elk bepaald beroep de meeste mannen niet geschikt zijn en iets dergelijks dan ook wel voor vrouwen zal gelden, maar verder generaliseren misschien wel juist, maar zeer onpraktisch is.
Wij komen nu tot het vijfde en laatste niveau van tegenspel:
de vrije expressie.
Wij willen ons hier tot de vraag beperken in hoeverre de vrouw op dit gebied iets eigens te bieden heeft, dus van een specifiek kunnen sprake is waardoor de andere kunne zich van de ene onderscheidt. Wij willen dus alle nadoen en meedoen van vrouwen ten opzichte van mannen, waarbij blijkt dat vrouwen wel alles kunnen, maar lang niet alles ambiëren, voorbijgaan.
Wanneer de vrouw een eigen visie op het menselijk leven heeft zal dit het duidelijkst zijn wanneer zij zich keert tegen de man.
Uit 600 voor Christus is het woord van Jeremia tot ons gekomen:
‘Hoelang nog zult gij talmen, gij onverschillige dochters, want de Heer schept iets nieuws op aarde: de Vrouw beschermt den Man.’
In 400 voor Christus is hiervan, zij het mogelijk alleen in een blijspel van Aristophanes, iets terechtgekomen wanneer Lysistrata de vrouwen van Athene overhaalt op een wijze die tot haar kunne behoort, haar mannen te dwingen vrede te sluiten.
Wij zouden het niet hebben over het aandeel dat de vrouw heeft in alles wat de man doet - het voornaamste daarvan het mogelijk maken, maar ook het stimuleren, door uitlokken of bewonderen, het nadoen en het meedoen - toch moeten wij opmerken dat de vrouw zich zelden richt tegen de man, dan - om hem tegen zichzelf te beschermen - en dat verbindt deze voorbeelden uit Jerusalem en Athene aan ons laatste onderwerp:
Van 1122 tot 1204 dus rond 1150 leefde in de wereld van die dagen Eleonora van Aquitanië, achtereenvolgens door een tweetal huwelijken koningin van Frankrijk en Engeland. Zij is niet zozeer de schepper van de hoofse cultuur dan wel degene die deze heeft ingeëtst in de beschaving van West-Europa en de wereld.
Het woord ‘hof’ is een van de weinige woorden met een voorspoedige carrière. Meestal vulgariseren woorden en worden vervangen door woorden uit een vreemde taal. Een hof was oorspronkelijk een omsloten gebied, een tuin, werd later de zetel van de voornamen die onder andere de rechtsspraak uitoefenden. Vandaar onze gerechtshoven.
Er zijn waarschijnlijk altijd wel regels geweest voor de omgang tussen mensen. Deze regels zijn noodzakelijk, hun formulering is willekeurig. Men kan rechts van iemand lopen of links, men kan voorgaan of volgen. Dit alles wordt afhankelijk gesteld van stand, leeftijd, kunne en omstandigheden. Eleonora is de eer-
ste en grootste beschermvrouw van de hoofse cultuur, de etiquette. In vrije expressie openbaart zij de vrouwelijke creatieve genegenheid voor beschaving. Zij voegt aan haar taak het kind op te voeden een hachelijke taak toe: de man op te voeden.
Hoe reageert de man? Tot 1300, wanneer Dante Beatrice bezingt, gunstig. Dan volgt de reactie, geleid door de clerus. De vrouw wordt in een harde mannenmaatschappij van alles, behalve het voortbrengen, buiten gesloten. Zij wordt onmondig als het kind. De angst van de man voor de vrouw uit zich in minachting en haat. Een miljoen vrouwen worden als heksen verbrand, meer dan tien per dag. Arme vrouwen werden tot zware arbeid, rijke vrouwen tot ledigheid veroordeeld. De vrouw als modepop is een door de man geschapen imago, door Ibsen in 1879 aan de kaak gesteld.
Het is wel duidelijk waar de man angst voor heeft. Niet voor de vrouw, maar voor de eigen verwoestende natuur, door een blinde ziener in de Ilias voor het eerst bezongen en nog nimmer uitgewoed. De vrouw echter is de bondgenoot van het leven.
- voetnoot+
- A. DE FROE. Geb. 1907. Hoogleraar in de antropobiologie en menselijke erfelijkheidsleer aan de Universiteit van Amsterdam, van welke universiteit hij tevens rector-magnificus is. Redacteur van De Gids sinds 1962.