De Gids. Jaargang 137(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 282] [p. 282] Jacques Hamelink Vijf gedichten Deze zomer kan niet vooruit, niet achteruit, vindt geen voedingsbodem. de bij toeval geworpen drakentand schiet door, een rood geradbraakt hart waait halfstok van de vlierstruik. slachtoffer en handlanger, dezelfde zotskap dragend in deze eeuw, delibereren over overjarig geworden privileges: sprinkhaan en wilde honing. in het nauw gedreven breken de gezwellen open in de wegwerpkelk van het middenoorkruid. jij: in je keel ontwaakt, berggroot, de bronsteen. [pagina 283] [p. 283] Deze wereld, krom als geld op tien vingers nageteld en te weinig. deze wereld, onthemeld, verhakkeld, waarvoor je buigt, tongend naar het grondwoord om van de stof de goudstandaard, van het zijn de zwerfruimte te zeggen, waarin je, met al het andere, niet meer of nog sprongsgewijze bestaan kunt. Ik was, de ongeborgen zin zeggend, van het verraadselde de stamelruimte, ik, een mond die zich verslikte aan wat kwam uit een kruik zonder bodem. [pagina 284] [p. 284] In het jaar dat ons rook heette, gezegd aan het oor van een nog vreemdere voorwereld, wij, schedeldieren, die de zee-malende moloch, de landhongerige ontijd voor de muil kwamen, wij, brein blazend, nogmaals antarktisch, amfibisch, op de vlucht voor het groot landinwaarts gaand pakijs. [pagina 285] [p. 285] Met de stem gekrast in de kraaiensteen, midwinters, deze van onder de olmtronk weggesarde monddode waarheid: zijn om te bestaan, zinhebbend. je wierp het lot. je won niet minder dan alles, niets. aan je strot bestamelt zich nog de wereld. dit geldt. misschien in bergspleten, straks, schaars, mikroskopisch, hier, ginds, waarzegbare cellen. hikkend in het masker, op de slakkendrempel, in het hersenslijm, onderwerp ze aan een onderzoek, stel ze op de proef, zoek ze. Vorige Volgende